De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Thema 13 Psychiatrische verschijnselen

Verwante presentaties


Presentatie over: "Thema 13 Psychiatrische verschijnselen"— Transcript van de presentatie:

1 Thema 13 Psychiatrische verschijnselen
Maatschappelijke Zorg Thema 13 Psychiatrische verschijnselen Visies psychische aandoeningen en afwijkend gedrag In balans uit balans Functionele psychopathologie Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

2 Verschil klinisch psycholoog en psychiater
Maatschappelijke Zorg Verschil klinisch psycholoog en psychiater Huisartsen opleiding Gericht op fysieke processen en ziekten Opleiding tot neuroloog Opleiding tot psychiater Maakt bij onderzoek gebruik van lichamelijk, neurologisch en laboratorium onderzoeken Behandeling combinatie van medicatie, psychotherapie Gedragswetenschapper Gaat uit van het gezonde gedrag en kijkt van daaruit naar stoornissen Maakt bij onderzoek gebruik van psychologische testen Behandeling vanuit één psychologische stroming zoals Rogers, Gedragstherapie etc. Psychiater Klinisch psycholoog Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

3 Visie op psychische aandoeningen
Maatschappelijke Zorg Visie op psychische aandoeningen Biologisch model Functioneren van de hersenen Neurotransmitters Erfelijkheid Functioneren van de hersenen Dat psychopathologische symptomen hun oorsprong hebben in de hersenen blijkt al uit het feit dat bij toediening van bepaalde geneesmiddelen zoals anti-psychotica, neuroloptica en tranquilizers deze symptonen verminderen of zelfs verdwijnen. Röntgenfoto’s, genomen bij dementerende geven een afwijkend beeld in vergelijking met gezonde mensen. Denk bijvoorbeeld aan de stof Dopamine ( een neurotransmitter en verantwoordelijk voor het aanmaken van adrenaline en noradrenaline) Mensen met de ziekte van Parkinson hebben een tekort aan dopamine. Hierbij is vooral het nigrostriate circuit betrokken. Omdat dopamine niet rechtstreeks door de hersenen opgenomen kan worden, wordt als medicijn levodopa gebruikt. Daaruit kan het lichaam zelf dan meer dopamine maken. In het boek Awakenings (Oliver Sacks, 1973) en de verfilming daarvan (Penny Marshall, 1990) wordt het effect van levodopa als geneesmiddel bij een zeldzaam ziektebeeld beschreven. Ook bij normale veroudering is er sprake van een verminderde werking van dopamine, zowel in de basale ganglia als in projecties naar limbisch systeem en prefrontale cortex.[3] Men vermoedt dat dit niet alleen gevolgen heeft voor de achteruitgang van complexe motorische, maar ook cognitieve functies op hoge leeftijd. Ook bij ADHD is er waarschijnlijk sprake van een onbalans van dopamine. Dopamine speelt tenslotte ook een rol bij schizofrenie. In de hersenen van schizofrenen zijn na autopsie lage concentraties D2-receptoren gevonden in onder andere het striatum.[bron?] Volgens Weinberger spelen vooral over- en onderactivaties van respectievelijk het mesolimbisch en mesocorticale circuit een rol bij twee van de meest kenmerkende aspecten van schizofrenie, namelijk de zogenaamde positieve -en negatieve symptomen.[4] Dopamine is niet de enige neurotransmitter die een rol speelt bij schizofrenie. Acetylcholine en serotonine spelen ook een rol zoals blijkt uit het werkingsmechanisme van het antipsychoticum clozapine.[5] Het belang van de neurotransmitters GABA en glutamaat blijkt uit onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen voor de behandeling van schizofrenie.[6] Neurotransmitters Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

