De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Moderne Naamkunde toponiemen

Verwante presentaties


Presentatie over: "Moderne Naamkunde toponiemen"— Transcript van de presentatie:

1 Moderne Naamkunde toponiemen
cursus Gerrit Bloothooft

2 toponiemen en waternamen
Plaatsnamen gemeenten, steden, dorpen,gehuchten Straatnamen (> ) Veldnamen (~ , Schönfeld) Waternamen Huisnamen (boerderijnamen) dienen vooral ter orientatie

3 grote historische betekenis
Landschap Landgebruik Karakteristieken Bodemonderzoek Historische geografie .. -> nadruk op etymologie

4 Orientatie + Wat vond men nuttig om te benoemen
natuur en haar gebruik door de mens bodemgesteldheid, bodemgebruik ekonomisch, sociaal, cultureel bijzondere elementen (ivm identificatie) Zie verder bij de indeling van veldnamen

5 datering (zie ter Laak)
Vormkenmerken ten tijde van oorsprong verstenen (verliezen oorspronkelijke betekenis) woordenschat taalstructuur “benoemenswaard” Eist kennis van ontwikkeling van taal en cultuur (historische taalkunde) Beschikbaarheid van oudste vormen (er verandert nogal wat, dwz fossiliseren is beperkt)

6 Loon, Laren Lo n Verliest betekenis Naamvalstructuur gaat verloren
bos (of open plaats in gebruiksbos), laar ~bosweide n 3e naamval = bij het Lo of Laar -um, -un, -on (temidden of in de buurt van) Verliest betekenis Naamvalstructuur gaat verloren Verlies van flexie in het Germaans circa 11e-13e eeuw (was stam+flexie/suffix, dwz eenstammig; bij toponiemen was stam vaak een soortnaam of primaire constructie (vooral waternamen), ca de 1000 jaar ervoor) Berken+bos = birk (berk) + -ithi (verzameling) varianten worden omschreven Loon, Loon op zand angenent

7 verandering in de tijd Sommige typen elementen zijn plaats en tijdafhankelijk en helpen datering (als ze later niet meer gebruikt worden) Maar er is ook verandering Semantisch Vorm (klank, klemtoon, structuur...)

8 verandering Sommige elementen veranderen van betekenis (semantisch), dat is lastig. wijk (vroeger dorp/nederzetting) Leuke < Lowic < lo + wijk (wîk, 5e tot 13e eeuw) Verandering van het benoemde: veldnaam >boerderijnaam > wijknaam meestal: buurschapnaam (ontleend aan omgevingskenmerken)> boerderijnaam > veldnaam Vormverandering Klankverandering [au] > [o:] *Lauhum > Loon Volksetymologie, dwz analogiën zonder referentie met de oorsprong hondsdraf < gond(e)rave “ontsteking/etter”+”rank”

9 schriftelijke overlevering
Geen spellingseisen Lees-, verstaan-, interpretatie-, en schrijffouten Kende de schrijver de taal, het dialect, de lokale omstandigheden? Maar: uit varianten kun je ook leren (bv over de uitspraak)

10 begrip Als naamsbetekenis niet meer wordt begrepen dan verdwijnt de naam niet snel, en raakt verankerd Vooral indien gekoppeld aan menselijke activiteit (belangen, rechten en plichten) Als naamsbetekenis wel wordt begrepen, en niet meer correspondeert met het benoemde, dan verdwijnt de naam sneller.

11 Boerderijnamen Oorspronkelijk niet, alleen voornaam van de eigenaar + -ink Wigger-ink, bij overgang op zoon Hartger, Hartgerink tot 12e eeuw zo Verandering in voornaam, verkorting tot –zo, -ko, -ke Bertold > Betteke >> Bettekink > Bettink Gerbrand > Gebbe(ke) >> Gebbekink > Gebbink Ook andere namen: smede + -ink > Smedink > Smeenk Broekman, -huis een persoon of huis bij een broek, vgl horstkamp (kreupelhout op hoogte), veldkamp, nijkamp (nieuw), hietkamp (heide)

12 Hoofdelementen boerderijnamen
Akkercomplex, enk, veld Verder: broek, maten (hooi), weide, holt (houtbos), wold (dichtbegroeide wildernis), lo

13 Plaatsnamen - prehistorisch
Uit éénstammige waternamen Aar, Maas, Roer, Rijn, IJssel, Zwalm Niet-samengesteld, onzekere etymologie Ansen, Best, Houten, Lith, Zeist Keltische namen in zuid-Nederland Chaam, Diessen, Neer zeer onzeker!

