De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

4 soorten Grofwild.

Verwante presentaties


Presentatie over: "4 soorten Grofwild."— Transcript van de presentatie:

1 4 soorten Grofwild

2 doelen Herkennen verschil verschillende wild soorten
Verschillen benamingen tussen mannelijk en vrouwelijke dier kunnen benoemen Wat zijn de regels met betrekking tot jacht van bovengenoemde soort(en) Waarom? Tijd zorg ervoor dat dit een korte pp is dan echte les. Daarom zijn er onderdelen eruit. Verschillende benamingen tussen hinde en hert staat niet bij komt in presentatie Als je hierna buiten in het bos loopt kan je een edelhert herkennen. En weten waar deze wildsoort voorkomt.

3 5 soorten Edelhert (Cervus elaphus) Het Ree (Capreolus capreolus)
Damhert (Dama dama) Wilde zwijn (sus scrofa) Welke zijn dit

4 Edelhert (Cervus elaphus)
Leefgebied en voedsel Vooral variabele eter, die bij voorkeur leeft in open landschap. Voedsel: gras, soms wat blad, knoppen, aangevuld met mossen, korstmossen, paddestoelen Populatieopbouw: Leeftijden en namen Naam Geslacht leeftijd gewicht hoogte kalf 0-12 mnd smaldier 12-24 mnd spitser kg hinde 24 mnd - ouder 125 kg 1 m hert 250 kg 1,3 m

5 Kenmerken Edelhert (Cervus elaphus)
vachtkleur en verharing Rood in zomer, peperkleurig/grijsbruin in winter. zintuigen Ziet mensen al op 500 meter afstand Ziet vooral zwart/wit, licht/donker. Gehoor is uitstekend Reuk is extreem goed ontwikkeld. Voorjaarsverharing gaat vaak pluksgewijs, net als bij ree en zwijn.

6 Edelhert (Cervus elaphus)
Populaties in Nederland en omvang Veluwe Doelstand herten op hele Veluwe. Is er alleen functie ‘natuur ‘  hogere dichtheden (lokaal). Is er sprake van landbouwenclaves  lagere dichtheden Oostvaardersplassen Gemeten in 2011 (op ca 2000 hectare droog gebied; de overige 3600 is moeras- en rietland)  3300 edelherten ---> 165 herten op 100 ha!  360 Heckrunderen 1150 Konikpaarden Daarbuiten “nulstandsbeheer” zouden Edelherten buiten deze gebieden kunnen leven? (* zou er overigens prima kunnen leven......)

7 Alleen herten dragen gewei.
Gewei opzetten kost veel energie, rust en tijd (ca. 4 mnd) Eind april – begin mei wordt de kroon pas echt gevormd 1e gewei na 1 jaar -> ‘eerste kop(sgewei)’ = ‘spitsergewei’. Gewei bestaat uit roos-stang-enden. Gemiddelde ontwikkeling: Spitser (1e kop) -> 2e Kop: volledig gewei ! Gewei: Oogtak- IJstak – Middentak – (soms: Wolfstak)- Kroon Kroontypen: o.a. gaffelkroon, bekerkroon, ‘dubbele gaffel” Aantal enden = leeftijd ? Wat kun je aflezen aan gewei? Over de jaren heen? Misvorming zegt wel iets over de evt lichamelijke gebreken ; Kan hormonaal zijn, verstoring spijsvertering, mineralengebrek. Een oud mannetje (vanaf 13 jaar) soms een veel zwaarder gewei dan de jaren ervoor, maar ook vaak met minder enden (“terugzetten”)

8 Het gewei Alleen herten dragen gewei.
Gewei opzetten kost veel energie, rust en tijd (ca. 4 mnd) Eind april – begin mei wordt de kroon pas echt gevormd 1e gewei na 1 jaar -> ‘eerste kop(sgewei)’ = ‘spitsergewei’. Gewei bestaat uit roos-stang-enden. Gemiddelde ontwikkeling: Spitser (1e kop) -> 2e Kop: volledig gewei ! Gewei: Oogtak- IJstak – Middentak – (soms: Wolfstak)- Kroon Kroontypen: o.a. gaffelkroon, bekerkroon, ‘dubbele gaffel” Aantal enden = leeftijd ? Wat kun je aflezen aan gewei? Over de jaren heen? Misvorming zegt wel iets over de evt lichamelijke gebreken ; Kan hormonaal zijn, verstoring spijsvertering, mineralengebrek. Een oud mannetje (vanaf 13 jaar) soms een veel zwaarder gewei dan de jaren ervoor, maar ook vaak met minder enden (“terugzetten”)

9 Gemiddelde gewei-ontwikkeling
levensfase Gewei Begin Groei Einde Groei Afwerpen Bijzonderheden kalf Ontwikkeling rozestokken Na 7-8 mnd (dec/jan) 10-12 mnd (maart-april) Soms al een beetje bastgewei (“knopgewei”) 1e jaar Spitser, 1e kop 1e gewei Geen enden September = vegen = overgang van bast naar volgroeid gewei Feb-maart (jonge dieren het laatst !) Nog geen rozen aan de stang Jong 2e -5e kop Gewei incl kroon Toename lengte, massa Maart-april Aug = vegen Vaak breuken door bronstgevechten Volwassen 6e-12e kop Toename massa (eerder dus!) Juli = vegen Oud 13e kop en meer Grilligheid qua enden en massa Teruggezet gewei, Soms geweisprong (grote massatoename)

