De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Poezie                         In de wachtzaal van mijn oogchirurg 2010-06-17.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Poezie                         In de wachtzaal van mijn oogchirurg 2010-06-17."— Transcript van de presentatie:

1 Poezie                         In de wachtzaal van mijn oogchirurg

2 Verandering Er is niets anders dan deze bomen, zo groen, geduldig en gelukkig, dit gras, gemaaid en met zichzelf tevreden, waarop mijn stille voeten treden, en deze hoge lucht, met duizend ogen, die als een moeder naar mij kijkt, wier kind ik ben, op wie ik lijk, geborgen in haar verre zorgzaamheid. Er is niets anders - en gelukkig maar - dan dit in ogenblikken verdeelde en zelf ook ogenblikkelijke jaar, die stille stormvlaag van momenten waardoor ik in een glimlach of een zucht verander, met herinnering aan wie ik was voordat mijn voeten traden op het gras, voordat ik naar de bomen en de lucht het hoofd ophief en ik ze zag.  Adriaan Morriën ( )      uit: Moeders en zonen (1962)

3 De rozen, leliën en anjelieren
De blijde tuin     De rozen, leliën en anjelieren     hebben den tuin met geurge lucht gevuld,     waarin op zachten adem gras en bloemen tieren,     die gij vol vreemd gepeins vertreden zult.     Want licht bedronken van die milde aromen,     ligt aan uw borst 't verlangen als een pijn:     waarheen gaan in den nacht uw jonge droomen?     van welke verre ster zoekt gij den schijn? Hier geurt de thijm; gij ziet de lamp ontsteken; de wind wordt koel; de zomer eindigt vroeg; een vogel zwijgt; -- waarom, hart, wilt gij breken en is die blijde tuin u niet genoeg? Maurice Roelants ( )        uit: Het verzaken (1930)

4 Nog vlaagt de wind om u zijn vlagen, regen valt om u zijn val,
immer cirekelen de dagen tussen hemel en heelal. Zelden mag het hart verwijlen bij uw schaarse tederheid, zelden als een zwaluw zeilen door een tijdeloze tijd, als gij in de zachte dalen regen stilt en regens stuwt, en de wind tot ademhalen, enkel maar tot adem luwt. Strand uw lichaam, zee uw zinnen, gij mijn ongeregeld tij, hart, dat doelloos moet beminnen, speelbal u en drijfhout mij. Mies Bouhuys (1927)        uit: Ariadne op Naxos (1948)

5 La Frontera van Lhasa de Sela
Hoy vuelvo a la frontera Otra vez he de atraversar Es el viento que me manda Que me empuja a la frontera Y que borra el camino Que detrás desaparece. Me arrastro bajo el cielo Y las nubes del invierno Es el viento que las manda Y no hay nadie que las pare A veces combate despiadado A veces baile Y a veces ... Nada Hoy cruzo la frontera Bajo el cielo Bajo el cielo de acero Soy el punto negro que anda Al las orillas de la suerte. Vandaag keer ik terug naar de grens Nogmaals moet ik oversteken Het is de wind die me beveelt Die me voortstuwt naar de grens En die de weg uitveegt Die achter mij verdwijnt Ik sleep me voort onder de hemel En de koude wolken van de winter Het is de wind die hen beveelt En er is niemand die hen tegenhoudt Soms een meedogenloos gevecht Soms al dansend En soms … niets. Vandaag steek ik de grens over Onder de hemel Onder een staalblauwe hemel Ik ben het zwarte puntje dat daar loopt Naar de drempel van het geluk.  nav mijn pelgrimstocht naar Compostela En dan het bericht dat deze speciale vrouw gestorven is op de avond van 1/01/2010, weer een grens ….

6 Kroop de mist Kroop de mist tussen de bomen? Dan is het herfst. Vloog de bonte kraai over het dak? Dan is het herfst. Zaten de blaren als vanen aan de takken? Dan is het herfst. Jan Hanlo ( )

7 Foto genomen op mijn pelgrimstocht naar Compostela
Morgen in de bergen De zilvren morgen steeg over het dal, Het leek of aan de steenen rozen bloeiden, De bleeke nevels weke' en reze' - en groeiden Als witte anemone' in 't licht heelal. Toen rijpte 't klare zonlicht zelf, en vloeide Als zuiver-blanke room van wal tot wal, Tot het op eens in overvollen val Het vale meer met brandend goud besproeide. Zoo stijgen zacht de schimmen uit mijn donker, Tot zij voor de' adem van den dag verzinken, Zoo bloeit een bloem uit elken zonneflonker, Tot op eenmaal als 'n bron mijn hart te blinken Ligt voor iedereen - o! hoor stil, wat klonk er: Is het een mensch, die uit dat hart komt drinken? C.S. Adama van Scheltema ( ) Eerste oogst (1912) Foto genomen op mijn pelgrimstocht naar Compostela

8 nav mijn pelgrimstocht naar Compostela
Moeder (extract) Zoo heb ik dit geweten in mijn droomen, en daarom zal die tuin er zijn, eens, later - want droomen zijn op slapend levenswater rimpeling van een golving die gaat komen. Er zullen enkle hooge bloemen zijn en een stilte alsof verborgen open oogen ons aanzien en waarin ons de onbewogen bloemen als zichtbare geheimen schijnen. En soms zal uit het verre luide leven een man daar komen en de stilte hooren; hij zal een zwervend mens zijn, en geboren uit wat er dan van mij nog is gebleven - het weinige in mijn leven, dat volkomen haar waardig was en dat haar was als 't eigen; hij zal daar wachten, en er luistrend neigen, en peinzend gaan, en hij zal wederkomen. nav mijn pelgrimstocht naar Compostela Foto van onderweg naar Finis terra Adriaan Roland Holst ( )

9 M. Vasalis (1909-1998) uit: De oude kustlijn (2002)
Een gedicht Is het vandaag of gisteren, vraagt mijn moeder, bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag en zegt: zijn we in Roden of Den Haag? Wat later: kindje ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut zo ver al van de aarde weggedreven, zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend zonder bestek en her en der. Zij zoekt - het is een S.O.S.- haar herkomst en haar zijn als kind en niemand niemand, die haar vindt zoals zij was. Haar Franse les herhaalt zij: van haar 8e jaar: 'bijou, chou, croup, trou, clou, pou, òu, die eerste juffrouw, weet je wel die valse ouwe mademoiselle hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.' Had ik je maar als kind gekend, die nu mijn kind en moeder bent.  M. Vasalis ( )        uit: De oude kustlijn (2002)

10 Ik zal u niet meer in de tuin ontmoeten
Ik zal u niet meer in de tuin ontmoeten. De perken zijn er leeg en op de paden Verstierf het schuif'len van uw kleine voeten Bij het gehuiver van de laatste bladen. Ik zal u niet meer zien, u niet meer groeten, Zal eenzaam door de fletse velden waden En altijd dromen, altijd denken moeten, Dat niet mijn liefde bloeien zal in daden. Ik zal de vijver nu alleen bezoeken. Zij blijft mij lokken als uw klare ogen. Als ik mij naar haar spiegel heb gebogen, Zal ik mijn beelt'nis strelen of vervloeken? Al zou mijn aangezicht mij dan bekoren, Gij en de wind zullen mijn peinzen storen…. Jan Spierdijk ( )   uit: Sonnetten en andere verzen (1946) Bij het overlijden van mijn moeder

