De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Bio in 5 Vwo Onderwerpen PTA periode

Verwante presentaties


Presentatie over: "Bio in 5 Vwo Onderwerpen PTA periode"— Transcript van de presentatie:

1 Bio in 5 Vwo Onderwerpen PTA periode
BVJ 5V; Hoofdstuk 1 & Nov. BVJ 5V; Hoofdstuk 3 & Feb. BVJ 5V; Hoofdstuk 5 & mei - 7 Jun. Verder….. Praktisch jaarcijfer Practica Ecologie, Planten & vervuiling

2 Onderwerpen in 5 Vwo H1: Ordening H2: Evolutie H3: Energie H4: Planten
H5: Ecologie H6: Mens en milieu

3 Eencellig of draadvormig Eencellig, draadvormig of echt meercellig
Eiwitsynthese Met behulp van 70S-ribosomen. Geen endoplasmatisch reticulum bij het proces betrokken. Met behulp van 80S-ribosomen (behalve in mitochondriën en chloroplasten). Ribosomen zitten meestal vast op het endoplasmatischreticulum. OrganellenZeer weinig organellen. Geen enkel organel begrensd door een dubbele membraan. Interne membranen zijn zeldzaam en indien toch aanwezig, spelen ze een rol bij de fotosynthese en/of de ademhaling. Organellen zijn talrijk. Verschillende organellen worden begrensd door een dubbele membraan (Vb. mitochondriën, plastiden, kern). Grote verscheidenheid van organellen die door één membraan begrensd worden. Kenmerk Prokaryoot Eukaryoot Afmetingen van de cel Gem. diameter 0,5 - 3 micrometer > 3 micrometer Vorm Eencellig of draadvormig Eencellig, draadvormig of echt meercellig

4 Kenmerk Prokaryoot Eukaryoot Erfelijk materiaal Cirkelvormig DNA, ligt vrij in cytoplasma. Geen echte kern. Geen nucleolus. Lineair DNA, dat in combinatie met bepaalde eiwitten chromosomen vormt. DNA in kern. Kern bevat nucleolus

5 Twee rijken?? Prokaryoot vs Eukaryoot
Kenmerk Prokaryoot Eukaryoot Murïne in celwanden Komt frequent voor Afwezig Flagellen (indien aanwezig) Zeer eenvoudig, zonder microtubuli. Zij zijn extra-cellulair en worden niet omgeven door een plasmamembraan. Diameter ca. 0,02 micrometer. Complexe structuur. Op doorsnede ziet men de '9 + 2'-schikking van de microtubuli. Diameter ca 0,2 micrometer. Mitose Nee Ja Fotosynthese Geen chloroplasten. Het proces doet zich wel voor op membraanstructuren. Chloroplasten met thylakoidmembranen. Binden van stikstof Sommige vormen kunnen stikstof binden. Geen enkele vorm kan stikstof binden.

6 4 Rijken??? Zie Boek

7 5 rijken???

8 6 rijken of toch 3 domeinen?
De archaea: prokaryoten met 16S rRNA (rRNA is ribosomaal-RNA). De bacteriën: prokaryoten met 5S rRNA. De protisten: eencelligen met celkern (eukaryoten). De planten: meercellige eukaryoten die hun eigen voedsel aanmaken d.m.v. fotosynthese. De dieren: meercellige eukaryoten die voedsel extern opnemen. Ze kunnen zich bewegen. De schimmels: meercellige eukaryoten die voedsel extern opnemen. Ook worden organismen wel ingedeeld in drie domeinen of superrijken: de bacteriën, de archaea en de eukaryoten.