10 Leefwijze en sociaal gedrag/ jaarcyclus
Edelherten leven in roedels; gescheiden naar geslacht. In bronsttijd  bronstroedels + loslopende mannetjes ( ‘bijhert’) Roedels kaalwild  altijd familieverbanden; o.l.v. leidhinde (* ook in bronst leidend ; leidhinde(s) ‘bepalen’ omvang bronstroedel). Roedels (mannelijke) herten zijn instabiel, Geweidragers zijn relatief mobiel; kaalwild is honkvaster (geboortegrond). Wat zie je als eerste op een wildviaduct of in maisakker ? Herten anticiperen op recreatie  zolang deze goed gezoneerd is en de voorspelbaarheid hoog, dan laten herten zich meer en meer zien. Nut van wildweides en voedselakkers binnen natuurgebieden ....?

11 Reproductie, aanwas en jaarcyclus
Jaarlijkse aanwas van 90 % t.o.v. het aantal hindes en smaldieren dat in april aanwezig is. Dit omdat nagenoeg alle hindes (95 %) en het merendeel van de smaldieren (max 75 % ) wordt beslagen en het jaar daarop een kalf zet. Een hinde krijgt veelal 1 kalf, bij uitzondering 2. Overall betekent dit een aanwas van in een populatie waarin sexratio ongeveer 1:1 is. Draagtijd is weken

12 kalf smaldier hinde spitser hert zomer Sterke groei Groei
kalf smaldier hinde spitser hert zomer Sterke groei Groei -(vaak) Verstoting uit vrouwelijke roedel Zogen van kalveren (smaldieren zijn nu hinde geworden) -groei -opzetten gewei -verstoting door hinde Herfst (‘burl’-tijd) -Groei -Verharing - 1e bevruchting (soms dus niet) -Zogen kalveren -Verharen -bevruchting -verharen -vegen -bronst (doel: kaalwild ‘beslaan’) -herstel na bronst winter Rust -Groei foetus -rust -afspenen kalf -groei foetus - rust -afwerpen gewei (feb-maart; hoe ouder , hoe eerder) lente Groei -- overgang naar smaldier /spitser -sterke groei foetus - zetten van kalf - verharing -zetten kalf/kalveren -groei rozestokken (* hoe ouder , hoe eerder) Lente Veel voedsel – veel eten (“laveien”) Daardoor verspreiden de herten zich veel en zijn roedels klein. In mei vallen de kaalwildroedels uiteen omdat alle hindes dan hun kalf zetten; een verstoringsgevoelige periode. M.n. smaldieren lopen ‘doelloos’ rond. Spitsers zoeken aansluiting bij mannelijke roedels , soms worden ze al vroeg verstoten door leidhindes. Zomer Veel beweging (‘ze zijn op de lopers’) Grotere roedels dan in lente, op voedselrijke plekken Nog steeds veel eten: Kruidenweides, jonge bomen etc zijn qua voedsel in trek, Foerageerpiek mannelijke herten -> “feisttijd” Zichtbaarheid kaalwild is hoog Zichtbaarheid herten is laag, en verstoringsgevoelig Eind zomer vallen hertenroedels uiteen..... ieder voor zich... de bronst komt eraan Herfst Voedsel wordt schaarser terwijl behoefte blijft; dieren dus veel ‘op de lopers’ Bessen en harde vruchten op menu; met name de herten na de bronst, om weer aan te sterken (* tijdens bronst eten ze nauwelijks en verbranden veel energie) Landbouwpercelen worden aantrekkelijk vanwege voedsel (* in bepaalde gebieden zie je al vanaf september veel herten in de mais!) Enerzijds groeperen met name de kaalwildroedels vanwege de bronst, maar er is ook sprake van opsplitsing (mn spitsers ) vanwege voedselschaarste Zichtbaarheid in bronst is groot .... “Big Five Toerisme” (bronst: zie volgende sheet) Winter Veel rust nodig Dieren vluchten minder snel , om zo energie te sparen; wel zijn ze moeilijk zichtbaar als zodanig Kleine roedels vanwege voedselaanbod Igv sneeuw zoeken ze bossen op met weinig sneeuw -> stakenfase naaldbos; geeft dekking en enigzins toegang tot schraal voedsel (naalden). Iha eten ze relatief veel mast, net als de zwijjen, en hei, smele, bosbes Ook nu weer trek naar landbouwpercelen , voor gewasresten

13 Bronstroedel ‘in de maak’
Hert drijft hinde Hert ‘likkend’ (ontvankelijk-heidstest

14 Aanspreken van kaalwild
kalf smaldier Hinde (2-12 j) Oudere hinde Zomer Witte vlekken Plast van achteren --> ? Plast van onder de buik --> ? -korte dunne nek -korte kop -geen uier -buiklijn recht -vroege verharing - alert - rustig bewegend - uier - kalf bij zich - sterke (dikkere) nek - buik licht doorhangend - knokig lichaam - lange kop soms uier soms kalf - late verharing Herfst Vlekjes vervagen Winter Groei rozestok bij M Dicht bij moeder in buurt teruggetrokken Lente Begin geweigroei zichtbaar bij M Late verharing Definitie “aanspreken”  Belangrijk bij herten: bouw, gedrag en gewei. Herkenning individuele herten gedurende meerdere jaren Geweibouw is dan ook goed te vergelijken; vaak zit er wel een soort herkenbaar ‘bouwplan” in over de jaren.