11 nav het overlijden van mijn moeder (93)
Vader     Vader naar wier liefde mijn verlangen Sinds mijn kinderjaren heeft geschreid, Ach, hoe zult gij mij zoo straks ontvangen Na den langen scheidingstijd? Zult gij me aanstonds als uw kind begroeten, Als 'k ontwaken zal uit mijnen dood? Zal ik nederknielen mogen voor Uw voeten Met mijn hoofd in uwen schoot? ... Maar wat dan? Wat zult gij tot mij zeggen, Bij het ver gegons van de engelenschaar, Als ge uw jonge, blanke hand zult leggen Op dit oude grijze haar? Jacqueline van der Waals ( )        uit: Laatste verzen (1922) nav het overlijden van mijn moeder (93)

12 Bij sterren en sneeuw Zij herkende hem niet bij sterrenlicht (hij had haar bij donker herkend) - Zij vroeg den weg naar zijn huis; haar stem leek zijn naam ontwend. Hij wees een andren weg, en dacht: ik had haar bij donker herkend - Later sloeg hij zijn groot raam (buiten vloog toen sneeuwjacht) op de haak, en riep haar naam luid uit in de nacht. Zij kwamen nergens ooit meer saâm. Sneeuw waait wild en zacht. Adriaan Roland Holst ( )

13 Grensgeval Achter duizend luiken huiselijke geluiden, men eet er, zingt er, timmert, krakeelt. Leeg web van stegen onder de zon. Mijn schaduwgang die uitmondt in bewassen treden naar een water, zwart. Hemelhoog nabij de overzij, muziek uit huizenwand, geloken duizend luiken. Ik ben voorbij en wil niets liever dan als eeuwig laatste der gearriveerden hier bestendig onbehuisde zijn.   Anneke Brassinga (1948)        uit: Timiditeiten (2003)

14 Nietsvermoedend Daarnet passeerde je het huis Waar je later komt te wonen, Waar je elke steen zult kennen En elke kleur en elk geluid,     Waar je bomen zult zien groeien Door de ramen in de zomer, Waar je kinderen zult krijgen En zult waken aan hun ziekbed; Dat zal daar allemaal gebeuren, Je fietste er langs en herkende het niet. Rudy Kousbroek ( april 2010)        uit: Dierentalen en andere gedichten (2003)

15 Gij zult niet eenzaam zijn
De bloemen en de kruiden werden maar even in hun bloei gestuit en elke lente loopt de wingerd uit wanneer de jonge wind keert van het zuiden. Gij zult niet eenzaam zijn: de nachtegaal zal fluiten. Tu ne seras pas seul Tu ne seras pas seul : Oublie ta douleur. La floraison des herbes et des fleurs n’est arrêtée qu’un moment, et le vigne bourgeonne au printemps quand du sud le vent jeune reviendra. Tu ne seras pas seul: le rossignol chantera. (eigen vertaling) Anton Van Wilderode Troost voor mezelf, gevoelens van mijn pelgrimstocht naar Compostela

16 Oneigene Hetgeen ik niet uitgeve en hebbe ik niet in, wie zal mij dat wijten te schanden? Mijn herte en mijn tale, mijn zede en mijn zin, 't is al zoo van buiten, 't is al zoo van bin': 't ligt alles daar bloot op mijn handen! Dan, weg met de oneigene tale en den schijn van elders geborgde gepeizen; mijn zijt gij niet, uw dat en wille ik niet zijn, dat in mij en aan mij is dat heette ik mijn oneigene ik late u, ... gaat reizen! Guido Gezelle ( )        uit: Gedichten, gezangen en gebeden (1862)

17 Het Fado-lied dat altijd in mij zingt
Lof van mijn Land   Dit is het land waar ik geboren ben, en ook zal sterven naar Gods wil. Hier groeit geen boom, noch ligt een steen, die ik niet ken. Het land is mild en trouw, voor elken man die het bemint, er is geen mensch, geen vriend, geen vrouw, wier liefde niet een einde vindt; er is alleen het land, mijn land dat blijft, om in te liggen als het leven zelf verloren drijft. Verliezen is ons lot en ook verloren gaan, vraag van mijn hart niet meer dan schuim en asch, ik schimp soms op mij zelf, die onvoldaan, gelijk een keerende herfstwind was. En leedvermaak is schrijnender dan veel verdriet, als men alleen nog om zich zelven lacht, en om geen dingen meer, en om de menschen niet. Alleen maar om dien andere in mij, die zich aan land noch lucht gewent, en almaardoor aan 't vragen blijft, of er geen ander land bestaat dat hij veel beter kent... André Demedts ( ) Het Fado-lied dat altijd in mij zingt

18 In afwachting   Een nachtwacht zat des nachts te wachten. Nooit had een nachtwacht zo'n verdriet. Want, schoon hij wist dat hij moest wachten, Waarop hij wachtte wist hij niet. En als niet Rembrandt was gekomen, Getooid met een fluwelen hoed, Dan had die nachtwacht nooit geweten Waarop een nachtwacht wachten moet. Daan Zonderland ( )        uit: Volksliedjes uit Zaandonderland (1971)

19 Peinzerij Ik hoor van al het nieuw een schoon en raadslig lied En onze harten zullen sterven in die droom, En al het heden breekt in 't rampvervulde huis Der aarde. Op zijn velden. In zijn koude nachten. Wij hebben niet de menschheid lief die lijdt, Wij minne slechts een enkele, kind of man of vrouw, Eén slaat de toon van 't hart aan en één luistert En weemoed ruischt in 't looverspel der boomen. Een sterrestraal, een diepe vonk omhoog Wekt de gedachte aan de diepe bron van 't leven, Wij zijn als bloemewezens wiegend op de steel, Van ons geen toekomstdroomen in het wijde zweven. Nine van der Schaaf ( )   uit: Naar het onzichtbare (1929)

20 stilleven Een winter vroeg opgestaan, hemel, hoe eerlijk meelevend en lelijk is deze geboorte, huid tussen binnen en buiten, schuim tussen gister en later, men scheert zich zijn vader thee zettend ontvalt men het glas, drinkend verbittert de suiker, men doucht zich, kookt ei poseert voor het daglicht, stilleven met eter nu, avond, heeft men de scherven verstoken, geluk is niet te verduren, het potlood potdoof, zelfs de inkt moet herschreven, traag mort de haast van het maaksel toen men nog leefde - Gerrit Kouwenaar (1923) uit: het bezit van een ruïne (2005)

