De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Landelijke strafrechtdag 2013, workshop 1.2.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Landelijke strafrechtdag 2013, workshop 1.2."— Transcript van de presentatie:

1 Landelijke strafrechtdag 2013, workshop 1.2.
Koen Vriend Snel, streng en rechtvaardig? Vereenvoudiging van de bewijsbeslissing in complexe strafzaken Landelijke strafrechtdag 2013, workshop 1.2.

2 Opzet Introductie; Feiten van algemene bekendheid en contextuele bestanddelen; Nederland: Bijzondere Rechtspleging; Internationaal: ICTY, ICTR en ICC (ICL)

3 Bijzondere rechtspleging: wettelijk kader
Besluit op de bijzondere gerechtshoven ‘snel recht’: BG in eerste aanleg, cassatie bij Bijzondere Raad van Cassatie na verlof door BG Besluit buitengewoon strafrecht; ‘streng recht’: doodstraf voor bepaalde misdrijven

4 Bijzondere rechtspleging: delictsomschrijving
Art. 102 Sr (oud): ‘Met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt gestraft hij, die opzettelijk, in tijd van oorlog, den vijand hulp verleent of den staat tegenover den vijand benadeelt.’

5 Bijzondere rechtspleging: verweer verdachte
was Nederland in oorlog? verdediging: oorlog eindigde op 15 mei 1940 bijzondere hoven/raad: ‘Nederland was in oorlog tussen 10 mei 1940 en 5 mei 1945’

6 Bijzondere rechtspleging: de zaak-Blokzijl
Blokzijl: radiopropagandist en prominent NSB-er; vervolging o.b.v. art. 102 Sr bestaan en duur van de oorlog; BG Den Haag: ‘van algemeene bekendheid is, dat de militie te land voor den aanvang van den oorlog door de Koningin buitengewoon was bijeengeroepen en deze gedurende de periode Mei 1940 – Mei 1945 ten deele buitengewoon onder de wapenen is gebleven om den strijd vanuit Engeland en daarna op het vaste land voort te zetten, en mede van algemene bekendheid is, dat personen van de ontwikkeling van verdachte zulks tijdens den oorlog wisten, zoodat verdachte geweten heeft, dat hij de ten laste gelegde feiten pleegde ,,in tijd van oorlog””

7 Internationale misdrijven: de WIM
Rechtbank Den Haag 23 mei 2009, LJN: BI2444 (Joseph M.) ‘Bestaan en aard van het gewapend conflict. De rechtbank stelt onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van het Rwanda-tribunaal vast dat in de tenlastelegging omschreven periode (vanaf 6 april tot en met 17 juli 1994) in Rwanda een niet-internationaal gewapend conflict gaande was tussen de FAR en het RPF. De FAR was het regeringsleger. Het RPF was een gestructureerd en gedisciplineerd leger dat stond onder een verantwoordelijk bevel, het grondgebied van Rwanda gedeeltelijk beheerste en in staat was op een gecoördineerde wijze militaire operaties uit te voeren en de verplichtingen van het humanitair oorlogsrecht na te komen.’

8 Internationale misdrijven: de WIM
Rechtbank Den Haag verwees naar: ICTR, Prosecutor v. Karemera et al., 16 juni 2006 (interlocutoire beslissing van Appeals Chamber). Appeals Chamber t.a.v. het bestaan van een gewapend conflict: ‘[…] the Appeals Chamber has already held that the existence of widespread or systematic attacks against a civilian population based on Tutsi ethnic identification, as well as the existence of a non-international armed conflict, are notorious facts not subject to reasonable dispute. Therefore, the Trial Chamber was obliged to take judicial notice of them, since judicial notice under Rule 94 (A) is not discretionary.’

9 ICL: wettelijk kader (I)
Facts of common knowledge Rule 94 (A): ‘A Trial Chamber shall not require proof of facts of common knowledge but shall take judicial notice thereof’

10 ICL: delictsomschrijvingen
Art. 2 Statuut Genocide means any of the following acts committed with intent to destroy, in whole or in part, a national, ethnical, racial or religious group, as such: killing members of the group; causing serious bodily or mental harm to members of the group; deliberately inflicting on the group conditions of life calculated to bring about its physical destruction in whole or in part; imposing measures intended to prevent births within the group; forcibly transferring children of the group to another group.

11 ICL: delictsomschrijvingen
Art. 3 Statuut The International Tribunal for Rwanda shall have the power to prosecute persons responsible for the following crimes when commited as part of a widespread or systematic attack against any civilian population on national, political, ethnic, racial or religious grounds: (a) Murder; (b) Extermination; (c) Enslavement; (d) Deportation; (e) Imprisonment; (f) Torture; (g) Rape; (h) Persecutions on political, racial and religious grounds; (i) Other inhumane acts.

12 ICL: de zaak-Karemera ICTR, Prosecutor v. Karemera et al., 16 juni 2006: 1) ‘The existence of the Twa, Tutsi and Hutu as protected groups falling under the Genocide Convention’ 2) ‘The following state of affairs existed in Rwanda between 6 April 1994 to 17 July 1994: There were throughout Rwanda widespread or systematic attacks against a civilian population based on Tutsi ethnic identification. During the attacks, some Rwandan citizens killed or caused serious bodily harm to persons perceived to be Tutsi. As a result of the attacks, there were a large number of deaths of persons of ethnic identity.’ 5) ‘Between 1 January 1994 and 17 July 1994 in Rwanda there was an armed conflict not of an international character.’ 6) ‘Between 6 April 1994 and 17 July 1994, there was a genocide in Rwanda against the Tutsi ethnic group’

13 ICL: wettelijk kader (II)
Rule 94 (B) ICTY: ‘At the request of a party or proprio motu, a Trial Chamber, after hearing the parties, may decide to take judicial notice of adjudicated facts or of the authenticity of documentary evidence from other proceedings of the Tribunal relating to matters at issue in the current proceedings.’