15 Aanspreken van geweidragers
Spitser Jong (2 t/m 4) Volwassen (5-12) Ouder hert Zomer -bastgewei (start na ca. 10 mnd na geboorte) -slank -spitse, korte kop -vegen -buik licht doorhangend -slanke kop -duidelijke hangbuik -korte kop -hangende keelhuid -alert -korte brede kop -zwaar hangende keelhuid Herfst -spitsergewei -vroege verharing -actief -geen overbouwd lichaam -dominant gedrag -forse bronstmanen -overbouwde voorkant -passief -zware bronstmanen -late verharing -vlakke nek-ruglijn (nek horizontaal gehouden ahw) Winter -nieuwsgierig (minst schuwe mannetjeshert) -brede borst -massale nek -rustig -uitstekende schouders -smal achterlijf - Lente bastgewei ( 2e kop) vroeg verharing bastgewei Late verharing

16 Let op: Ruglijn Neklijn Driehoek kop Hoek ( %) nek Dikte nek Pas op:
Seizoenseffect! Wat zien we aan de bouw? Nek-ruglijn is eerst vloeiend, na 12 jaar komt er een ‘hump’ in de schouder Doordat de schouder-nekspieren steeds zwaarder worden gaat de neklijn steeds meer voorover hellen; -bij de 3e kop is deze nog wel 60 % tov horizontaal -bij de 8e kop is deze ca. 45 % -bij de 12e kop ca 40 % -Na de 12e kop gaat ze snel hangen en wordt de hoek amper 20 % De nek-keellijn kent tot de 7e kop een duidelijke hoek, daarna wordt de lijn vloeiender omdat de kop groeit (wordt minder lang, meer “verticaal van bouw”), de keelzak uithangt etc.

17 Geweidragers Als herten oud worden, wat zien we aan het gewei:
kronkel onderin de stang ‘verzakken‘ rozestok naar beneden, naar voorhoofd; Bij frontaal aankijken : schuinstaande rozen . Krimpende afstand tussen stang en oor , tot 0 Krimpende afstand tussen rozestok en oog , soms bijna “visueel” 0 Ruimende afstand tussen de rozestokken Diametertoename rozenkransen (vooral tussen 6 en 12 jaar, omdat gewicht ook toeneemt) Krimpende rozenstokken  rozenkrans zit ahw plat op hoofd Gewichtsafname stang (* na eerst toename in de vitale jaren) “terug zetten gewei”). Soms echter zien we een grote gewichtstoename t.o.v. jaar ervoor, de zgn. “geweisprong” Oogtakken die naar beneden wijzen.

18 Populatie beheer Populatiebeheer
voorjaarstandbepaling (in april) is de eigenlijke zomerstand Zomerstand – doelstand = afschot Jaarlijkse aanwas van % ( “alle” hindes (95 %) , merendeel smaldieren (75 % ) wordt beslagen )  N afschot is +/- aanwas igv pro-actief beheer.  prioriteiten: afschot onder kalveren, smaldieren en spitsers en ‘oude’ dieren, en weinig onder volwassen dieren die bijdragen aan de reproductie. sexratio 1:1 Spelregels: Schiet geen leid-hindes die een sterk harem hebben; dit leidt tot onevenredig veel ‘zwerfgedrag’ van kaalwild en daarmee meer kans op verkeersslachtoffers. Igv afschot hinde-roedel (moeder-smaldier – kalf ) welke volgorde? (* als het lukt). Bij voorkeur schiet je alle generaties waarom? Smaldieren schiet je bij voorkeur in herfst’; waarom? Omdat ze dan uit de roedel verstoten zijn , dus minder binding met moeder hebben. M.a.w. leidhindes bespaar je zoveel mogelijk traumatische ervaringen? Loop nooit in rechte lijn van schietpositie naar geschoten dier; Waarom? Kalveren schiet je bij voorkeur in winter ; waarom? eerst kalf, dan smaldier, dan hinde, -Kalveren schiet je bij voorkeur in winter ; Omdat ze dan gespeend zijn, dus minder emotionele band met moeder; en vitaliteit beste zichtbaar . Schiet geen kalveren in grote roedels, teveel mentale impact. eerst kalf, dan smaldier, dan hinde dit doe je om zo min mogelijk onrust te maken. -Niet schieten in daginstanden ; dat zijn de ‘bakens van rust’ voor de dieren. -Als je zichtbaarheid wilt vergroten tbv de ‘consument’ dien je de afschotplekken slim te kiezen (geen daginstanden, geen zichtplekken) -Volwassen mannen (‘herten’) afschieten is qua populatie-effect niet zo interessant . Waarom niet? Formeel mag je (mannelijke) herten van 4-12 jaar ook niet schieten! Staat op vergunning van de jager! Afschot bij voorkeur in de schemer; herten rennen niet ver weg na een schot en komen niet zelden na enige minuten terug ; soms ook pas na enkele dagen. Loop nooit in rechte lijn van schietpositie naar geschoten dier; waarom niet? Dan komt de andere herten niet terug op de plek en weten waar je zat Afschot in een zo kort mogelijke periode; waarom? Zo min mogelijk impact op de populatie