9 Linnaeus 1735 2 rijken Haeckel 1866 3 rijken Chatton 1937 2 Domein-en Copeland 1956 4 rijken Whittaker  rijken Woese e.a.  rijken Woese e.a. 1990 3 domeinen (niet behandeld) Protista Prokary-ota Monera Eubacteria Bacteria Archaebac-teria Archaea Plantae Protoc-tista Eukaryota Vegeta-bilia Fungi Animalia

10 Taxonomie en systematiek
De taxonomie is de wetenschap die zich bezighoudt met de classificatie (het ordenen), de nomenclatuur (naamgeving) en identificatie (beschrijving) van levende organismen. Organismen die bepaalde gemeenschappelijke kenmerken vertonen worden ondergebracht in een taxon. Zo behoren walvissen, vleermuizen, paarden en de mens allemaal tot het taxon "Mammalia" De moderne manier van classificeren maakt o.m. gebruik van evolutieve verwantschappen. De studie van deze evolutieve relaties noemt men de systematiek. Een systematicus reconstrueert de fylogenese van organismen; hij gaat na in hoeverre zij evolutief verwant zijn.

11 Het begrip soort Het basistaxon vormt de soort. Hoewel het begrip "soort" aan de basis ligt van de systematiek en de evolutieleer, bestaat er geen consensus over de definitie van dit begrip. Zo heeft men b.v. volgende definities : soorten zijn groepen van onderling kruisende natuurlijke populaties, die reproductief geïsoleerd zijn van andere dergelijke groepen (biologisch soortbegrip) een soort is een enkele evolutielijn bestaande uit organismen met eenzelfde voorouderlijke afstamming, die verschilt van gelijkaardige evolutielijnen en daardoor gekenmerkt is door haar eigen evolutieve eigenschappen en haar verloop in de tijd (evolutionair soortbegrip) een soort is de kleinste onderscheidbare groep (cluster) van individuele organismen, waarin een voorouderlijk patroon van afstamming voorkomt (fylogenetisch soortbegrip)

12 Een voorbeeld : taxonomie van de huidige mens
Rang Naam                                                              Domein Eukarya Rijk Animalia Fylum Chordata Subfylum Vertebrata Klasse Mammalia Subklasse Eutheria Orde Primaten Suborde Haplorrhini Familie Hominidae Subfamilie Homininae Geslacht Homo Soort H. sapies

13 Welke criteria hanteren bij het classificeren?
homologe structuren

14 Welke criteria hanteren bij het classificeren? (vervolg)
primitieve en afgeleide kenmerken: Primitief: aanwezigheid van middenoorbeentjes om de aftakking tussen zoogdieren en de reptielen te bepalen Afgeleide: Doordat deze gehoorbeentjes echter bij alle zoogdieren voorkomen, moet men naar afgeleide kenmerken zoeken, om de zoogdieren onderling op te splitsen.

15 Welke criteria hanteren bij het classificeren? (vervolg)
anatomische en fysiologische kenmerken aminozuursequenties in eiwitten nucleotidensequenties in DNA en RNA

16 Taxonomie kent verschillende invalshoeken
In dit systeem worden organismen gegroepeerd op basis van hun fenotype (men kijkt uitsluitend naar morfologische gelijkenis en vormen). De organismen worden gegroepeerd volgens het aantal overeenstemmende kenmerken, zonder dat hierbij wordt nagegaan of het gaat om homologe of juist analoge gelijkenissen. Met behulp van numerieke methodes (zoals clusteranalyse) bekomt men zogenaamde fenogrammen

17 het cladistisch model Hier worden organismen gegroepeerd op basis van het gemeenschappelijk bezit van afgeleide kenmerken (synapomorfieën). Cladisten concentreren zich op het moment waarop één groep zich afsplitst van een andere. De groep moet monofyletisch zijn : hij omvat alle nakomelingen van de door de synapomorfieën geïmpliceerde hypothetische voorvader. Zo bekomen de cladisten een zich vertakkend taxonomisch patroon, dat men een cladogram noemt.

18 het evolutieve model Maakt gebruik van afstamming, zowel als gelijkenis, om een stamboom te construeren die de evolutie van de beschouwde groep weergeeft :


Download ppt "Bio in 5 Vwo Onderwerpen PTA periode"

Verwante presentaties


Ads door Google