De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Zonder licht, is het donker! Dat geldt ook voor schilderijen. Als er geen licht is, dan is het schilderij een zwart vlak! Op een schilderij hoeft een.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Zonder licht, is het donker! Dat geldt ook voor schilderijen. Als er geen licht is, dan is het schilderij een zwart vlak! Op een schilderij hoeft een."— Transcript van de presentatie:

1

2 Zonder licht, is het donker! Dat geldt ook voor schilderijen. Als er geen licht is, dan is het schilderij een zwart vlak! Op een schilderij hoeft een lichtbron (lamp, kaars, vuur, zon…) niet altijd zichtbaar te zijn, het kan ook ‘buiten’ het schilderij zijn.

3 Licht kan de sfeer van een schilderij bepalen. De schilder Monet schilderde dezelfde kathedraal op verschillende momenten van de dag. De ochtendzon geeft een ander licht dan de zon om 12 uur ‘s middags en ook weer anders dan tijdens een zonsondergang.

4 Als er een lichtbron is, zal er ook een schaduw ontstaan. Er zijn 2 soorten schaduwen. Een schaduw die op het onderwerp zelf te zien is: Eigenschaduw De eigenschaduw zorgt er voor dat het onderwerp ruimtelijk wordt. En een schaduw die naast het onderwerp te zien is: Slagschaduw De slagschaduw volgt de vormen van de omgeving. Eigenschaduw Slagschaduw

5 De plaats van de lichtbron bepaalt waar de schaduw zal vallen. Wanneer het licht vanaf de zijkant komt, dan noemen we dit zijlicht. De schaduw zal aan de andere kant van het voorwerp te zien zijn. schaduwen

6 In heel veel schilderijen zijn de onderwerpen recht van voren belicht. De lichtbron komt dan vanaf dezelfde plaats als waar de beschouwer (de persoon die naar het kunstwerk kijkt) staat. Deze vorm van licht noemen we meelicht. Het licht gaat mee met de blik van de beschouwer.

7 Als je recht tegen het licht in kijkt, word je verblind. We noemen dit tegenlicht Jouw ogen passen zich aan het felle licht aan, alleen het licht is dan nog echt zichtbaar. Alle voorwerpen die voor het licht te zien zijn, lijken zwart te zijn. Er zijn geen details meer zichtbaar. Die donkere vorm noemen we een silhouet.

8 Sommige lichtbronnen zorgen er voor dat je duidelijk kunt zien wat voor structuur het oppervlak heeft. Het licht strijkt over het oppervlak en laat kleine hobbeltjes en kuiltjes zien. Deze vorm van licht noemen we strijklicht.

9 Wanneer een glad oppervlak verlicht wordt, zal het licht weerkaatsen. Het weerkaatsen kan soms heel fel zijn. De kleur van het voorwerp verdwijnt dan. We noemen dit een glimlicht

10 In sommige beelden zien we een hele bijzondere vorm manier van belichten. De achtergrond is éxtra donker en het onderwerp is overdreven belicht. Deze vorm van belichten noemen we Clair Obscure De man valt extra op. Doordat het donker is, weten we niet hoe groot de ruimte is. Misschien wel heel groot? Er ontstaat dus extra ruimte door een clair obscure. Door de verlichting op 1 punt te richten, lijkt het net alsof het een ‘toneelstuk’ is. Het hoofd valt extra op, hierdoor zie je de gezichtsuitdrukking goed, er ontstaat dramatiek hierdoor.

11 Kleur…Kleur…

12 Bij tekenen zijn er 3 hoofdkleuren. Met deze 3 kleuren kun je alle andere kleuren maken. Maar je kan niet met 2 andere kleuren rood, geel of blauw maken. Deze kleuren noemen we Primaire Kleuren (primair betekent 1 e )

13 Als je 2 primaire kleuren mengt, dan krijg je een nieuwe kleur.

14 De kleuren die na de menging ontstaan zijn dus We noemen dit secundaire kleuren. (second is Engels voor 2 e ) Oranje paars groen

15 De primaire en secundaire kleuren kunnen in een cirkel worden gezet! In de buitenste ring zie je hoe de kleuren langzaam veranderen in andere kleuren.

16 Sommige kleuren lijken best veel op elkaar! Blauw lijkt op paars… Rood en oranje lijken ook op elkaar… En een ‘viezige’ geel lijkt al snel groen! Kleuren die het verst van elkaar vandaan staan in de kleurencirkel geven het grootste verschil. We noemen dat een complementair contrast

17 In de kleurencirkel lopen de kleuren in elkaar over. De oranje, geel en roodtinten noemen we warme kleuren De kleuren Blauw, paars en groen zijn koude kleuren. warm koud Als warme en koude kleuren naast elkaar worden gebruikt dan spreken we van een warm - koud contrast.

18 De ongemengde kleuren uit de kleurencirkel zijn heel fel. Die felle kleuren noemen we verzadigde kleuren, ze kunnen niet feller worden. Je kunt deze kleuren lichter of donkerder maken door wit of zwart toe te voegen. Als je wit toevoegt worden de kleuren verhelderd. Als je zwart toevoegt worden de kleuren verdonkerd. De kleuren die ontstaan na mengen met wit of zwart zijn onverzadigd.