19 Sporen Edelhert Print hinde Groter spoort hert Kleiner spoor hinde

20 Het Ree (Capreolus capreolus)
Populaties in Nederland en omvang Overal Voor WOII alleen in Oost Nederland – exemplaren T.o.v. 20 jaar geleden is de populatie met ca 30 % gegroeid. Mede omdat we dat toelaatbaar vonden qua draagkracht, en verkeersongelukken. naam geslacht leeftijd kalf M +V mnd smalree V 12-24 mnd jaarlingbok ? mnd reegeit 24 reebok 2 soorten reeen Capreolus capreolus , met vele ondersoorten in Europa Capreolus pygargus : Siberische ree / Ahu Mannetjes starten met eerste gewei in eerste levensjaar! M.a.w een jaarlingbok heeft meteen een gewei, als hij 1 jaar is. Begrippen: spitser - gaffel - zesender Wanneer welke ‘stang’?  mannelijk kalf (0-12) : rozenstokken/ ‘knopbokje’ / spitser  jaarlingbok kan alle typen al hebben (spitser -gaffel-zesender);  volwassen reebok: zesender, soms nog gaffel Oudere bokken : ‘terugzetten’ ( met vervormingen)

21 Kenmerken Het Ree Gewichten en maten
20-30 kg volwassen dier; schouderhoogte : 75 cm. “Overbouwd” Smal van bouw, laag en ook gewei is klein en staat enigszins naar achteren -> aangepast aan struikgewas Vachtkleur bruinrood-okergeel in zomer; spiegel ook geel licht-donkergrijs in winter; spiegel wit zwarte reeën: genetisch dominant zwart; regelmatig te zien wit / bont; recessief , zeldzaam Verharing 2 x per jaar Voorjaarsverharing opvallend in grote plukken. Eerst kop, borst, dan schouder en flank. Zintuigen Zicht : goed Gehoor: goed; oren beweeglijk. Reuk : goed

22 fase gewei Begin groei Eind groei Opm kalf Rozenstok / knopbokje / eerste geweitje 3 mnd (start sept) 8-9 mnd (dec/jan) In dit geval volgt jaarling gewei direct na eerste gewei  Jaarling (12-24) 1e of 2e Spitser/gaffel /6-ender Bij 8-9 mnd (als 1e gewei) Bij 12 mnd (juni) (vegen) 1e gewei zonder rozen; Igv 2e gewei wel rozen  Bok vanaf 24 Toename lengte en massa Nov/dec Feb/april (vegen) Okt-nov/dec afwerpen Bok (36 mnd -6 j) Toename lengte en massa beperkt. Alleen nog toename omvang rozen Bok 6 j - ouder Omvang rozen blijft toenemen! Verder wordt gewei teruggezet

23 Jaarcyclus het ree kalf smalree reegeit jaarlingbok bok zomer
kalf smalree reegeit jaarlingbok bok zomer Sterke groei Groei bevruchting Zogen kalveren  Bevruchting Vegen Bronst herfst Verharing Rozenstokken of 1e gewei Kiemrust vrucht Zogen Afspenen Herstel na bronst Afwerpen (nov/dec) winter Rustperiode Groei foetus Afwerpen (dec) Bastgewei opzetten Bastgewei lente Opzetten 1e of 2e gewei ---> bastgewei Verstoting door geit Sterke groei foetus Zetten 1e kalf Zetten kalveren Territorium-inname Vegen (april/mei/juni) Vegen (feb-april) Territorium-vorming Territoriaal (vaste territoria voor het leven) in periode april-nov. Geiten ook territoriaal. Waarom? Territoria van M en V kunnen wel overlappen!! Herkenning territorium : Ligplekken . Igv Bokken ook veel veegboompjes en krabplaatsen. Voorafgaand aan de bronst (rond 1 juli)  gaan bokken veel eten in de dekking / moeilijk zichtbaar Bronst (rond 1 aug)  veel zichtbaarheid. Rangorde gevechten door ? Najaar: veel eten , slecht voedsel  trek naar vruchten en Landbouwresten Nov-april : niet territoriaal / vaak groepjes --> sprongen ( ~wintersprongen) --> waarom sprongen en welke dieren? En wat zijn “veldreeen’. Reegeit met dochters vormen veelal jaarrond kleine sprongen.  Begrip “suboptimaal habitat” (Poutsma) Winter relatief dagactief & rust ’s nachts -> waarom? hoefklieren (“schaalklieren”) (tussen hoef en spronggewricht achterbenen (“achterlopers”) ) Bokken hebben ook tussen de rozenstokken een geurklier; in lente (territorium-afbakening) en zomer (bronst) van belang