21 nav mijn pelgrimstocht naar Compostela
Zwerversliefde Laten wij zacht zijn voor elkander, kind - want, o de maatlooze verlatenheden, die over onze moegezworven leden onder de sterren waaie' in de oude wind. O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet het trotsche hooge woord van liefde spreken, want hoeveel harten moesten daarom breken onder den wind in hulpeloos verdriet. Wij zijn maar als de blaren in den wind ritselend langs de zoom van oude wouden, en alles is onzeker, en hoe zouden wij weten wat alleen de wind weet, kind. En laten wij omdat wij eenzaam zijn nu onze hoofden bij elkander neigen, en wijl wij same' in 't oude waaien zwijgen binnen een laatste droom gemeenzaam zijn. Veel liefde ging verloren in den wind, en wat de wind wil zullen wij nooit weten; en daarom - voor we elkander weer vergeten - laten wij zacht zijn voor elkander, kind. nav mijn pelgrimstocht naar Compostela Adriaan Roland Holst ( )

22 nav mijn pelgrimstocht naar Compostela
Zwervers Neen, neen, geen zal hier zijn, en geen zal hierheen komen, dan alleen die van dat hij geboren werd een golf der zee had in zijn hart; die als het water en de wind verloren is, en maar bemint in het voorbijgaan, want altijd zingt het door zijn verlatenheid, zingt het van achter wind en licht door den legen tijd om zijn gezicht in duizele vlagen, en over hem en over zijn hart, en het zingt zijn stem omhoog uit zijn bloed, als de wind uit de zee het vliegende schuim, en het zingt hem mee met open lippen en oogen wijd zingende door den leegen tijd, een zeer verloorne, een vluchtig mens, die alles losliet en geen wensch behield, en niet meer wonen kan - een droomenovervleugeld man.  nav mijn pelgrimstocht naar Compostela Adriaan Roland Holst ( )

23 De blijde boodschap Ik zat met kloppend hart voor de kleurentelevisie, en dacht : "Zijne Heiligheid zal toch wel gewag maken van het toenemend verval der zeden?" En ja hoor, nauwlijks was hij begonnen, of ik hoorde al : decadentia, immorale, multi phyl ti corti rocci; influenza filmi i cinema bestiale contra sacrissima matrimoniacale criminale atheistarum rerum novarum, (et cum spiritu tuo), cortomo: nix aan de handa. Het was jammer, dat het zo kort duurde. Maar toen het uit was, was er fijne muziek van het leger. Ik vind dit leven al geweldig. En straks nog het eeuwig leven in de Hemel. Je vraagt je wel eens af : "Waar hebben wij het aan verdiend?" Gerard Reve (1923)        uit : Het zingend hart (1973)

24 De piggelmees   In het land der Kopkenonders, niet so gak fer fan de see, woont 'n tweespan gakke donders: Hupse Ko en Hupse Kee. En ze wonen daar al jaren, aje mie geleuve wil, of 't tortelduven waren in een ouwe duventil. En wij, wij leren hier 'n lesje, lieve lezers, klein en groot: Liefde overwint op aarde, inclusief de woningnood. John O'Mill (1915) uit: Tafelrijmvet (1958)

25 Nooit heb ik roem nagestreefd...
Todo pasa Todo pasa y todo queda, pero lo nuestro es pasar, pasar haciendo caminos, caminos sobre la mar. Nunca perseguí la gloria, ni de jar en la memoria de los hombres mi canción; yo amo los mundos sutiles, ingrávidos y gentiles, como pompas de jabón. Me gusta verlos pintarse de sol y grana, volar bajo el cielo azul, temblar súbitamente y quebrarse... Nunca perseguí la gloria.... Alles gaat voorbij en alles blijft maar ons lot is voorbijgaan voorbijgaan al trekkend langs de wegen langs wegen over de zee Nooit heb ik roem nagestreefd noch geprobeerd mijn lied in de herinnering van de mensen te laten voortbestaan ik hou van een subtiele lichte, luchtige en vriendelijke wereld als zeepbellen... ik hou ervan hen te zien verkleuren met tinten van grond en granaat, en van hun zweefvlucht onder een hemel van azuur en ze plots uit elkaar te zien spatten Nooit heb ik roem nagestreefd... nav mijn pelgrimstocht naar Compostela Eigen foto van onderweg Antonio Machado

26 Nacht De nacht heeft zacht den dag geweerd,
en stilte binnen huis gebracht. Hier slaapt mijn pijn als op een vacht, gelijk een hond rust bij den heerd. En zachter doezelt alles in: mijn denken, voelen, liggen lam. -- Is dit het einde of het begin        der smart die al mijn hope nam?         Nooit heb ik mij zo kalm gevoeld -- Hoe voel ik me in uw schoot bevrijd, o Nacht, die mijne wonden koelt        en laafnis voor mijn zonden zijt.        Adolf Herckenrath ( )        uit: Van licht en schaduw (1932)

27 Op school stonden ze op het bord geschreven,
Hebben en Zijn Op school stonden ze op het bord geschreven, het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, de ene werklijkheid de andre schijn. Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven. Is van de wereld en haar goden zijn. Zijn is, boven die dingen verheven, vervuld worden van goddelijke pijn. Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten. Is naar de aarde hongeren en dorsten. Is enkel zinnen, enkel botte plicht. Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken, is kind worden en naar de sterren kijken, en daarheen langzaam worden opgelicht.   Geciteerd doorTheo de Boer (1932)        uit: Dagblad Trouw, artikelenreeks: “Denken over gedichten”      

28 De Eend Een eend die langs de zon vloog Scheerde rakelings langs mij
Hij klapwiekte in eenzaamheid Naar de zee Ik zag zijn ogen glanzen Zo dicht langs mij vloog hij De zonsondergang deed zijn veren In volle luister kleuren         Ik hoorde ‘t zingen van zijn vleugels Het lied van de vlucht Doorbrak de stilte van de wereld Die de nacht verwachtte Ik voelde het leven in zijn borst Zo dicht bij mij En in mijn buurt de pijn de vreugde Dat zulk een pracht bestaat De duinen, de zonsondergang De eend – en ik Als waren we een, bewogen we Tijdloos door de lucht   Jane Goodall       uit: Het boek van de schoonheid en de troost      

29 Kinderspel        Er schemert om dit denken zonder doel        een stilte, waarin klokgetik verzandt.        Ik staar in het loodgrijze licht en voel        mij door herinneringen overmand.        -- Spelende in het warme, diepe bed        heb ik de dekens over mij gespannen:        een sultan is in de woestijn verbannen.        Een vos sluipt naar zijn hol met sluwen tred --        Is dit voorbij? Ben ik teruggekeerd?        Wat is aan mij geschied, sinds ik verdreven        werd uit dat zorgeloos en zonnig land?        Tegen het leven is geen droom bestand.        En hiervan is alleen overgebleven        een schuw herinn'ren bijna ongedeerd.        Anthonie Donker ( )        uit: Grenzen (1928)   

30 Het verloren eiland        Helder en dromerig en alleen        zal zij nog wel op dat eiland wonen,        golven als paarden eromheen        en aan den einder wolken als tronen.        Helder zingend onder mijn zeil        kwam ik, en heb haar strand betreden --        heimzee zong zich uit naar heil:        meer dan een leven is het geleden.        Meer dan een leven -- het zeil verdween;        een heilloos zwerk heerst zonder tronen --        Voorbij de dood bleef er een alleen        op een helder eiland wonen.   A. Roland Holst ( )