4 Visie op psychische aandoeningen
Maatschappelijke Zorg Visie op psychische aandoeningen Psychologisch model Niet juist verwerkte ervaringen uit eerdere levensstadia leiden tot psychiatrische aandoeningen. Nurture (aanleg/ erfelijkheid) Nature (opvoeding , milieu en sociale netwerk Freud Erickson Nurture Kinderen krijgen van vader en moeder in aanleg eigenschappen mee. Denk niet alleen aan de uiterlijkheden, de stem. Maar ook karaktereigenschappen. Deze erfelijke eigenschappen gaan soms nog verder als de vader en de moeder. Het kunnen zelfs eigenschappen zijn van de grootouders. Niet voor niets wordt er gesteld dat sommige ziekten een generatie overslaan Nature Het gezin waarin je wordt geboren, de wijk waarin je woont, de opleidingen die je volgt, de vrienden die je in de loop der jaren krijgt en verliest, het werk dat je doet etc. Dit alles maakt datgene (naast je erfelijke eigenschappen) wie je bent, wat je doet en hoe je je zelf ziet. Freud Freud stelde dat de mens gedreven wordt door energieën, driften, die ons aanzetten tot ons gedrag. deze driften hebben een onbewuste oorsprong, het Es (In het Engels ) Id ). Soms botsen deze driften met cultureel bepaalde, en door het super-ego afgedwongen normen en idealen. De spanning die dit oplevert wordt uit het bewuste gehouden door de verdedigingsmechanismen van het Ich. Verdringingsmechanismen Tien van de bekendste afweermechanismen, met een voorbeeld, zijn: Ontkenning van de realiteit. Ook wel 'loochening' genoemd. Voorbeeld: Iemand die de kerstdagen dikwijls alleen is en dat heel naar vindt maakt zichzelf wijs dat hij het juist helemaal niet erg vindt om met Kerstmis alleen te zijn Verdringing Dezelfde persoon zegt: "Ik heb het nooit erg gevonden om met Kerstmis alleen te zijn". Ook nu weer gelooft hij (of zij) echt dat het waar is wat hij zegt en voelt. Pijnlijke dingen uit het verleden vergeten ("Ik kan me dat echt niet meer herinneren") is een veel voorkomende vorm van verdringing. Dissociatie Dissociëren is het ontkoppelen van de feitelijke ervaring en de bewuste herinnering daaraan. De Nederlandse hoogleraar kinderpsychiatrie Frits Boer geeft als voorbeeld een vrouw die in haar jeugd veelvuldig seksueel was misbruikt en daarover later zei "ik probeerde te denken dat niet ik het was bij wie dit werd gedaan." [1] In dit geval dus een min of meer bewuste poging tot dissociatie of ontkoppeling van wat er feitelijk door het lichaam wordt ervaren en wat daarvan als beleving in het bewustzijn wordt toegelaten. Maar zo'n proces kan ook geheel onbewust verlopen. Regressie Gedrag vertonen dat in een eerder ontwikkelingsstadium angst en onzekerheid kon doen verminderen. Een pubermeisje dat het op de nieuwe school erg moeilijk heeft en thuis tussen haar poppen en beren op bed gaat liggen duimen. Een ervaren bergbeklimmer vertelde dat als hij tegen een steile wand hangend angst voelde opkomen hij gemerkt had dat hij ging duimen, en dat dat dan hielp om die angst de baas te worden [2] Projectie Tegen je partner aan wie je na een paar jaar een hekel begint te krijgen, maar dat gevoel niet tot je bewustzijn kunt toelaten, zeggen: "Jij hebt de pest aan mij he?". Rationalisering Hierbij worden ervaringen die in hun ware gedaante te pijnlijk zijn om te erkennen (tot het bewustzijn toe te laten) via redeneringen verdraaid tot ervaringen die eigenlijk helemaal niet onaangenaam waren. Verplaatsing Bijvoorbeeld na door de baas op het werk beledigd te zijn thuis de hond een schop geven in plaats van die baas, zonder dat die hond daar op dat moment enig aanleiding toe geeft. Reactievorming Van een ambivalent stel van gevoelens wordt het sociaal of moreel onacceptabele gedeelte verdrongen terwijl het acceptabele gedeelte juist sterk wordt aangedikt. Haatgevoelens jegens een partner kunnen zo verdrongen worden, en blijven, dankzij een 'overcompensatie' in uitingen van zorgzaamheid jegens diezelfde partner. Sublimeren In het Freudiaanse denken is het primitieve driftleven de motor van alle menselijke energie. Waar het uiten van die driften in onverhulde vorm door de beschaafde samenleving afgekeurd wordt kan men die onacceptabele driften sublimeren in zeer acceptabele uitingsvormen, zoals het bespelen van muziekinstrumenten. Identificatie Bijvoorbeeld bij gijzeling of gevangenschap met de dader. De angst voor, en haat jegens de dader, zijn te bedreigend om te worden toegelaten tot het bewustzijn. Door zich met de vijand te vereenzelvigen onderdrukt het Ik die negatieve gevoelens Erickson Eigen identiteit Kenmerkend voor de theorie van Erikson is het bereiken van een eigen identiteit. Dit is bereikt als er een samenhangende persoonlijkheid ontstaan is, van waaruit iemand zichzelf en de omringende wereld bekijkt. Daarvoor is wel nodig dat je jezelf accepteert zoals je werkelijk bent. Daarnaast is eveneens nodig dat je je leert identificeren met de cultuur waarin je leeft. Erikson beschreef deze psychosociale ontwikkeling aan de hand van vijf fasen tot en met de adolescentie. Deze lopen min of meer parallel aan die van Freud, waarna er nog drie fasen in de volwassenheid volgen. Erikson stelt dat de mate van succes waarmee een fase wordt afgesloten bepalend is voor de manier waarop de volgende fase wordt