24 Aanspreken het Ree Spiegel “schortje” Spiegel “niervormig kalf smalree
kalf smalree geit jaarrond Spiegel “met schortje “ zomer Witte vlekjes Kijk hoe ze plassen! (tbv sexen) Korte, dunne nek Kalf + uier Late verharing herfst Vervagen witte vlekjes Rozenstokjes igv M winter Spiegel met schortje > V of niervormig > M Evt. Geweitje Lage rang in sprong lente M: 1e of 2e geweitje Bastgewei Spiegel “schortje” Spiegel “niervormig

25 Geit met kalf (Kampereiland; Cor Flikkert)
Geit is vrouwelijk en kalf is niet te zien

26 Aanspreken mannelijke reeën
jaarlingbok Bok : 2-6 jaar Bok > 6 jaar Hele jaar Spiegel niervormig “penseel” Zomer Vegen bastgewei Slank Geen territorium; zwerver Voorkant lijkt lager dan achterhand (“overbouwd”) Massief en geheel “overbouwd” (als een Afrikaanse duiker) Grijsverkleuring kop Herfst Vroege verharing Afwerpen nov Late verharing Afwerpen nov/dec Winter Lage rang in sprong Afwerpen (dec) Opzetten bastgewei (jan-feb) bastgewei Dominant in sprong Lente Vegen (april/ mei/juni) Vegen feb/april

27 Aanspreek oefenening Gewei: 6-ender Roos stang, voorend en achterend
Kopkleur : grijs Diameter roos: Groot (breed uitlopend) Dus: > 6 jaar ?

28 Aanspreekoefening Reebok met bastfase Leeftijd? Gaffelgewei 
Jaarling of oude bok met ‘teruggezet’ gewei. Dus verder kijken: Grijze kop ? Massieve bouw? Roos direct op kop ? (dus geen rozestok meer? ) Ja-ja-ja : oude bok 3 x nee : jaarling

29 Populatie en terreinbeheer
aanpassingen aan terrein tbv wildstand -> veel overgangen open terrein – struweel – bos ; in boskernen middelgrote kapplaatsen tbv verjonging.  wilduittreeplaatsen bij kanalen heel belangrijk  wildspiegels langs wegen (* ofschoon er discussie is over de werking) Populatiebeheer Populatie-omvang bepalen voorjaarstandbepaling : door aaneengesloten avond-ochtend-avond tellingen. bepalen aanwas berekening zomerstand Bepalen van afschot __> afschotprioriteiten als selectie (selectiecriteria mbt leeftijd en vitaliteit; “wat eerst?”) kalveren eerst; i.g.v. geit met kalf schiet je eerst het kalf; bij voorkeur schiet je beiden jonge dieren zonder territorium territoriumhouders jachtmethode : afschot doe je in een zo kort mogelijke periode Methode J Poutsma Werkt goed in grote aaneengesloten natuurgebieden; gaat uit van biotoopkwaliteit waarin ree is waargenomen. O.a. begrip suboptimaal habitat  veel zichtbare reeen  dus (te)veel reeen . Afschot prioriteit ligt bij de ‘veldreeen’   Methode Alterra Gaat uit van ecosysteem zonder landbouwgronden; niet echt prakisch . Logistisch model ( R Schoon) Te weinig practisch qua veldherkennning in relatie tot vitaliteistbepaling  Methode J v Haaften ( “under construction” !) Integrale methode; houdt rekening met terreinkenmerken, vitaliteit individuen , ingeschatte dichtheden en territoriumgroottes & territoriumhouders Inventarisatie actuele stand Vaststellen aanwas en natuurlijke sterfte Richtlijnen Controle Monitoring

30 Sporen het Ree

31 Damhert (Dama dama) Is door de romeinen verspreid over de wereld.

32 Leefgebied en populatie
Leefgebied en voedsel Variabele eter Voedsel: gras, soms wat blad, knoppen, aangevuld met mossen, korstmossen, paddestoelen Meer grazer dan edelhert. Arm substraat zichtbaarheid Populaties in Nederland en omvang  Waar ? Veluwe (o.a. Deelerwoud / DW) -> 400 Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD), Kennemerduinen -> 1500 Kop van Schouwen : niet meer? Manteling van Walcheren. (< 100) Soort = inheems  Zomerstand – doelstand = afschot  Afschotprioriteiten als selectie  als edelhert  Discussie Amsterdamse Waterleiding Duinen is via gerechtshof bepaald dat afschot moest plaatsvinden. Omdat de populatie te groot is geworden en overlast veroorzaakt in de omgeving.  Discussie Deelerwoud Interessante relatie hertachtigen met wolf in oosten Duitsland  damhert kwetsbaar gebleken