31 Foto            Mijn moeder heeft de foto uitgekozen        die na zijn dood het meeste op hem lijkt.        Naarmate langzaam de meedogenloze,        mij nog veranderende tijd verstrijkt,        fixeer ik hem steeds meer in deze pose;        het raam, de stoel, het boek dat hij bekijkt,        en al mijn komende metamorfosen        worden door mij aan dit portret geijkt.        Straks ben ik even oud als hij op deze        foto. Nog even, en wat is geweest        wordt weer zoals het was in den beginne:        Dezelfde sluitertijd. Ik zit te lezen        in deze kamer, en het licht valt binnen        door een verdwenen raam waarbij hij leest.        Jean Pierre Rawie (1951)        uit: Geleende tijd (1999) Denkend aan mijn overleden vader (iets wat ik dagelijks sinds 35j doe)

32 November             Het regent en het is november;        Weer keert het najaar en belaagt        Het hart, dat droef, maar steeds gewender,        Zijn heimelijke pijnen draagt.        En in de kamer, waar gelaten        Het daaglijks leven wordt verricht,        Schijnt uit de troosteloze straten        Een ongekleurd namiddaglicht.        De jaren gaan zoals zij gingen,        Er is allengs geen onderscheid        Meer tussen dove herinneringen        En wat geleefd wordt en verbeid.        Verloren zijn de prille wegen        Om te ontkomen aan de tijd;        Altijd november, altijd regen,        Altijd dit lege hart, altijd.        J.C. Bloem ( )        Uit: Media Vita, 1931

33 De grassen Ida M. Gerhardt (1905-1997) uit: Buiten schot (1947)
Als ik nog ouder ben, en helderder mijn ogen        door zachte tranen en zacht geluk gewassen zijn, dan valt veel arbeid stil - dán zal ik toeven mogen waar op de zomerwei de hoge grassen zijn. Veel schoons heb ik aanschouwd, veel zware vreugd gedragen, en wél was elk seizoen tot aan de rand gevuld; maar dit vraagt klare rust, de vree van late dagen, de stilte en de wijsheid van een rijp geduld. Daar ligt de weide, trillend, schemerend van schrifturen waarin door de eeuwen eend're wetten staan verteld; ik zie hen tegen 't blauw in ongebroken uren,        getakte tekenen op een azuren veld. Oneindig is de rijkdom der verscheidenheden        van haakjes, tittels, lijntjes in het strakke schrift,        soms zwevend overdonsd - bij het naar buiten treden de bloeisels, grijs op grijs - met stippelende stift.        En ik zal, als een kind, dit langzaam leren lezen, tot vast in mij geprent de ranke aren staan; en in het donk're huis zal 's avonds óm mij wezen de wiegeling der grassen vóór het slapen gaan.

34 Maanlicht Het maanlicht vult de zuivre heemlen
Met glanzende geheimenis, De luisterblauwe verten weemlen Van Die alom en nergens is. Alleen de groote zonnen hangen Als feller kaarsen in dien schijn: De ziel herdenkt heur lang verlangen In nietsverlangend zaligzijn: Alsof van achter diepe slippen Haar doolend tasten eindlijk vond Met hare warme blinden lippen Nog lichter lust dan uwen mond. Weg boven dood en leven zweven Wij op in duizelhellen schrik: O kort en onbegrensd beleven Van eeuwigheid in oogenblik!. . . Met glanzende geheimenis,        De luisterblauwe verten weemlen          Van Die alom en nergens is.      P. C. Boutens ( )        uit: Vergeten liedjes (1909)

35 Nacht-stilte        Stil, wees stil: op zilvren voeten        Schrijdt de stilte door den nacht,        Stilte die der goden groeten        Overbrengt naar lage wacht....        Wat niet ziel tot ziel kon spreken        Door der dagen ijl gegons,        Spreekt uit overluchtsche streken,        Klaar als ster in licht zoû breken,        Zonder smet van taal of teeken        God in elk van ons. P. C. Boutens ( )   toelichting

36 Lethe            Onder 't rosse maanlicht glanst het groen        anders dan bij 't schittren van den regen;        als de struiken - schromend haast - bewegen,        voelt men soms de neiging mee te doen.        Is 't een gril?... dàn een van het seizoen        waarin de vroeg're dade' ons niet meer wegen,        en wij, beurtelings dapper of verlegen,        't lot bepalen laten door een zoen.        Het gaat voorbij. Wij zuchten eenmaal: Lethe !        en doen een leven lang of wij niet weten,        dat alles eender is en om het even:        een avond met wat maanlicht over 't groen,        het kwaad dat menschen aan elkander doen,        de vreugd van vroeger, 't leed van later: leven.        Pierre H. Dubois ( )

37 Pakjesavond             Dan denk ik aan 't konijntje, dat ik zag        Als kind vóór Sint Niklaas achter het glas        Van dure speelgoedwinkel. O! dat was        Zo'n prachtig beestje, grijs en wit; het lag        Gezellig in zijn mandje in mooi-groen gras;        En als 'k van school kwam, bleef ik iedre dag        Staan kijken, bang, dat 't weg zou zijn. En, ach!        Eens was het weg: en toen begreep ik pas,        Dat ik toch heimlijk steeds was blijven hopen,        dat ik 't zou krijgen. Thuis heb 'k niet gepraat        Over 't konijntje, maar 'k wou niet meer lopen,        Omdat 'k dan huilde, aan die kant van de straat.        Nu zou 'k me zo'n konijntje kunnen kopen,        Maar ik word zelf al grijs. Want alles komt te laat.        Johan Andreas Dèr Mouw ( )

38 De laatste dagen en de laatste vragen van het geleden jaar
staan voor de deur, de bomen kouder en de dromen ouder maar de verwachting nog vol gloed en kleur want wij geloven: het licht van boven is niet te doven stelt niet teleur voor alle vragen van alle dagen achter de einder achter de deur. Anton van Wilderode ( ) uit: Op hoop van vrede (1988)

39 Foto Weemoed is een foto van voor twintig jaar. Familie, nog samen, nog gezond. Is toen. Met een lijst van nu errond. Het nu houdt het verleden bij elkaar. En omgekeerd. Want nu is maar even. Is opschrikken en vragen: waar waren we gebleven? Bij jou. In Die Dagen. Alles is ver. En de liefste dingen nog verder. Maar door het verleden wordt het bij elkaar gehouden, als schapen door een herder. Herman de Coninck ( ) uit: Met een klank van hobo (1981)

40 Aan een klein meisje        Dit is het land, waar grote mensen wonen.        Je hoeft er nog niet in: het is er boos.        Er zij geen feeën meer, er zijn hormonen,        en altijd is er weer wat anders loos.        En in dit land zijn avonturen        hetzelfde, van een man en van een vrouw.        En achter elke muur zijn an'dre muren        en nooit een eenhoorn of een bietebauw.        En alle dingen hebben hier twee kanten        en alle teddyberen zijn hier dood.        En boze stukken staan in boze kranten        en dat doen boze mannen voor hun brood.        Een bos is hier alleen maar een boel bomen        en de soldaten zijn niet meer van tin.        Dit is het land waar grote mensen wonen ...        Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.   Annie M.G. Schmidt ( )        uit: En wat dan nog? (1950)

