De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

VESALIUS (1514-1564).

Verwante presentaties


Presentatie over: "VESALIUS (1514-1564)."— Transcript van de presentatie:

1 VESALIUS ( )

2

3

4

5 BOUW DWARSGESTREEPTE SPIER
Dwarsgestreepte spieren worden WILLEKEURIG bezenuwd, ze staan onder de controle van ons bewust zenuwstelsel. Spiercellen kunnen samentrekken en daardoor een kracht ontwikkelen. Spierbuik met vlies en pezen Pezen bestaan uit collageen en zijn NIET SAMENTREKBAAR Spierbundels Spiercellen of spiervezels Spierfibrillen

6 SPIER MET OORSPRONG EN AANHECHTING

7 Spierbundel: groep spiervezels

8 Spiervezel of spiercel

9 Spierfibrillen (myofibrillen)

10

11 Bouw dwarsgestreepte spier
Spierbundel Spiervezel of spiercel Spierfibrillen

12

13 BEZENUWING Een spier kan pas samentrekken na een ‘elektrisch’ bevel vanuit de hersenen dat gaat via het ruggenmerg en de zenuwen en aankomt in de motorische eindplaat. Die zenuwprikkel kan vervangen worden door een elektrische prikkel uit een apparaat (elektrostimulatie). Een groep spiervezels die door één motorische eindplaat wordt bediend noemt men een motorische eenheid ( motor unit). Die varieert van 1 tot 100 spiervezels.

14 Motorische eindplaat

15 Motorische eindplaat

16 ELEKTROSTIMULATIE

17 BOTOX Er zijn een groot aantal krachtige vergiften en geneesmiddelen die invloed uitoefenen op de neuromusculaire overgang, bijvoorbeeld BOTOX dat wordt gebruikt om aangezichtsspieren te verlammen, CURARE dat gebruikt wordt door Zuidamerikaanse indianenstammen op hun blaaspijltjes en ZENUWGASSEN.

18

19

20 HYPERTROFIE EN ATROFIE
Trainen van een spier zorgt voor meer fibrillen waardoor de spier dikker en sterker wordt: HYPERTROFIE bvb bodybuilder Een spier die een tijd lang niet gebruikt wordt bvb onder gips, gaat spierfibrillen verliezen, dunner worden en minder sterk: ATROFIE

21 Hypertrofie en Atrofie

22 Spierstofwisseling Om een spier te laten samentrekken is er zuurstof en glycogeen (spiersuiker) nodig. De zuurstof vanuit de ademhaling ‘verbrandt’ de suiker. Dit verbrandingsproces levert energie onder de vorm van warmte en energie die nodig is om de spierfibrillen in elkaar te laten schuiven = spiercontractie

23 Glucosestofwisseling
Suikermoleculen komen in bloedbaan Insuline uit pancreas vormt glucose om tot glycogeen dat wordt opgestapeld in lever en spieren of wordt omgezet in vetdruppels die worden vervoerd naar de vetcellen

24 + = VOEDSEL ADEMHALING SPIJSVERTERING BLOED GLUCOSE WARMTE KOOLZUURGAS
SPIERSUIKER (Glycogeen) + ZUURSTOF (O2) = ENERGIE AFVALSTOFFEN SAMENTREKKING MELKZUUR LEVER GLYCOGEEN

25 SPIERTONUS Zelfs op een spier in rust staat nog altijd een spanning, de TONUS die er voor zorgt dat we zonder inspanning onze houding (zit, staan enz) kunnen behouden. Teveel tonus = hypertonie bvb spasticiteit Te weinig tonus = hypotonie bvb floppy child

26 Hypertonie - Hypotonie

27 ONDERBEEN DORSAAL: KUITSPIEREN
m. gastrocnemius of tweelingspier m. soleus of scholspier m. plantaris longus of lange zoolspier

28 SKELET BENEN Femurcondylen Kuitbeenhoofd Hielbeenknobbel

29 GASTROCNEMIUS of TWEELINGSPIER
O: met twee koppen op uiteinden dijbeen (femurcondylen) A: samen met soleus en plantaris longus in een gemeenschappelijke achillespees op de hielbeenknobbel W: hiel heffen en voet strekken

30 M. soleus of scholspier: O: kuitbeenhoofd A: met achillespees op hielbeenknobbel W: hiel heffen en voet strekken M. plantaris longus of lange zoolspier: O: laterale condyl dijbeen A: met achillespees op hielbeenknobbel W: hiel heffen en voet strekken