33 bouw Vachtkleur en verharing
Vachtkleur; van zwart tot wit; van lichtbruin (met vlekken) tot (donker) peperkleuring. Meest algemeen zomerbeeld is roodbruin met witte vlekken, en donkere aalstreep op rug.  Onderste deel ‘lopers’ , onderkant buik en spiegel zijn wit. naam geslacht leeftijd Gewicht schouderhoogte kalf M +V mnd  < 30 kg smaldier V 12-24 mnd  30-40 kg spitser ? mnd  50-65 kg Hinde 24 50 kg 70 cm hert 80 kg 90 cm

34 geweidragers gewei Begin groei Eind groei bijzonderheden kalf
gewei Begin groei Eind groei bijzonderheden kalf Ontwikkelen rozenstokken 7-8 mnd (dec – jan) 10-12 mnd (maart-mei) 1e jaar , 1e kop Spitser / “pennekop” Enkele stang Juli-aug vegen Geen rozen 2e jaar “Knieper” (weinig tot geen plaat) Toename lengte + massa Mei Aug-sep Stangen naar achteren gericht en wijd uit elkaar 3e en 4e jaar “Löffler / half-schaufler Toename lengte + massa; Plaat opvallend, met duidelijke enden) 5e tot 12e kop (volwassen) ‘”Schaufler” Massieve plaat; plaatenden zeer kort April-mei Breukkans groot (tgv bronst) Oud Vergroeiingen in gewei Eind april Aug Terugzetten

35 jaarcyclus Reproductie, aanwas en jaarcyclus  Draagtijd : 32-33 weken
kalf smaldier Hinde spitser hert Zomer Sterke groei Groei Verstoting door hinde Zoogtijd Opzetten gewei Herfst Verharing Bevruchting Vegen Bronst (oktober) Herstel na bronst Winter rust Groei foetus Rust Afspenen Lente groei Sterke groei foetus Zetten kalf verharen Groe i rozestokken Afwerpen gewei Reproductie, aanwas en jaarcyclus  Draagtijd : weken  Altijd 1 kalf  Aanwas-% als edelhert; ca. 90 % van aantal hindes ‘beslagen’. Leefwijze en sociaal gedrag  Kaalwildroedels en hertenroedels, buiten de bronst minder plaatsvast dan andere herten, ‘random movers’ Bronst: “knörren” bronstkuilen hinde zoekt passende man geen bronstharem.

36 Aanspreken (vrouwelijke dieren)
kalf smaldier Hinde (2-12) Hinde (ouder) zomer Witte vlekken Dun van bouw Waar komt plas vandaan? Korte, dunne nek Korte kop Geen uier Buiklijn recht Alert Rustig Uier en kalf Sterke nek Buik licht doorhangend Mager Soms nog kalf Uier dan zichtbaar herfst Vlekken vervagen (igv egale varieteit) !!!! Speels Verharing vroeg (~ eind zomer) Late verharing Winter Groei rozestok M Sterke moederband teruggetrokken Lente Begin geweigroei M Verharing laat

37 Aanspreken (mannelijke dieren)
spitser 2 t/m 4 j 5 t/m 12 j ouder zomer -Bastgewei -Slank -Spitse korte kop -Vegen -Buik licht doorhangend -Slanke korte kop -Hangbuik -Korte kop -Robuust lichaam -alert -Zware hangbuik -Korte brede kop herfst -Spitsergewei -Vroege verharing -Actief -Niet overbouwd -Dominant gedrag -Bronstvlek ( ~ piesplek op eigen buik) -Overbouwd achterzijde! -Passief -Overbouwd achterzijde -Late verharing Winter -Nieuwsgierig ! -actief -Brede borst -Massale nek -Rustig -Uitstekende schouders -Teruggetrokken lente -bastgewei

38 Sporen Damhert

39 Wild zwijn (ever / ‘varken’) (sus scrofa)
Waar?  Veluwe + Meinweg ( ~ uitloop van kerngebied Duitsland.)  Sinds 2000 immigratiegolf vanuit Duitsland . Omvang: Veluwe ; doelstand ( op hectare) Meinweg : doelstand 50 (op 1500 hectare) Gehele grensstreek : ‘0-stand’-beleid (discussie over aanpassing beleid) Praktijk : voorjaarstand >> doelstanden .  Jaar 0 overal in Nederland Vanaf 1600 sterk teruggedrongen , eerst tot Veluwe, later alleen Zuid-Veluwe 20e eeuw Is plaatselijk opnieuw uitgezet WO II veel afschot (nagenoeg verdwenen) Tot 1972 Schadelijk wild Op rode lijst

40 Wild zwijn = everzwijn = ever = ‘varken’ = zwartwild
Frischling / frisling Big Bagge Zeug / vrouwtje Keiler / Beer / Ever Mannetje Overloper Zwijn in tweede levensjaar Rustplaats overdag Ketel / Leger ( igv geboorteplek: werpketel) Geweren /houwers Hoektanden Borstels Langgerekte haarkam op rug (mn Keilers) Raus-tijd Paartijd

41 Namen en maten Keiler Max 150 kg, 100 kg gemiddeld
naam geslacht leeftijd Big M / V 0-12 mnd Overloperzeug ? 12-24 mnd Overloperkeiler Zeug 24 mnd - ouder Keiler Keiler Max 150 kg, 100 kg gemiddeld Schouderhoogte: 100 cm Zeug Max 125 kg , 75 kg gemiddeld Schouderhoogte: 80 cm Big 5 – 30 kg ((* sterk afhank van voedselaanbod) Overloper kg (* sterk afhank van voedselaanbod)