doorlopen. In elk stadium dat Erikson beschrijft speelt zich een specifiek conflict af. De oplossing voor het conflict in de ene fase vormt de basis waarmee conflicten in de volgende fase worden opgelost. Een ontwikkelingsconflict goed doorlopen betekent dus krachten opdoen om de volgende conflicten aan te kunnen. Een conflict kan nooit helemaal opgelost worden of helemaal onopgelost blijven; het gaat om de mate waarin en de manier waarop een conflict succesvol wordt gehanteerd. Wat zijn dan de ontwikkelingsfasen volgens Erikson? Fasen In elke fase doorloopt de mens een proces waarin hij zich leert aanpassen aan de eisen van de cultuur, en elke fase kent ook haar eigen identiteitsconflict. Zo'n conflict bestaat feitelijk uit een strijd tussen twee tegenovergestelde persoonlijkheidstrekken. Achtereenvolgens zijn dat: 0-1 jaar: vertrouwen tegenover wantrouwen. Erikson stelt, dat door continuïteit en liefdevolle zorg voor het kind zich een gevoel van basaal vertrouwen in ouders en omgeving ontwikkelt. Hier ligt de basis voor het latere vertouwen in de omringende wereld. Het heeft alles te maken met de voorspelbaarheid waarmee aan behoeften van het kind (voedsel, veiligheid, warmte, stimulering) tegemoet wordt gekomen. Bij ernstige tekorten in die zorg ontstaat juist een gevoel van basaal wantrouwen, zoals dat bij affectief verwaarloosde kinderen optreedt. Van hieruit ontstaat bij dit soort kinderen vaak het afwijzen en ook het claimen van de ander. Hier ligt ook de basis van het snel wisselen van de ene relatie voor de andere. Als het kind wordt gefrustreerd in zijn behoeften aan warmte en genegenheid, zal het niet zelden een wantrouwende houding ten opzichte van anderen ontwikkelen. 2-3 jaar: autonomie tegenover schaamte en twijfel. In deze fase ontwikkelen kinderen vaardigheden als zindelijk zijn, zich aankleden. De manier waarop opvoeders hiermee omgaan heeft volgens Erikson grote invloed op de ontwikkeling van kind tot een volwassene met gevoel voor eigenwaarde en zelfcontrole. Omgekeerd kan het leiden tot gevoelens van twijfel of schaamte over zichzelf. De basis van de manier van omgaan met anderen wordt gelegd. In deze fase ontstaat de balans tussen liefde en haat, tussen coöperatie en koppigheid, tussen zelfexpressie en lusteloosheid. Het specifieke conflict in deze fase is echter dat tussen autonomie enerzijds en schaamte en twijfel anderzijds. Als ouders te hoge eisen aan het kind stellen die ook nog streng worden toegepast, kan er, aldus Erikson, een gevoel van schaamte of twijfel ontstaan in plaats van vaardigheid en autonomie. 3-6 jaar: initiatief tegenover schuldgevoel In deze fase worden kinderen toenemend autonoom en tonen ze initiatief, ze beleven plezier aan vaardigheden die ze beheersen. In deze fase laten kinderen toenemende gretigheid zien om ideeën en activiteiten verder te ontplooien. Dat kan conflicten opleveren met broertjes, zusjes, ouders, vriendjes, wat weer tot schuldgevoelens kan leiden. Kinderen moeten dan ook in deze fase leren om hun gretigheid en de eisen van de omgeving op elkaar af te stemmen. Voor een positieve ontwikkeling in deze periode, waarin ook het Oedipusconflict kan optreden, is een begripsvolle begeleiding van de opvoeders belangrijk. 7-12 jaar: ijver tegenover minderwaardigheid. De schooljaren staan in het teken van het leren van veel vaardigheden op school en op sociaal terrein. Het kind wil het gevoel hebben dat het iets kan en wil erkenning daarvan door de opvoeder. Het kind heeft de mogelijkheid om in deze fase veel kennis op te doen en daar creatief mee om te gaan. Bevestiging in deze fase is dan ook belangrijk. Gedragsproblemen of emotionele problemen kunnen ontstaan wanneer in deze fase langdurig overvraagd wordt. Gevoelens van minderwaardigheid en niet gewaardeerd worden vinden hier hun oorsprong. 12-18 jaar: identiteit tegenover rolverwarring. In deze fase, de adolescentie, moeten, voortbordurend op eerdere ervaringen, keuzes gemaakt worden die van belang zijn voor de identiteitsvorming (keuzes met betrekking tot opleiding, beroep, religie, politiek, morele waarden). Door de lichamelijke en geestelijke veranderingen die de jongere in deze periode doormaakt, kan hij de greep op zichzelf en de wereld verliezen. Vaak zoeken jongeren van deze leeftijdsgroep aansluiting bij elkaar en zetten zich af tegen de gevestigde orde. Als de jongere er in deze fase niet in slaagt om keuzes te maken die van hem verwacht worden, dan kan er identiteitsverwarring ontstaan. Of hij deze fase van identiteitsvorming goed doorkomt, heeft volgens Erikson te maken met het al dan niet succesvol doorlopen van eerdere fasen. 20-er jaren: aansluiting bij anderen tegenover isolement. In deze fase gaat om het ontwikkelen van een eigen identiteit als basis voor relaties met anderen. 20-50 jaar: voortplanting tegenover alleen blijven. In het voortbrengen van kinderen ziet Erikson het vermogen om afstand te doen van eigen belangen en de aandacht te concentreren op het belang van de kinderen. 50 jaar en ouder: zelfvertrouwen tegenover wanhoop en walging. Terugkijkend op zijn leven zou de ouder wordende mens zich af kunnen vragen of zijn leven wel of geen zin heeft gehad. Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