14 ICL: uitwerking jurisprudentie
The fact must not contain characterizations or findings of an essentially legal nature; The fact must not be based on an agreement between the parties to the original proceedings; The fact must not relate to the acts, conduct or mental state of the accused; The fact must clearly not be subject to pending appeal or review;

15 judicial economy; harmonising judgements fair trial rights
ICL: evaluatie judicial economy; harmonising judgements fair trial rights discretionaire bevoegdheid Trial Chamber aantal feiten? wisselende beoordeling TC’s

16 Tot slot: ICC en WIM-kamer
ICC: geen judicial notice contextuele bestanddelen vastgesteld door ICC, gebruik in WIM-zaken? Let op: onder Rule 94 (B) worden niet uitsluitend contextuele bestanddelen geschaard, dit gebeurt met name via Rule 94 (A). In de conclusie dien je die uit elkaar te houden en de vergelijking te maken met het tegensprekelijke karakter van Rule 94 (B) en contextuele bestanddelen. Je conclusie is eigenlijk dat contextuele bestanddelen via een Rule 94 (B) constructie vastgesteld kunnen worden, maar niet via Rule 94 (A). De context van een misdrijf tegen de menselijkheid kan via een uitspraak van het ICC worden bewezen en wel als volgt. Stel dat een ‘grote vis’ voor het ICC terechtstaat en dat in de procedure volgens de normale bewijsregels het bestaan van gewapend conflict of een wijdverspreide en systematische aanval bewezen kan worden verklaard. Stel nu ook dat een ‘kleine vis’ zich op NL grondgebied bevindt en dat het ICC geen heil ziet in die vervolging. De zaak komt bij de WIM-kamer terecht. De WIM-kamer kan dan het vonnis van het ICC tot het bewijs bezigen. Dit heeft als voordeel dat de onderliggende bewijzen niet nog eens doorgeploegd hoeven te worden, maar dat men zich direct baseert op het oordeel van het ICC (bij voorkeur de AC). Indien de WIM-kamer het bestaan van het conflict of de aanval via de band van algemene bekendheid wil spelen, dan kunnen de eisen die de HR in het ACAB-arrest stelde goede dienst bewijzen: immers, als het niet aanstonds duidelijk is of een feit inderdaad van algemene bekendheid is, dan dient dit ter zitting ter discussie gesteld te worden. Either way: het tegensprekelijke karakter van het proces blijft zo gehandhaafd. Vgl. Hof Den Haag in Kouwenhoven (2008) Ten aanzien van het bestaan van een gewapend conflict in Liberia: ‘Dat er – in ieder geval naar de feitelijke situatie bezien – in en rond de tweede Liberiaanse burgeroorlog sprake was van een gewapend conflict (al dan niet internationaal) leidt het hof af uit algemene rapporten, zoals van de International Crisis Group, de Global IDP Database en opeenvolgende ambtsberichten van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken.’ (par. 9.3.) Vgl. Rb Den Haag in zaak Afghaanse generaal (2005) AU4373 ‘Gezien de verklaring van de deskundige zoals weergegeven onder 1, het verslag van het bronnenonderzoek onder 2 en de verklaringen weergegeven onder 3 tot en met 11 [getuigenverklaringen, KV] is de rechtbank van oordeel dat er in de periode van 27 april 1978 (de zogenaamde SAUR-revolutie) tot het vertrek van Najibullah eind 1992 op het grondgebied van Afghanistan een gewapend conflict is geweest tussen de regeringstropen – al dan niet gesteund door Russische troepen – enerzijds en groeperingen die de regering gewapenderhand bestreden. De rol van de Russische troepen in dat conflict is die van gewapende steun aan de regeringstroepen op het grondgebied van Afghanistan en daarmee is er nog geen sprake van een gewapend conflict tussen verschillende staten. Het gewapend conflict kan dan ook niet worden aangemerkt als een oorlog. Gezien de verklaring van de deskundige onder 1 heeft de Afghaanse overheid ook tijdens de aanwezigheid van de Russische troepen een zodanige vrijheid van handelen gehad dat die aanwezigheid niet als een bezetting kan worden aangemerkt. Het gewapend conflict had zoals uit de verklaring onder 1 tot en met 10 blijkt niet meer het karakter van interne ongeregeldheden of spanningen, zoals rellen, op zichzelf staande en sporadisch voorkomende daden van geweld en handelingen van soortgelijke aard. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er in de periode genoemd in de tenlastelegging op het grondgebied van Afghanistan sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict in de zin waarin die uitdrukking voorkomt in het humanitair oorlogsrecht en dat daarop het gemeenschappelijk artikel 3 van de vier Verdragen van Geneve van 12 augustus 1949 van toepassing is.’ (p. 8) Rechtbank baseert zich op: p-v van verhoor van een getuige-deskundige; p-v opsporingsambtenaar relaas van bevindingen van bronnenonderzoek; p-v’s van 7 getuigenverklaringen; getuigeverklaring ttz


Download ppt "Landelijke strafrechtdag 2013, workshop 1.2."

Verwante presentaties


Ads door Google