31 Voet strekken of extensie voet

32 GASTROCNEMIUS

33 ACHILLESPEES

34 ACHILLESHIEL

35 DIJ DORSAAL: HAMSTRINGS
m.biceps femoris of tweehoofdige dijspier m.semimembranosus of halfvliezige spier m. semitendinosus of halfpezige spier

36 SKELET HEUP/DIJBEEN Zitbeenknobbel Mediale condyl scheenbeen
Kuitbeenhoofd

37 BICEPS FEMORIS O: zitbeenknobbel A: kuitbeenhoofd
W: buigen knie en strekken heup

38 SEMIMEMBRANOSUS O: zitbeenknobbel A: mediale condyl scheenbeen
 W: buigen knie en strekken heup

39 SEMITENDINOSUS O: zitbeenknobbel A: binnenkant scheenbeen
W: buigen knie en strekken heup

40

41 DE BILLEN

42 BILSPIEREN Gluteus maximus of grote bilspier Gluteus medius of middenste bilspier Gluteus minimus of kleine bilspier

43 Bilspieren: glutei

44 SKELET HEUP/DIJBEEN Heupbeen Trochanter major Ruwe lijn dijbeen

45 GLUTEUS MAXIMUS O: achterkant heupbeen A: ruwe lijn dijbeen
W: strekken heup en abductie dij

46 : GLUTEUS MEDIUS en GLUTEUS MINIMUS
O: heupbeen A: grote trochanter W: strekken heup en abductie dij

47

48

49 DE RUG

50 RUGSPIEREN M. trapezius of monnikkapspier M. latissimus dorsi of brede rugspier Spieren van de wervelzuilgoot

51 SKELET RUG Achterhoofd Schoudertop Kleine knobbel opperarmbeen
Heupbeen

52 LATISSIMUS DORSI O: doornuitsteeksels laatste 6 borstwervels, heupkam en laatste 3 ribben A: kleine knobbel opperarmbeen W: trekt de opgeheven arm omlaag en adduceert de arm. Hij vormt de achterste okselplooi

53 KLIMSPIER

54 LATISSIMUS DORSI

55 TRAPEZIUS O: van achterhoofd tot laatste borstwervel A: schoudertop
W: strekken van hoofd en nek, heffen van de schouderbladen

56 TRAPEZIUS

57 ONDERBEEN VENTRAAL

58 SPIEREN VOORZIJDE ONDERBEEN
M. tibialis anterior of voorste scheenbeenspier M. fibularis longus of lange kuitbeenspier M. fibularis brevis of korte kuitbeenspier

59 SKELET ONDERBEEN Laterale condyl scheenbeen Buitenrand kuitbeen
Middenvoetbeen I

60 TIBIALIS ANTERIOR O: laterale condyl scheenbeen A: middenvoetsbeen I
W: buigen voet en heffen binnenrand van de voet

61 TIBIALIS ANTERIOR

62 FIBULARIS LONGUS O: buitenrand kuitbeen
A: de pees loopt achter de buitenenkel naar de onderkant van middenvoetsbeen I W: voet strekken en heffen buitenrand voet

63 FIBULARIS BREVIS O: buitenrand kuitbeen A: onderkant middenvoetsbeen V
W: voet strekken en heffen buitenrand voet

64 BOVENBEEN:VENTRAAL

65 SPIEREN VOORZIJDE DIJBEEN
M. quadriceps femoris of vierhoofdige dijspier M. sartorius of kleermakerspier M. tensor fasciae latae of spanner van de dijschede De groep van de adductoren of aanvoerders van de dij

66 SKELET HEUP EN DIJBEEN Darmbeen Voorste en bovenste darmbeenknobbel
Grote trochanter

67 SKELET BEEN Knieschijf Binnenkant scheenbeen Scheenbeenknobbel

68 QUADRICEPS: RECTUS FEMORIS
O: voorste, bovenste darmbeenboord A: voorste scheenbeenknobbel W: strekken knie en buigen heup

69 Knie strekken

70 Flexie heup

71 RECTUS FEMORIS

72 VASTUS MEDIALIS en VASTUS LATERALIS
VASTUS MEDIALIS O: binnenzijde dijbeen VASTUS LATERALIS O: grote dijbeenknobbel (trochanter) VASTUS INTERMEDIUS O: bovenkant dijbeen RECTUS FEMORIS Deze 4 spieren samen vormen de quadriceps. Ze hechten aan in één eindpees aan de voorste scheenbeenknobbel. Ze dienen voor het strekken van de knie.