5 Visie op psychische aandoeningen
Maatschappelijke Zorg Visie op psychische aandoeningen Het biopsychosociale model Combinatie van biologische, psychologische en sociale factoren. Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

6 Adaptatie Het vermogen zich aan te passen aan een moeilijke situatie
Maatschappelijke Zorg Adaptatie Het vermogen zich aan te passen aan een moeilijke situatie Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

7 Maatschappelijke Zorg
Adaptatie Mogelijke hulpverlening: Medische hulp Fysieke hulp Relatietherapie/ systeembenadering Medicamenteuze therapie Hulp bij schuldsanering Assertiviteitscursus Opname PAAZ of psychiatrisch ziekenhuis Maatschappelijk werk Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

8 Waarom psychopathologie? Het herkennen van de symptomen
Maatschappelijke Zorg Waarom psychopathologie? Het herkennen van de symptomen Cure. Ondersteuning van de behandelaar bij vaststellen van de medische diagnose (DSM IV) Vaststellen (observatie) van effect van medisch en verpleegkundig handelen Care Vaststellen van de verpleegkundige diagnose, de tekorten in de zelfzorg Observatie van af- of toenemen van (afwijkend-) gedrag tijdens de behandeling/ verpleging Potentiëren Ondersteunen van de behandelaar (medicatie) Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

9 Expressie en psychomotoriek
Maatschappelijke Zorg Expressie en psychomotoriek Bewegingsremming Bewegingsdrang Bewegingszwakte Stupor Motorische excitatie Motorische agitatie Tremoren Bewegingszwakte Zwakte van bewegingen en handelingen. Bij deze stoornis valt op dat de client snel vermoeid en uitgeput raakt bij het bewegen. Hij beweegt nog wel en aanvankelijk ook op normale manier, maar jij houdt het slechts korte tijd vol. We treffen de bewegingszwakte aan bij clienten die lijden aan neurasthenie. Ze hebben een toestand van psychische en lichamelijke uitputting. Lichamelijke ontstaansoorzaken: arteriosclerose, bloedziekten, kanker, hersenvliesontsteking, hersentrauma. Na een periode van hevige griep Bij psychiatrische aandoeningen: engogene depressie, schizofrenie, dementie Stupor Stilstand van bewegingen en handelingen. De client ligt als een blok op bed en zit als een standbeeld op de stoel. Er is geen mimiek en ook geen spraak (mutisme). Stupor treedt veelal op bij mensen die lijden aan schizofrenie of melancholie. Motorische excitatie (opwinding) De clienten voeren vele en snelle bewegingen uit, maar deze zijn niet adequaat en verward. Terwijl de client met bewegingsdrang soms tot een opvallend hoge productiviteit kan komen doordat de bewegingen als het ware met automatismen zijn versneld, zal het leiden tot het maken van fouten en een lagere producktiviteit. Motorische agitatie Hier is niet sprake van chaotisch gedrag maar eerder van gejaagdheid. Er is sprake van onrust en ongedurigheid van de bewegingen en het uitvoeren van taken. Hij doet alllerlei dingen, maar werkt ze slecht af. Belt bijvoorbeeld iemand op om een bericht door te geven, maar spreekt over iets anders en vergeet waarvoor hij belde. Tremoren Trillende bewegingen in handen of gelaat. Bekend zijn de tremoren bij de ziekte van Parkinson. Bij het toedienen van anti-depressiva zien we soms “de rusteloze benen”. Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