42 Leefgebied en voedsel Alleseter
Plantaardig gevarieerd (bovengronds en ondergronds) 5-10 % dierlijk voedsel: insecten , zoogdieren , eieren, kadavers (* ook soortgenoten). Voedselaanbod bepaalt dichtheid ( in die zin is “mast” een sterke sturingsvariabele maar ook een beleidskeuze om geschoten wild te laten liggen of niet) Biotoop-onderdelen: Moerasboslandschap ( * interessant : Beekbergerwoud ) Betekenis ‘nat’ bos?   O.a. Zoelen! Voorkomen in vrije wildbaan e/o gesloten raster ‘zwijnen-kerend’-raster; waarom ?  

43 Vachtkleur en verharing
Zomervacht  donk/zilvergrijs, met meer zwart op extremiteiten (oren, poten, bovenzijde neus) Winter zwartbruin - zwart; opgebouwd uit kroesig, opgedraaide wollig onderhaar en harde borstelharen aan de buitenkant. (keiler: hoge borstelige kam op rug) Voorjaarsverharing  ‘pluksgewijs Biggen streepjesjas verdwijnt na 3 maanden -> 3-8 mnd : donkerroodbruine vacht; > 8 maanden: -> geleidelijk donkerderbruin tot grijs (na 12 mnd)

44 Zintuigen Gezichtsvermogen:
Slecht  niet scherp & beperkt zichtveld vanwege de diepliggende ogen. Schemer  houdt afstand Gehoor:  Goed; beweeglijke oren Reuk: Extreem goed: de platte neusschijf zit vl met reuk- en zenuwcellen. * welk ander Nederlands zoogdier heeft een vergelijkbare set zintuigkwaliteiten?  Das

45 Namen voor activiteiten en biotoopdelen
Zoelen / Zoel (1) Verzorging (tegen teken etc.), (2) verkoeling , (3) bescherming (* in grote modderbaden zijn predatoren als wolven kwetsbaarder) Schuren Langs stammen schuren krabben Rauschen stevige bronstgevechten tussen de keilers! Rotte Wroeten / breken Grond omwoelen opzoek naar voedsel Uit treden Verlaten van dekking Zekeren Observeren van omgeving Daginstand Dagverblijf (vaak ‘rustgebied’ met voldoende dekking) Geslachten leven gescheiden Vrouwelijke groepen: zeugen , overloperzeugen en biggen. Mannelijke biggen verlaten de rotte na ca. 16 mnd (* worden verdreven) Soms ontstaan er kleine rotten van overloperkeilers. Oudste zeug = “leidzeug” Raustijd : keilers nemen de leiderpositie over van oudste zeugen. Buiten de Raustijd : Zeugen dominant over keilers wanneer keilers zich bij rotte aansluiten (wat soms gebeurt)). “Rauschen”--> stevige bronstgevechten tussen de keilers! Rotte : eigen voorkeurgebied ( “territorium”) Voedselaanbod groot -> rotte groot Veel verstoring / weinig voedsel --> kleine rotten, meer zwervend, niet duidelijk voorkeursgebied. Igv mastjaren  vroeg bronstig (“berig” etc)  nov-dec  werpen: jan/feb Igv normale voedseljaren  jan/feb  werpen: mei/juni Dominante zeugen synchronisatie “berig” zijn Betekenis zoelplekken: (1) Verzorging (tegen teken etc.), (2) verkoeling , (3) bescherming (* in grote modderbaden zijn predatoren als wolven kwetsbaarder)

46 Reproductie, aanwas en jaarcyclus
 Alle 0verloperzeugen en oudere zeugen reproductief  Big > 30 kg  al vruchtbaar !! Bronst  regulier in winter (nov-jan) / soms op ‘lager’ pitje jaarrond: Bv omdat biggen of overloperzeugen “berig “ zijn en niet ‘meegesynchroniseerd’ zijn met de (leid)zeugen. Soms meerdere “perioden” per jaar Kan gevolg zijn van veel afschot van (leid)zeugen waardoor het groepssynchronisatieproces een tijdje in de war raakt Omgevingsfactoren voor de zwijnenstand: een combinatie van veel of weinig voedsel koud voorjaar : Koud,nat voorjaar / nachtvorst Warm, droog voorjaar / geen nachtvorst Weinig voedsel Weinig tot geen biggen Normale aanwas qua biggen Veel voedsel Weinig biggen Explosie aan biggen