41 Almere      De zwanen zwemmen windstil in Almere.        Rietkragen fluisteren. Het avondlicht        schildert de grote ruime hemel dicht        met kleurig goud tussen de wolkenveren.        Zilveren vliegtuigen die hoog passeren,        worden elk een knipogend landingslicht,        een nieuwe ster. De nacht heeft geen gewicht.        Een vleermuis tuimelt langs de coniferen.        Het lijkt zo makkelijk: maak hier een stad.        Gewoon wat huizen, bomen, wegen, mensen.        Het land uit zee ligt open, krijgt een naam.        Op zand met schelpen groeit een tuin, langzaam.        Tussen de werkelijkheid en de wensen        maken we dagelijks ons eigen pad.        Maria van Daalen (1950)        uit: De wet van behoud van energie (2007)

42 88 (8)            De stemming evenwel is minder blij        Als 88 op de leeftijd slaat        Dan wordt het allemaal wat schemerachtig        De ogen worden zwak, 't gehoor vergaat        De tred is niet gezwind meer, noch veerkrachtig        Het spreken wordt ook minder consistent        Het denkvermogen hoogstens twijfelachtig        Straks is men nog, wie weet, incontinent        Dan is de levensvreugde wel voorbij        Maar 88 is een mooi getal        Dat weten wij dan toch in elk geval Drs. P (1919)        uit: 88 (2008)

43 terwijl ons haar dunner wordt
                terwijl het beschutte plekje        onder de bomen lokt        lachen de apen        om de kracht die wegglipt        uit je appelschillende handen        je kijkt haar aan        en je kijkt anders naar de grond         terwijl dit alles        wordt de honger van de apen groter        terwijl het vergeven verschrompelt        en woede alleen maar vervelt        lachen de apen        blijft de woede jong     terwijl ons haar dunner wordt en in de bomen de apen lachen terwijl we steeds vaker het dak op moeten om de weggewaaide pannen terug te leggen en de apen in de bomen lachen terwijl de dokter ons vaker ziet zitten in de snotterige en kuchende wachtkamer terwijl de apen lachen terwijl de één na de ander sterft en zijn daden niet meeneemt  het graf in blijven de apen jong en lachen terwijl de boeren en scheten je overal heen vergezellen en je darmen en longen slijten   Tsead Bruinja (1974) uit: Angel (2008)

44 Waarheen is zij, die u heeft verlaten wijl zij geen staamlenden droomer achtte, gij, die daar stralende door de straten dwaalt als een mens, die geen mens meer ziet? 'Ik weet het niet, maar een stem die lachte achter dat raam waar wij eenmaal zwegen - doch wat is zeker in wind en regen - het leek haar stem, maar ik weet het niet.' En waar is zij, die gij hebt verstoten, droomer van trotsch, binnen wereld's oorden stervend gedoemd nu de wolken sloten voorlangs de poort van uw avondrood?   'Zij is, als liefde mijn wroeging hoorde, onder dat zeil onzer eerste droomen scheepgegaan, en voorgoed ontkomen naar lichter kusten voorbij den dood. Adriaan Roland Holst ( )        uit: Voorbij de wegen (1920)

45 Afrekening nav van mijn veel te vroege brugpensionering
Mijn leven is in krijt geschreven Wat stof is er gebleven Een zwart bord en wat vegen Mijn leven is in spijt geweven Wat rafels zijn gebleven Een kil kleed in de regen. Mijn leven is in mist verdwaald Ik heb de oever niet gehaald, Mijn hoorn heeft het begeven. Mijn leven heeft me uitbetaald, Ik heb mijn loon niet afgehaald, Rente voor bitter leven. nav van mijn veel te vroege brugpensionering El verdadero dolor es el que se sufre sin testigos. Marco Valerio Marcial Gerard Moors (16/12/1945- ) 23/09/ /12/2008

46 Melancolia       Als men ten laatste heeft gevonden               Waar heel de ziel naar smacht,       Dan is 't te laat, de dag verzwonden,               Reeds valt de nacht.       Als 't kleed ons past, is het versleten,               Als men het boek kent, is het uit,       Als men het leven komt te weten,               Dan valt het scherm dat alles sluit.       C. Vosmaer ( )

47  Zilverig waast        Zilverig waast, op vochtig kruid en bruine bladen        't IJle herfstlicht onder 't bleke blauw.        Mijmerend dwaal ik over zacht-begraasde paden,        Langs de dunne heggen, door de dauw.        En nu ruist, uit glans en dauw en trillend lover,.        De ijle herfstwind mijn gepeinzen stil, -        Alles geeft zich in gelijk vertrouwen over        Aan de zelfde, zuivere levenswil.        P.N. van Eyck (

48  Een man vond een engel Een man vond een engel, ergens achteraf, laten we vechten, zei de man, dat is goed, zei de engel de man vocht met hem, behaalde een overwinning op hem, verscheurde hem, veegde hem op, gooide hem weg, boende de vloer tot er geen spoor meer van hem over was, wreef in zijn handen en dacht niet meer aan hem en de engel glimlachte en tilde de man op, tussen twee vingers, bekeek hem met verbazing en ook enige ontroering, liet hem in een afgrond vallen en de man viel en viel, terwijl hij dacht dat hij liep en dat het zomer was en dat de toekomst hem veel beloofde.                Toon Tellegen (1941)        uit: Stof dat als een meisje (2009)

49 Over kale vlakte van mijn hart
Over kale vlakte van mijn hart draven twee paarden. Twee op hol geslagen paarden, een witte en een zwarte, draven over kale vlakte van mijn hart.  Wie zijn deze paarden?  Zijn het de laatste wilde haren  van deze grijsaard? Zijn het twee verloren liefdes? Of zijn ze de ontembare Liefde en de onbeheersbare Dood? Walter Palm (1951)        uit: Sierlijke golven krullen van plezier (2009)

50 De verschijning Zij....zij, naar wie ik nauw meer durfde hopen        Zag ik in de open glazen deur verschijnen:        Zij hief haar hand en hield de lange lijnen        Der witte, waaiende gordijnen open,        En zag mij aan en lachte en eindloos hopen        Wondde mijn weemoed met haar ijle pijnen....        Toen ging zij....'k zag haar gaan en ver verdwijnen:        't Licht woei den dag lang waar zij had geloopen.        En nog in de avond zat ik waar haar luister        Lichtend verschenen was voor mijn verlangen --        En hoorde 't sluimrend loveren gefluister        Buiten....en zag het onbewogen hangen        En soms even bewegen van de lange        Blanke gordijnen in het koele duister....                 Adriaan Roland Holst ( )        uit: Verzen (1911)

51 De draad van Ariadne        Grijs de middag, grijs de luchten, grijs        en allengerhand vereenzaamd 't hart,        dat zich steeds weer in zichzelf verwart,        op dezelfde moedeloze wijs.        En de linnen luchten, vochtig-strak,        staan gespannen over 't wijde land.        En ik zoek met aarzelende hand        waar de draad van Ariadne brak.        En mijn vingers onder 't jachtig-ruwe        van de hartklop, die mij voort blijft stuwen,        tasten koortsig, koortsig in het kluwen...               Pierre H. Dubois ( )      uit: Quia absurdum (1947)