10 Expressie en psychomotoriek
Maatschappelijke Zorg Expressie en psychomotoriek Dwanghandelingen Zijn steeds zich herhalende, doelgerichte en opzettelijke handelingen als reactie op een dwanggedachte worden uitgevoerd. Doel is om rustig te blijven en om datgene waar men bang voor is te vermijden of te neutraliseren Smetvrees Plein- ruimtevrees Treinvrees Tunnelvrees Verstikkingsvrees Hoogtevrees Vliegvrees Twijfelzucht 10 keer om de tafel lopen 3 keer je handen wassen Alle sokken strak in de kast Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

11 Expressie en psychomotoriek
Maatschappelijke Zorg Expressie en psychomotoriek Catatone bewegingsvormen Stereotype houding Stereotype beweging Stereotype “maniertjes” Catalepsie (wasachtige buigzaamheid) Stereotype houding Het op dezelfde manier uitvoeren van handelingen, die soms lachwekkend kunnen overkomen. Bijvoorbeeld het uitvoerig roeren van een kopje thee en de houding van de pink bij het drinken van een kopje thee. De overdreven hoffelijkheid waarmee je wordt geholpen bij het uittrekken van een jas. De kaarsrechte houding waarmee iemand op de fiets zit. Overdreven uitzwaaien. “maniertjes” te vinden bij mensen die lijden aan schizofrenie. Catalepsie Catalepsie is het verschijnsel waarbij de client zeer lange tijd als versteend in een bepaalde houding kan volharden, ook als deze bijzonder vermoeiend en zonderling is. Dit kan zowel een staande- zittende- of liggende houding zijn. Het “wasachtige” bestaat hieruit dat de houding van buitenaf kan worden veranderd waardoor er een nieuwe “stand” wordt aangenomen. Deze bewegingsvorm komt nog maar zelden voor. Een stereotypehouding is een houding, die de cliënt steeds weer aanneemt, zodra hij daartoe de gelegenheid krijgt. Bijvoorbeeld het op bed liggen met het hoofd enkele centimeters boven het kussen opgeheven. Een krampachtig opzij houden van het hoofd met afgewend gelaat, het steeds weer zitten met het linker- over het rechterbeen geslagen. Het steeds weer gaan staan op een bepaalde plaats met de ogen steeds weer in dezelfde richting. Stereotype beweging Dit zijn bewegingen die eindeloos door de cliënten worden herhaald en die te pas en te onpas andere bewegingen doorkruisen. Bijvoorbeeld het plotseling overeind schieten uit een gebogen naar een rechte zithouding, tegelijkertijd met een handgebaar door het hoofdhaar,het wrijven met de wijsvinger langs de neus, achter de oren krabben, het lopen met opvallend grote passen met afgemeten grootte. Maar ook aanstellerig lachen. Stereotype maniertjes Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

12 Maatschappelijke Zorg
Bewustzijn Bewustzijnsverlaging Stoornissen in helderheid Somnolentie of slaapzucht Sopor of diepe versuffing Coma of bewusteloosheid Somnolentie Bij slaapzucht is er sprake van een bewustzijnsverlaging waarij de client steeds de behoefte heeft om te slapen. Is wel “wekbaar” maar valt daarna weer in slaap. De cliënt kan worden wakker gehouden door voortdurend met hem bezig te zijn. Te denken valt aan samen activiteiten doen, eten en aan te spreken. Maar zodra je hiermee stopt glijdt de cliënt weer snel weg in een slaaptoestand. Sopor Het latijnse woord “sopor” betekent weliswaar “slaap”, maar heeft wel in het bijzonder de betekenis van een “slaap”als “broeder van de dood”, zoals de indianen dat zeggen. Een soporeuze cliënt is alleen met sterke prikkels te wekken. Alle functies als zelfstandig eten en drinken, toiletgang, hygiene moeten worden overgnomen. Coma Volledige afwezigheid van bewustzijn. Het lichaam functioneert vegetatief. Evenals bij sopor is volledige verzorging noodzakelijk. Coma komt voor bij hersentrauma, hersentumor, hersenontsteking, vergiftigingen, lever- en nierziekten, diabetes. Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