47 jaarcyclus Big Overloperzeug (V) Zeug Overloperkeiler (M) Keiler Lente Sterke groei zoogperiode Zetten van biggen (feb) (hoofdwerptijd) Zogen biggen Zomer Verharing (mei) Verstoting uit Rotte (ca . 16 mnd) Herfst & Aanzet reserves 1e Verharing Verharing (sept) Aanzet vetreservers Winter Rustperiode Bevruchting (normaliter de eerste keer) Bevruchting (nov-jan) Zetten van vroege biggen (* dan is bevruchting eerder geweest; okt-nov) Bronst dominante keilers Rust jonge keilers (2-4 j) Lente Dieren laten zich veel –en ook vooral vroeg- in open terrein zien, op steeds dezelfde (voedselrijke) plaats . Zomer  Actief en goed zichtbaar, zowel ochtend als avond, vooral op de wildweides. Alleen volwasen keilers leven meer teruggetrokken . Waarom? Vinden in bos genoeg , omdat ze solitair leven, dus voldoende voedsel in eigen “territoriium”)\ Herfst Veel eten, voedsel verarmt, meer spreiding van dieren Meer bosvoedsel (wortel adelaarsvaren , vossebes) . Wees alert bij adelaarsvaren ! (waarom? ) Wildzichtbaarheid neemt dus af Winter Keilers actief ; overige dieren nemen rust rust . Keilers dus beste zichtbaar. Andere dieren nauwelijks.

48 Aanspreken mannelijke dieren
Aanspreken vrouwelijke dieren: Big Overloper zeug Zeug tot 5 jaar Oude zeug jaarrond Korte pluimloze staart Staart met pluim (zit nog boven spronggewricht) Korte , driehoekige kop Staart metpluim tot onder spronggewricht ‘achterloper Leidzeug is dominant in haar gedrag Massiever dan overloper Langere kop dan ‘driehoek’ lente streepjespak Kleiner dan zeug zomer Donkerrood-bruin herfst Donkerbruin-zwart Zwart winter Aanspreken mannelijke dieren Overloperkeiler Keiler tot 5 jaar Oude Keiler Jaarrond Staart met pluim (zit nog boven spronggewricht) Korte , driehoekige kop Staart metpluim tot onder spronggewricht ‘achterloper Lente Kleiner dan zeug! Pluim goed zichtbaar Teruggetrokken bestaan Zomer Herfst Dominant in Raustijd Winter

49 Populatiebeheer Jagers hanteren ook hier zomerstand: alle biggen zijn kwetsbare fase door ; nagenoeg 100 % kans tot overloper. Gewenste sexratio: 50 / 50 % Optimaal afschot: veel in korte tijd. Specifieke afschotzaken: Hoofdprioriteit afschot: veel biggen en in mindere mate veel overlopers. Zeugen en keilers : beperkt afschieten. Zeug of overloperzeug met biggen --> niet schieten als ze zoogt. In rotte met meerdere zeugen  lastig bepalen bij wie de biggen horen. Juli-Aug beste afschottijd waarom?  biggen nog vaak dicht bij elkaar en niet supersnel. Afschot van meerdere leidende zeugen  gevolg: Stagnatie van reproductie bij veel zeugen erom heen (* vruchtbaarheidscyclus synchronisatie) . Ecologische betekenis van synchronisatie vruchtbaarheidscyclus? Massale geboortegolf ‘overvoert ahw’ predatoren . M.a.w veel leidzeugen afschieten leidt tot dissynchronisatie  spreiding van aanwas over het jaar  afschot ‘lastiger’. I.g.v. groot voedselaanbod  ‘verzwakt’ synchronisatie  meer spreiding van het werpen over het jaar (* zien we nu veel op Veluwe) . Gevolg voor jacht ?  Afschot wordt arbeidsintensiever. Als jagers veel voedsel verwachten (met / zonder mast)  zoveel mogelijk afschot voor 1 september. Betekent qua jachttechniek? Lokvoer. Gevolg? Sterke, goed gevoede dieren die sterk de winter ingaan  veel nakomelingen jaar erop. Alternatief? Nee: jagen tijdens ‘mast’ of vlak erna : ondoenlijk. Dan maar jagen in ‘daginstanden ‘ ? Nee : niet ‘weidelijk’, teveel onrust Stoppen met jagen op zwijnen: gevolg? Wildzichtbaarheid neemt toe want: Exponentiele groei (* onderin groeicurve Logistisch model) Afhankelijk van open- of gesloten wildbaan krijgen we: (a) veel overlast of (b) reactief afschot (“uit lijden verlossen”) de discussie van de Oostvaardersplassen. Case-studie : jaren ‘80-’90 is in het Kroondomein 10 jaar amper op zwijnen gejaagd; resultaat: Grote schommelingen ( ~ mede “mastgerelateerd”) Opschuiven vruchtbare leeftijd vrouwelijke dieren. Bosverjonging bleef goed, ook schade aan bomen beperkt. Dichtheid liep op tot 6 /100 ha, is dubbele van gemiddeld op de Veluwe nu.

50 sporen

51 doelen Herkennen verschil verschillende wild soorten
Verschillen benamingen tussen mannelijk en vrouwelijke dier kunnen benoemen Wat zijn de regels met betrekking tot jacht van bovengenoemde soort(en) Waarom? Verschillende benamingen tussen hinde en hert staat niet bij komt in presentatie Als je hierna buiten in het bos loopt kan je een edelhert herkennen. En weten waar deze wildsoort voorkomt.

52 Einde


Download ppt "4 soorten Grofwild."

Verwante presentaties


Ads door Google