73 Knie-extensie

74 SARTORIUS O: voorste, bovenste darmbeenknobbel
A: binnenkant scheenbeen naast de scheenbeenknobbel W: buigen knie en buitenwaarts draaien dijbeen (kleermakerszit)

75 Kleermakerszit

76 TENSOR FASCIAE LATAE O: voorste en bovenste darmbeenboord
A: buitenste condyl van het scheenbeen W: flexie en abductie heup

77 TENSOR FASCIAE LATAE of SPANNER VAN DE DIJSCHEDE

78 SKELET HEUP en DIJBEEN: ADDUCTOREN

79 DE ADDUCTOREN of DIJAANVOERDERS
M. adductor longus of lange dijaanvoerder M. adductor magnus of grote dijaanvoerder M. adductor brevis of korte dijaanvoerder M. gracilis of slanke dijaanvoerder M. pectineus of kamspier

80 ADDUCTOREN, stevig pak spieren aan de binnenzijde van de dij

81 ADDUCTOREN Adductor brevis Pectineus Adductor longus Adductor magnus
Gracilis

82 ADDUCTOREN

83 Training adductoren

84 DE SPIEREN VAN DE ROMP: VENTRAAL

85 BUIKSPIEREN M. rectus abdominis of rechte buikspier M. obliquus abdominis externus of buitenste schuine buikspier M. obliquus abdominis internus of binnenste schuine buikspier M. transversus abdominis of dwarse buikspier M. diafragma of middenrif

86 SKELET ROMP Borstbeen Ribkraakbeen Schaambeen

87 RECTUS ABDOMINIS O: borstbeen en ribkraakbeen 5 tot 7 A: schaambeen
W: buigt de romp naar voor

88

89 OBLIQUUS EXTERNUS

90 BUITENSTE SCHUINE BUIKSPIER

91 TRANSVERSUS ABDOMINIS of DWARSE BUIKSPIER

92 SPIEREN VAN BORSTKAS EN HALS
M. pectoralis major of grote borstspier M. pectoralis minor of kleine borstspier M. sterno-cleido-mastoideus of borstbeen-sleutelbeen-tepelspier M. platysma of platte huidspier van de hals

93 PECTORALIS MAJOR en PECTORALIS MINOR
O: sleutelbeen en borstbeen A: opperarmbeen W: adductie arm De grote borstspier vormt de voorkant van de oksel O: naast het borstbeen op ribben 2 tot 5 A: ravenbekuitsteeksel schouderblad W: trekt het schouderblad naar beneden en naar voor

94 Borstbeen-sleutelbeen-tepelspier Sterno-cleido-mastoideus
O: borstbeen en sleutelbeen A: tepelvormig uitsteeksel slaapbeen W: buigen en draaien hoofd

95 PLATYSMA

96 SPIEREN VAN SCHOUDER EN ARM

97 SPIEREN VAN SCHOUDER EN ARM
M. deltoideus of deltaspier M. biceps brachii of tweehoofdige armbuiger M. triceps brachii of driehoofdige armstrekker

98 SKELET SCHOUDER EN ARM Schoudertop Opperarmbeen/humerus
Spaakbeen/radius Ellepijp/ulna

99 DELTOIDEUS of DELTASPIER
O: sleutelbeen, schoudertop en schouderbladgraat A: deltaknobbel opperarmbeen W: abductie arm

100 BICEPS BRACHII of TWEEHOOFDIGE ARMBUIGER
O: de lange kop op de knobbel boven het schoudergewricht, de korte kop op het ravenbekuitsteeksel A: spaakbeen W: buigt de arm en supineert

101

102

103 TRICEPS of DRIEHOOFDIGE ARMSTREKKER
O: met twee koppen op het opperarmbeen en met de lange kop op de knobbel onder het schoudergewricht A: uiteinde ellepijp W: strekt de arm

104 TRICEPSOEFENING: armen strekken

105 BICEPS en TRICEPS


Download ppt "VESALIUS (1514-1564)."

Verwante presentaties


Ads door Google