52 De jachthoorn Hoort gij den jagershoren, die galm op weergalm helmen doet, door kalmen avond boren        in ver en langgerekt getoet? Wat kan de ziel bekoren als 't lied, zoo treurig en zóó zoet, dat uit dien jagershoren daar toet in 't langgerekt getoet? O vlakke Demerboorden, o weide, in warmen doom verbreid, waar al mijn droomen gloorden van liefde en levenszaligheid! 'k Zie gansch die jeugd herboren, met d'onvoldanen droomenstoet, wanneer de jagershoren daar toet in 't langgerekt getoet. Nu speelt de jagershoren het stille en innig minnelied; nog enkle tonen smoren in diepgedragen zielsverdriet. Welle eens, in vollen vrede, en trille in 't snarenrijk gemoed, als zangerige avondbede dat eindloos goed en zoet getoet.        (1901)                     Ik kan de verzen van Van Langendonck niet herlezen, zonder telkens weer dat gebogen bleke voorhoofd te zien, waar het tragische lot met zijn griffel in gegroefd had, en die geestig-zachte ogen, dien moeden, tegelijk schuwen en trouwhartigen blik, waar soms een vreemde gloed in brandde. - August Vermeylen Prosper van Langendonck ( )

53 't Is stil in Amsterdam 't Is stil in Amsterdam De mensen zijn gaan slapen De auto's en de fietsen Zijn levenloze dingen De stad behoort nu nog Aan een paar enkelingen Zoals ik Die houden van verlaten straten Om zomaar hardop In jezelf te kunnen praten Om zomaar hardop te kunnen zingen Want de auto's en de fietsen Zijn levenloze dingen Als de mensen zijn gaan slapen 't Is zo stil in Amsterdam En godzijdank niemand Die ik tegenkwam 't Is stil in Amsterdam De mensen zijn gaan slapen Ik steek een sigaret op En kijk naar het water En denk over mezelf En denk over later Ik kijk naar de wolken Die overdrijven Ik ben dan zo bang Dat de eenzaamheid zal blijven Dat ik altijd zo zal lopen Op onmogelijke uren Dat ik eraan zal wennen Dat dit zal blijven duren Als de mensen zijn gaan slapen 't Is zo stil in Amsterdam Ik wou Dat ik nu eindelijk iemand tegenkwam       Ramses Shaffy ( )

54 Winterstilte De grond is wit, de nevel wit,
De wolken, waar nog sneeuw in zit, Zijn wit, dat zacht vergrijzelt. Het fijngetakt geboomte zit Met witten rijp beijzeld.         De boom houdt zich behoedzaam stil,         Dat niet het minste takgetril         't Kristallen kunstwerk breke,         De klank zelfs van mijn schreden wil         Zich in de sneeuw versteken.         De grond is wit, de nevel wit,         Wat zwijgend tooverland is dit?         Wat hemel loop ik onder?         Ik vouw de handen en aanbid         Dit grootsche, stille wonder.               Jacqueline E. van der Waals ( )

55 Lentelied Wij fietsten over dijken in een witte zon,        zij zomers transparant, ik uitgewinterd pas,        en alles was weer net zoals het eerst begon:        krooswater, bloesems, ooien, onbetreden gras.        De lucht was iel en broos, de kreupeltakjes bros        in de nog wakke beemd waardoor wij blootsvoets waadden,        maar het gezang van lentegalen in het tsjiftsjafbos        verlokte ons naar 't mos, dat wij bevreemd betraden.      We aten appels in de glooi van een taluud,        waarna wij prille netels gaarden in het moer;        betoverd keken wij naar 't duiken van een fuut,        totdat het veer ons naar Sint-Bernards oever voer.        Zij wees mij blauwe schroefjes van de maagdenpalm        nabij de moede muren van een ouw' abdij.        Wij schreden binnen onder bronzen klokkengalm        en doolden door de gangen in een monnikspij. .        En toen ontsteeg ik willig wat mij aards verbond: een jonge vrouw, de voorjaarstooi, dit mijmer-oord,        want alles werd weer net zoals het ooit ontstond:        uit niets, uit on-geluid schiep iets mijn eerste woord.               Herman J. Claeys ( )

56 Errata*)       Voor 'kussen' lees: 'kussens',       Voor 'vliegen' lees: 'liegen',       Voor 'van jou' lees: 'van niemand',       Voor 'nood' lees: 'wet'.       Voor 'nu' lees: 'later',       Voor 'later' lees: 'nooit',       Voor 'weten' lees: 'vergeten',       Voor 'waarom' lees: 'daarom'.       Voor 'stenen' lees: 'brood',       Voor 'trouwen' lees: 'branden',       Voor 'jong' lees: 'oud',       Voor 'zwijgen' lees: 'goud'.       'Twee' moet zijn: 'een',       En geen vraagteken achter 'meer'.       *) In de geest van Paul Muldoon                     Rudy Kousbroek ( )       uit: Dierentalen en andere gedichten (2003)

57 Het feest van mijn voetenen
   Als ik in de dorrebladerenhopen        van mijn lakens schuif,        van hun fluisterende stemmen        goedheid afsmekend en slaap,        zijn het mijn voeten die vrolijk zijn.        Zij hebben elkaar,        zij zijn een dartel liefdespaar.        Van lopen hebben zij dan        niet het minste verstand.        Zij krommen zich wellustig,        zij zoenen elkanders holten,        zij tellen elkanders tenen        vol toeweiding en lachen daarbij.        Ach, zij zijn zo ver van mijn allenig        hoofd, dat ook vannacht wel weer        zal blijven hout hakken        en in kaplaarsen stappen.        Hoe kan ik het overhalen om zoetjes        en dood de stroom af te drijven        achter mijn verliefde voeten aan?                       Catharina Kortebos (1916-?)

58 Danslied Zei niet Uw stem : de vogel danst,       Het loover danst, de weide danst,       De Zon die op het water glanst,       De wind, de wolk, de wereld danst?       Gij reikte mij uw linkerhand,       Daarin gleed warm mijn rechterhand,       En velen volgden, tot een band       Van dansers slingerde over 't land.       De laatste tranen op mijn wang       Verwoeien in dien rondegang,       Mijn polsklop, eerst zoo luid en bang,       Vond hart bij hart ten beurtgezang;       En 'k wist heel blij, voor altijd, gánsch,       Onder mijn wilde-bloemenkrans,       Wijl goudgloed opsprong aan den trans       Dat alles goed wordt in den dans.                             Aart van der Leeuw ( )       uit: Herscheppingen (1916))

59 Geen ootjes, s.v.p.           Gij waart de lust van mijn leven,       O vrouw, die ik niet meer bemin.       Ik heb u alles gegeven       En maakte u tot mijn vorstin.       Ik gaf u een zilveren badkuip,       Robijn gaf ik u en smaragd.       Doch gij hebt al mijn geschenken       Naar de bank van lening gebracht.       Gij hebt mij links laten liggen       (Waar onze matras het meest kraakt).       Gij hebt mij in 't ootje genomen       En van alles een potje gemaakt.       En kan ik het potje vergeven       -- O potje, o bron van verdriet! --       Het ootje neem ik u kwalijk,       Het ootje vergeef ik u niet.                             Daan Zonderland  ( )