13 Maatschappelijke Zorg
Bewustzijn Bewustzijnsvernauwing Stoornissen in oriëntatie Amnesie Desoriëntatie - Tijd - Plaats - Persoon Schemer- en Droomtoestand Delier Schemer- en droomtoestand De schemer- en droomtoestand zijn zeer nauw aan elkaar verwant. Ze worden gekenmerkt door desoriëntatie, illusionaire vervalsingen en hallucinaties. ( zie ook stoornissen in het waarnemen) Illusionaire vervalsingen De clienten leven op de grens van schijn en werkelijkheid. Versterkt door emoties (vooral angst) dringen de gedachten uit hun fantasie zich met kracht naar voren. Deze kunnen optreden in alle 5 de zintuigen, waarbij de het gezicht (optisch) het meest voorkomt. Vaak zijn er “massale hallucinaties” die de cliënt overspoeld. De verwardheid neemt toe. Delier Het delier wordt omschreven als een schemer- of droomtoestand met motorische onrust. Het wordt gekenmerkt door 3 eigenschappen Desorientatie in tijd, plaats en persoon Hallucinaties, ziet en hoort dingen die er niet zijn Motorische onrust voortdurend in beweging, gedrag is verward, loopt heen en weer, praat in zichzelf, loopt te roepen of te zingen, niet te corrigeren. Amnesie De client weet niet meer dat hij in een schemer- of droomtoestand heeft verkeerd. Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

14 Stoornissen in de waarneming/ zelfbeleving
Maatschappelijke Zorg Stoornissen in de waarneming/ zelfbeleving Stoornissen in de waarneming Illusie Hallucinatie - gezichtshallucinatie - gehoorshallucinatie - reukhallucinatie - smaakhallucinatie - gevoelshallucinatie Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

15 Stoornissen in het denken
Maatschappelijke Zorg Stoornissen in het denken Vorm en beloop Inhoud Niveau Geheugen Incoherent denken, confabuleren, perversereren Wanen, confabuleren Afhankelijk van IQ Korte en lange termijn geheugen Interferentie Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

16 Maatschappelijke Zorg
Vormen van wanen Aangluurwaan Armoedewaan Betrekkingswaan Grootheidswaan Jaloersheidswaan Profetenwaan Vergiftigingswaan Komplotteringswaan Een waangedachte is een gedachte die niet berust op feiten. Waardoor deze met de werkelijkheid in strijd is. Fasering in ontwikkelen waansysteem Fase 1 Cliënt komt in een toestand van waanstemming. De client tracht als het ware door de feiten heen achter de feiten te zien. De feiten worden tekenen, tot signalen, aanduidingen van verborgenheden, die hij door “achter” de dingen te denken meent te kunnen begrijpen. Het woord “argwaan” is hier op zijn plaats. Fase 2 Na de fase van achterdocht, argwaan komt dikwijls de 2e de fase. Als het ware worden de vage en onzekere gedachten uit de argwaan plotseling een bepaald “beeld”, vorm en inhoud. Waan wordt werkelijkheid 3e fase Er ontstaat een “waanwereld” of een “waansysteem” Waanwereld. Waansysteem Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

17 Maatschappelijke Zorg
Gevoelsleven Stoornissen in de stemming Dysforie Euforie Stemmingslabiliteit / affectlabiliteit Stemmings vervlakking Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

18 Maatschappelijke Zorg
Willen en verlangen Dwangstoornis Drangstoornis Obsessieve gedachten Toegeven aan een onbedwingbare impuls Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

19 Verschil neurose en psychose
Maatschappelijke Zorg Verschil neurose en psychose sticht.com/1979- neurosen-inleiding/ Neurose Psychose Thema 13 Psychiatrische verschijneslen

20 Maatschappelijke Zorg
V7w&feature=related manische depressie 4uM&feature=fvwrel dwangstoornissen Thema 13 Psychiatrische verschijneslen


Download ppt "Thema 13 Psychiatrische verschijnselen"

Verwante presentaties


Ads door Google