14 Plaatsnamen - vroeg Romeinse namen Waternamen op –apa (water)
Maastricht (Treiectinsem ‘veer’), Utrecht, Kesteren (Castra ‘legerplaats)) Keltisch-Romeins: Nijmegen (Novio ‘nieuw’ magum ‘markt’) namen met –ik: Blerik, Geverik, Melick Blariacum = toebehorend aan de persoon Blarius *Gabriacum = toebehorend aan de persoon Gabrus Waternamen op –apa (water) Gennep (Ghennepe), Jisp (Gyspe), Nispen (Nisipa), Weesp (Wesepa= Wese+apa) Deel namen op –lo en –hari (zandige heuvelrug) Ermelo, Heiloo, Waalre (Waetriloe), Losser (Lutheri), Mander (Manheri)

15 Plaatsnamen – vroege ME <11e eeuw
Namen op –ingen Namen met wateraanduidende suffixen –aa, -ee, -beek, -lede, -meer, -vliet Nederzettingsnamen -heem/-hem/-um -inghem/-egem/-ikem -zaal/-sele/-sel -werd, -wijk, -dorp, -huizen Ontginningsnamen na 1000 Oudere vernoemingsnamen, Demmerik (Denemarken), Kamerik (Cambrai), Kortrijk, Portengen (Brittannië), Poortegaal Echte ontginningsnamen met –koop, -rode/-rade, -veen Landaanwinning als –polre, -dijk(e), -dam(me), -sluis

16 Veldnamen indeling Schönfeld
Benoeming naar het verschil van hoog en laag De gesteldheid van de bodem De begroeiing Het gebruik dat van de bodem gemaakt wordt De dieren die er huisden De dieren die men er liet grazen De grootte De vorm De ligging Afsluiting, omheining, grensteken Het water Weg, dam, dijk, brug, sluis Een bouwsel Bezitter of gebruiker

17 Benoeming naar het verschil van hoog en laag
berg, nol, bult, klip, hoog.., terp waard, weerd, slik, veen, broek, moer, blik, laak

18 De gesteldheid van de bodem: vruchtbaarheid en grondsoort
vet, boterweidje, spaarpot onland, boos, snood, schraal, smacht, duivelsbelt zand, klei, hard, taai, rood, geel, wit, blank

19 De begroeiing veld (niemandsland), woestenij, wildernis, kaal, ruw, ruig, dries heide, bos, blauw(gras), zegge, hermoes bunt(gras), gagel, bloemen, ruit, bies, stobbe, brem, braam, els, eik, beuk

20 Het gebruik dat van de bodem gemaakt wordt
bouwen, zaad, braak, klaver, rogge, tarwe, raap voorste, middelste, achterste (drieslag) gaard, bogerd peer weide, made, hooi veen, brand, turf, bagger, plaggen

21 De dieren die er huisden
muggen, mieren, kikvors, pad, adder, luizen , vlooien, bij (imme) Vogel, kraai, mus, uil (oel), duif, zwaan, gans, kooi, kraan(vogel) konijn vis

22 De dieren die men er liet grazen
Vee, pink, kalf, paard, hengst, schaap, koe, os, bul, ezel, lam, varken, barg, zeug

23 De grootte morgen, koegras (zomer eten), dagmaat, dagwerk zwed (grens)
mud (zaad voor land) roede, gemeten, hont = 100 roeden2 tweeling, drieling, dubbel, hal(f)

24 De vorm blok, streep, reep, hoek, driehoek, vierkant, horn (hern)
geer (punt), oord, sniep, tuit split, rommel, lappen ring, hoep(el), rond smal, breed, kort krom, stomp, haak, hamer pan, kom, ketel, kop, neus, tong(e) (tange), staart laars, klomp

25 De ligging oost, noord (nordig) dorpsnaam
achter(om), voor, uit, buiten, binnen bij eigennaam hoofd, volger

26 Afsluiting, omheining, grensteken
schot, schut (hek) bijvang, perk slag, kamer, kavel haag, vreden (omheinen), vrijt hek, boom, doel, hein, paal, kruis riool

27 Het water waaraan het land ligt
-beek, -ee, -aa, -delft, -water, -gracht, -grebbe Rijn-, Delf- fles (stilstaande plas in bos) plomp (laag weiland) breek, braak, wiel, waal, waai (wade) put, petten

28 Benoeming naar weg, dam, dijk brug, sluis
zandweg, heideweg, laanakker damgras, dijkkamp stoep (hoge brug) sluis heul (duiker)

29 Benoeming naar een bouwsel
molen (of molennaam) hofstede slot schans dodenakker, kerkhof

30 Benoeming naar bezitter of gebruiker
Aaltje Ottenkamp Hanne Heijlenhoek Roelofarendsveen Molenaarsakker Drostland Galgenwaard Meent, marke Tiend (belasting), vroon (heerlijke rechten) Kerkeland, Heilige, Klooster, papen, paters, dominee, vermaner (doopsg), begijn, kapel

31 en dan oude veldnamen kunnen overgaan in Plaatsnamen Straatnamen
Familienamen (vorm en spelling kunnen dan naar regio verwijzen; vgl boomgaard)


Download ppt "Moderne Naamkunde toponiemen"

Verwante presentaties


Ads door Google