60                        

61                        

62 Uit Brabant (maar even goed uit Limburg)
Melancholiek is 't klinken van de bellen Aan 't haam van 't paard, dat stapvoets sloft in 't zand, Het opgeschoffeld stof zweeft naar de kant En gansche zwermen vliegen vergezellen Het beest, dat scheukt en kopschudt van hun kwellen. De kop omlaag, door 't kwastig net omrand, Zo trekt het dier langs 't hooge dorre land De tweewielskar en blijft eentonig schellen. En naast hem loopt de man, zijn evenbeeld, In 't grauwe kleed met sjokkig loomen gang. Verweerd zijn hoofd en haar, de hand vereelt Staag klapt de zweep, doch maakt zijn paard niet bang: Zij hebben saam te lang hun werk gedeeld En sukklen samen voort hun leven lang.  J.B.Schepers ( )       uit: Zelfkeur (1907)) Paard en boer ken ik

63 Sotto voce Zoveel soorten van verdriet, ik noem ze niet. Maar één, het afstand doen en scheiden. En niet het snijden doet zo'n pijn, maar het afgesneden zijn. Nog is het mooi, 't geraamte van een blad, vlinderlicht rustend op de aarde, alleen nog maar zijn wezen waard. Maar tussen de aderen van het lijden niets meer om u mee te verblijden: mazen van uw afwezigheid, bijeengehouden door wat pijn en groter wordend met de tijd. Arm en beschaamd zo arm te zijn. Maria Vasalis uit: Vergezichten en gezichten, Van Oorschot 1954

64 De zomers       Klaprozen, korenbloemen, barstenvolle       goudgele aren streelden mijn gezicht.       Groengouden vliegen zoemden een gedicht.       Rood liet het ooft de appelwangen bollen.       Zomernachtdonker is gesmolten licht.       Niet bang zijn voor kabouters en voor trollen.       Ze komen 's nachts het grasveld voor je rollen.       Alleen een dom kind houdt zijn ogen dicht.       Zullen wij dit soort zomers nooit meer zien?       Ging dan het paradijs voorgoed verloren       omdat wij aan de wereld toebehoren?       Huil niet, huil niet, de hemel zal misschien       een zolder in een huis zijn zonder zorgen.       Daar hebben ze die zomers opgeborgen. Kees Stip ( )       uit: Au! de rozen bloeien (1983)

65 Ek betreur jou Ek betreur jou wasige liggaam blou soos jou oë wasig en wyd die see My hand van stof kan jou nie behoed nie kan skaars die pad verander waarop jou neerslagtige voetstappe moet rus in wier My hand van stof kan die rotse nie trotseer nie Maar die meeue kan . Ingrid Jonker ( )

66 Uitreiking van de diploma's
Onder de meisjes menig stevig stuk, maar er zijn ook van die nog hele tere, onder de jongens veel in herenkleren, en allen, allen stralend van geluk. Niet langer meer gebukt onder het juk van heel veel saais om uit het hoofd te leren: niemand zal ooit nog bij hen informeren naar passé défini of overdruk. Maar 't is meteen ook de examenklas, die vol saamhorigheid en warmte was, waarvan men zich zo zorgeloos ontdoet. Nu slaat voor 't laatst de grote schooldeur dicht, en kijk, daar gaan ze: blij en doelgericht een toekomst met veel heimwee tegemoet. Hoe argeloos naief was ik toen, hoe groen, hoe hulpeloos en kwetsbaar Die kwetsbaarheid is er nog, met alle littekens aan de binnenkant.. Willem Wilmink ( )

67 Jonge sla Alles kan ik verdragen, het verdorren van bonen, stervende bloemen, het hoekje aardappelen kan ik met droge ogen zien rooien, daar ben ik werkelijk hard in. Maar jonge sla in september, net geplant, slap nog, in vochtige bedjes, nee. . Rutger Kopland (1934)

68 Raad Neem nooit een dichter, m'n dochter. Zo een met een dichterskop, zo eentje met lange haren, zo een op een zolderkamer, zo een wordt er ook met de jaren niet monogamer op... Wat jij in hem liefhebt, dochter, staat al in zijn bundeltje Donkere sneeuw. Daarin staat al het verhevene. De rest krijg je 's morgens bij zevenen thuis. Als een meeuw. Neem liever de kruidenier, dochter. Want alle tederheid die bij hem uitstijgt boven de kersenjam en boven de kleine zakjes blauw, dochter, is altijd voor jou. . Annie M.G. Schmidt ( )

69 Liefdes geur in de dingen
Zóó dierbaar zijn de dingen mij geworden, waarin herinnering is opgehoopt: het huisraad, het gerei, de klok die loopt door het bestel der langgewende orde; -- zóó verteederd verwijlt blik en gedachte bij hun gedienstige gestaltenis, dat ik soms twijfel: werden zij tot machten waartusschen de ziel zèlf gekluisterd is? Maar neen, ik weet: alléén omdat zij vingen den langen straal van liefdes licht aanschijn, is 't, dat gedachte en blik de stomme dingen liefkoze', of zij levende wezens zijn. Tot geen afgod werd mij hun lijflijkheid, maar zij zoog in zóó zoete liefdesgeuren dat uit hen àl het liefst en zoetst gebeuren mijns levens opstaat, en zich om mij vleit. . Henriette Roland Holst ( )

70 De zwerver Ik ben vermoeid. Toch ben ik nog gestegen tot op de heuvel in het late licht. En vóór mij kronkelen de duistre wegen van 't avonddorp, dat daar verlaten ligt. Is nu de wereld zoveel eeuwen ouder? Alles lijkt mij zo vreemd en toch bekend. Ik mis alleen een vriendelijke schouder, een lichaam, dat mijn lust voelt en herkent. Ik ben alleen voor gans mijn verder leven, er is niets meer dat me aan deze aarde bindt. En toch, ik voel mijn hart onstuimig beven: dáár staat een boom, dáár speelde ik eens als kind. . Jan van Nijlen ( )

71 Ek het gedink Ek het gedink dat ek jou kon vergeet,
        en in die sagte nag alleen kon slaap,         maar in my eenvoud het ek nie geweet         dat ek met elke windvlaag sou ontwaak:         Dat ek die ligte trilling van jou hand         weer oor my sluimerende hals sou voel …         Ek het gedink die vuur wat in my brand         het soos die wit boog van die starre afgekoel.         Nou weet ek is ons lewens soos ’n lied         waarin die smarttoon van ons skeiding klink         en alle vreugde terugvloei in verdriet         en eind’lik in ons eensaamheid versink.         (soos=zoals)       . Ingrid Jonker ( )

72 Windliedjie Waar slaap my liefde, my liefde vannag sterre wat wieg in die denne en winde sterre wat wieg en sterre wat wag waar slaap my liefde, my liefde vannag? Denneboom donker, rooipad en naglied, naglied van diere en duistere winde Waar slaap my liefde, wie stil sy verdriet en sal ek my liefde, my liefde weer vinde? Winterwind, lei my deur bittere nagte tot uit die duister ek saggies kan staar hoedat hy sluimer, en sluimerend my smarte eindelik diep in my hart laat bedaar! . Ingrid Jonker ( )