19 Wanneer verzadigde kleuren naast onverzadigde kleuren worden gebruikt, noemen we dit een kwaliteitscontrast. Een contrast in de kwaliteit van de kleur. (de ene kleur is helemaal helder, de andere helemaal niet…)

20 Als je verheldert en verdonkert krijg je oneindig veel tinten. Tinten worden ook wel tonen genoemd De verzameling van alle tonen van een kleur noemen we een Kleurenfamilie De blauwe kleurenfamilie

21 Als je veel verzadigde kleuren in een kunstwerk gebruikt, ziet dat er heel vrolijk uit. We noemen dit een Kleur tegen Kleur contrast. Omdat de kleuren uit 1 tint bestaan, ziet het werk er niet ruimtelijk uit. We zeggen dan dat het werk schematisch is ingekleurd.

22 Soms is er in een schilderij heel veel van 1 kleur te zien. Bijvoorbeeld hieronder de kleur blauw. In de blauwe achtergrond zijn gele sterren te zien, maar dat is niet veel. Wanneer er een groot oppervlak is met een bepaalde kleur, met daarbij een klein stukje met een andere kleur, noemen we dat een kwantiteits contrast

23 Soms worden er in schilderijen lichte en donkere kleuren naast elkaar geplaatst. Er is een duidelijk verschil te zien tussen die kleuren. Dit verschil tussen licht en donker noemen we een licht – donker contrast. Door een licht – donker contrast vallen sommige dingen extra op.

24 Kleuren worden beïnvloed door de kleuren die er omheen staan. Kijk maar hieronder. Het grijze vierkantje in het zwarte vlak lijkt anders van kleur te zijn dan het vlakje in de witte achtergrond. Toch zijn de kleuren gelijk! We noemen dit een simultaan contrast.

25 Het simultaan contrast…

26 Hoofdstuk 9 Ruimte op het platte vlak

27 Er zijn meerdere manieren om ervoor te zorgen dat er ruimte ontstaat op het platte vlak. Perspectief tekenen Overlapping Afsnijding Plasticiteit Repoussoir Atmosferisch perspectief

28 Perspectief tekenen Perspectief tekenen is een wiskundige manier om ruimtelijkheid te tekenen. Volgens vaste regels ontstaat er ruimtelijkheid. Bij het perspectief tekenen gebruik je ALTIJD een horizon. Dit is de lijn die de overgang van land naar lucht aangeeft. horizon

29 De Horizon De hoogte van de horizon wordt bepaald door de hoogte van je ogen. Als je een hoog standpunt hebt, sta je op een hoog punt, zie je meer van het land en ligt de horizon hoger. Als je er van bovenaf op kijkt, noemen we dit een vogelvluchtperspectief

30 Als je een laag standpunt hebt, bijvoorbeeld als je op de grond ligt, zie je niet zo veel van het land. De horizon ligt dan lager. Als je er van onderaf op kijkt, noemen we dit een kikvorsperspectief.

31 Bij een één-punts-perspectief is er maar één vluchtpunt, de plek waar alle evenwijdige horizontale lijnen lijken samen te komen. (iets dat verder weg is, lijkt kleiner, dus ook de afstand tussen 2 evenwijdige lijnen) De voorkant van het voorwerp ziet er ‘normaal’ uit (dus niet vervormd) De zijkant wordt gemaakt door hoeken naar het vluchtpunt te trekken. H O I horizon Met evenwijdige lijnen wordt de vorm afgemaakt.

32 Bij een twee-punts-perspectief wordt er gebruik gemaakt van 2 vluchtpunten. horizon Alle kanten van het voorwerp zullen vervormd zijn. Daarom begin je met het tekenen van een lijn die de hoek van het voorwerp aangeeft. Het begin en het einde van de lijn wordt verbonden met de vluchtpunten Met 2 lijnen wordt aangegeven waar het voorwerp ‘eindigt’, deze verbind je ook weer met de vluchtpunten. De kruising van de lijnen geeft vervolgens aan hoe ver de bovenkant van het voorwerp doorloopt.

33 Overlapping Bij overlapping ontstaat ruimtelijkheid omdat 2 voorwerpen over elkaar heen worden geplaatst. Het achterste cirkeltje is maar gedeeltelijk zichtbaar. Toch weet je zeker dat het een hele cirkel is. Je maakt hem in gedachte af. Je weet dus dat er een ruimte achter het roze cirkeltje is.

34 Afsnijding Deze foto van mensen geeft maar een klein deel van de groep aan. De mensen die aan de rand staan zijn maar voor een klein deel te zien, omdat de foto niet verder doorloopt. Toch weten wij zeker dat het ‘hele mensen’ zijn. De ruimte loopt dus buiten het kader verder. Er is dus extra ruimte buiten de foto.

35 Plasticiteit Voor het oog zijn bovenstaande afbeeldingen totaal verschillend. Het rechter voorwerp ziet er heel ruimtelijk uit, het linker totaal niet. Door verschillende stukken lichter en donkerder te maken ontstaat ruimte. Dit noemen we plasticiteit

36 Atmosferisch perspectief In de lucht hangen veel stofdeeltjes. Voor het blote oog zijn ze nauwelijks zichtbaar. Als je verder weg kijkt, zullen er meer stofdeeltjes zijn. Ze zijn nog steeds niet écht zichtbaar, maar ze zorgen er wel voor dat kleuren en details meer vervagen richting de horizon.

37 Repoussoir Wanneer er een grote donkere vorm op de voorgrond staat, lijkt het net of deze vorm de achtergrond nog verder naar achteren duwt. Deze vorm van ruimtelijkheid noemen we repoussoir.


Download ppt "Zonder licht, is het donker! Dat geldt ook voor schilderijen. Als er geen licht is, dan is het schilderij een zwart vlak! Op een schilderij hoeft een."

Verwante presentaties


Ads door Google