73 De Gelatene Ik open het raam en laat het najaar binnen, Het onuitsprekelijke, het van weleer En van altijd. Als ik één ding begeer Is het: dit tot het laatst beminnen. Er was in dit leven niet heel veel te winnen. Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer, Als men zich op het wereldoude zeer Van de miljarden voor ons gaat bezinnen. Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd Hunkren naar onvergankelijke beminden, En eenzaamheid is dan gemis en pijn. Dat is voorbij, zoals het leven haast. Maar in alleen zijn is nu rust te vinden. En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn. . J.C. Bloem ( )

74 Zomeravond Langzaam over het land in de avond de trompet van de andere boerderij. Het praten op de bank sterft uit, de witte roos laat stille bladeren vallen. Het kind, te bed gebracht, slaapt niet, achter het hart der luiken luistert het. . Ida Gerhardt ( )         uit: De hovenier (1961)

75 Bij het opruimen van het ouderlijk huis
De zoldertrap kraakt nog eenmaal als ik mijn kamer opzoek. In het bed slaapt weemoed onder een sprei van jaren. Buiten drijven wolken voort. Een duif rommelt in de dakgoot, slaat zijn vleugels uit. Ik stoot de wekker van het nachtkastje, rinkelend breekt de dag aan: lachen spelen, altijd spelen. En steeds doemt de nachtmerrie op, draken en helse ondieren Hopjes, flikjes en boterbrokkentroost in moederkoekenhuisje. Maar wel je melk opdrinken en je bord spinazie leeg. Met de tijd valt de kast, door vader getimmerd, open. Brengt seizoenen voor de geest, vriendjes en spiegels, in de grandioze staat het mogelijke open te houden, het nimmer tot een conclusie brengen. Alom het jong klapwiekend hoog en droog onder de pannen, buiten schot. Een levenslang groeiend besef geborgen te zijn. . Mark van Tongele (1956)         uit: Ademruis (2011)

76 De zeer oude zingt er is niet meer bij weinig noch is er minder nog is onzeker wat er was wat wordt wordt willoos eerst als het is is het ernst het herinnert zich heilloos en blijft ijlings alles van waarde is weerloos wordt van aanraakbaarheid rijk en aan alles gelijk als het hart van de tijd als het hart van de tijd .  Lucebert ( )

77 Sonnet Nu rijpt de herfst de rijkgebronsde peren; De sappige applen glansen, rood en goud, En prachtig prijkt, gelijk een tooverwoud, Het bosch, dat groen in purper doet verkeeren. Krachtige balsemgeur uit kreupelhout Van eiken stroomt mij tegen, zilvren veêren Doorstrepen 't reine luchtblauw en vermeeren Tot éen wolk, die de zon gevangen houdt. Nu vul die vaas met gele October-rozen, Leg blauwe druiven op die blanke schaal, Tusschen de trossen laat de perzik blozen Als avondrood, en loof als bloedkoraal Van wilden wingerd blij mijn blik verpoozen, Die symphonieën zoekt in kleurentaal .   Hélène Swarth ( ))

78 een mooie dag om stilte te verscheuren
        oud-strijders staan te beven aan de kant         de blikken op zwartwit – en het gebeurt.         gewoon, omdat het kan. omdat één man.         het is de wet van nederland. bij ons         moet alles vroeg of laat een keer gebeuren         dus dan ook dit. elkeen zoekt naar het licht         als hamsters in een bak met open deuren.         ik heb vandaag mijn oorlogsland herdacht         en struikel voort in volle ongeremdheid         zozeer bevrijd dat ik een kind vertrap.         vlak voor mijn voeten valt een hoogbejaarde         in zijn soldatenpak. hij huilt. ik kijk.         waar alles mag is ieder vogelvrij.               .   Ramsey Nasr (1974)   uit: Mijn nieuwe vaderland (2011) Ramsey Nasr was aanwezig op de Dam tijdens de Herdenkings- plechtigheid op 4 mei jl. Hij stond op enkele meters van de schreeuwende verstoorder, en werd zelf meegesleurd in alle paniek.

79 Omhuld van nev’len lagen de landouwen;
        de bosschen had een sluier stil omspreid         en uit de stilte steeg een blind vertrouwen         in het weerkeren van de vruchtbaarheid.         De regen viel; zijn zacht-egale suizen         vulde de wereld en zijn spinsel hing         aan verre kimmen. In hun stille kluizen         werkten de geesten van de opstanding.         O milde lucht en gezegende regen         en moederlijke schoot die baren gaat         der aarde … o Beeld van ieder groot bewegen         dat uit de stille verzonkenheid ontstaat.         Door u zijn de verstarringen geweken         en werd weer vloeibaar wat gestolten was;         in verre velden murm’len kleine beken         en een groen waas doortrekt het vale gras.         O zoete hoop die oud is als het leven         en al zijn schepselen te zamen bindt, –         gij kunt de moede harten niet begeven,         gij moeder van vertrouwen, groot en blind.               . Henriëtte Roland Holst-van der Schalk ( /11/1952)

80 Ik ne mag thi kussjan Ik kan je niet kussen de zomer kan de winter niet kussen we kunnen alleen dansen zoals de zomer om de winter danst thik kussjan Sumar ne mag wintar kussjan Wii mugun al-aina danson Also sumar umbi wintar dansot . Uit Canvasprogramma: In de uitzending werd de vraag gesteld hoe het Nederlands vroeger klonk. 500 jaar geleden jaar ? jaar ? de Leidense professor Michiel de Vaan ontwikkelde een methode om daar achter te komen. Zo moet het 1500 jaar geleden geklonken hebben.

81 De kleine waterplek Soms ga ik al vermoeden, dat de zee – omdat zij sterk verschijnt – wel heel mijn leven de onstuimige waarheid blijven zal, waarmee ik hier de wereld kan weerstreven bij tij en ontij, maar dat ik ten laatste het wezen van den grooten dood ontdek bij de kleine waterplek, die zoo stil den wilden avondval weerkaatste. . A. Roland Holst ( )

82 Wat rest van 't brede haar en bittere gouden ogen,
        En van de woorden en van de gebaren         En van de droevigheden en van al het staren         Om dit dat alles was en is vervlogen.         Wat meer dan rozen in den storm gebogen         En bladerloos geschud boven de eigen blaren,         En oude tederheden, die geteisterd waren         Met droefenis en die geen troost vermogen.         En soms, in 't bleke bliksemen na de vlagen:         De kering van het licht, de eb en vloed         Van oeverloze wateren en een dagen,         Een kim. een eiland door één ster behoed:         Stilte, en als de ziel haar verren tocht mag wagen         Bleef daar al wat verdween en eeuwig leven moet.               . J.W.F. Werumeus Buning ( )

83 Einde Poetry is an echo, asking a shadow to dance. Goede gedichten veranderen de eenzaamheid. Carl Sandburg Martinus Nijhoff ( )


Download ppt "Poezie                         In de wachtzaal van mijn oogchirurg 2010-06-17."

Verwante presentaties


Ads door Google