De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

BEELDENDE ASPECTEN II 1 Vorm 2 Kleur 3 Compositie 4 Licht 5 Ruimte 6 Textuur 7 Lijn ARTi KUNSTBOEK THV DAL/Rvp.

Verwante presentaties


Presentatie over: "BEELDENDE ASPECTEN II 1 Vorm 2 Kleur 3 Compositie 4 Licht 5 Ruimte 6 Textuur 7 Lijn ARTi KUNSTBOEK THV DAL/Rvp."— Transcript van de presentatie:

1 BEELDENDE ASPECTEN II 1 Vorm 2 Kleur 3 Compositie 4 Licht 5 Ruimte 6 Textuur 7 Lijn ARTi KUNSTBOEK THV DAL/Rvp

2 3 COMPOSITIE WAT IS COMPOSITIE? Samenstellen en ordenen. Een componist ordent muzieknoten tot een muziekstuk. Een kunstenaar ordent vormen en kleuren tot een schilderij. Met de kijkrichting en de aandachtsplek wordt bepaald waar de toeschouwer het eerst naar kijkt. RICHTING Lijnen, vormen en kleuren kun je in een bepaalde richting ordenen. In een rechthoekig vlak zijn de volgende richtingen te maken: * horizontaal * verticaal * diagonaal * schuin * gebogen. Horizontale compositie. Da Vinci, Laatste Avondmaal ca. 1497 Diagonale compositie. Gerhard Richter, Appels 1987 Vertikale compositie. Gustav Klimt, de Vervulling 1909

3 AANDACHTSPLEK Een deel van het kunstwerk dat opvalt. Je kijkt er als eerste naar, voordat je de rest bekijkt. Er kunnen ook meerdere aandachtsplekken in één werk zijn. Zo’n plek kan de aandacht trekken door: * de plaats van de plek * richtingen die naar de plek wijzen * contrasten tussen de plek en de rest van het kunstwerk, bijv. kleur-, vorm-, en textuurcontrast of door druk/rustigcontrast. HERHALING EN RITME Bij herhaling gebruik je bepaalde lijnen, vormen of kleuren meerdere keren. Als je vormen, kleuren of richtingen in een bepaalde regelmaat herhaalt, dan krijg je een ritme in een compositie: een ritmische compositie. Giovanopoulus, Mona Lisa Anneke van Brussel, Stilleven met ui,2000 Anneke van Brussel, Stilleven met schelpen Carravaggio, de roeping van Mattheus, 1600

4 STATISCH EN DYNAMISCH Je kunt rustige en beweeglijke composities maken. Rustig heet statisch en beweeglijk heet dynamisch. Statisch Een statische compositie ziet er rustig uit omdat alles met elkaar in evenwicht is. Evenwicht krijg je door: * gelijkmatige toepassing van horizontale en verticale richtingen * weinig beweeglijke vormen * gelijkmatige verdeling van kleuren en vormen * het ontbreken van contrasten Dynamisch Dynamisch betekent beweeglijk. Beweeglijkheid krijg je door: * diagonale/schuine richtingen * gebogen richtingen * veel wisselende richtingen * veel (verschillende) beweeglijke vormen * contrasten, bv. licht-donkercontrast * ritme in vorm, kleur of richting PATROON Als een vorm regelmatig terugkomt, ontstaat een patroon of dessin. In een patroon kan sprake zijn van een ritmische herhaling van vormen, kleuren enz. bv. pakpapier, behang, serviesdecoratie. Stephan Balkenhol Groep van Drie 1985 Kandinsky, Durchgehender Strich 1923

5 COMPOSITIE: COMPOSITIESCHEMA EN COMPOSITIEGRONDVORM Compositieschema Inzicht in een compositie krijg je door een compositieschema te tekenen. Een schema bestaat uit lijnen en pijlen die samengesteld worden tot geometrische figuren. De pijlen geven de belangrijkste kijkrichtingen aan. Het compositieschema kan gebruikt worden om een schilderij te analyseren, maar een kunstenaar kan ook volgens plan met een vooraf bepaald compositieschema te werk gaan.

6 COMPOSITIE: COMPOSITIESCHEMA EN COMPOSITIEGRONDVORM Compositiegrondvorm Er zijn verschillende compositiegrondvormen. De belangrijkste zijn: * symmetrische comp. * asymmetrische comp. * centraal comp. * driehoeks comp. * overall comp. * diagonale comp. * horizontale comp. * verticale comp. Symmetrische compositie Bij een symmetrische compositie is het werk in twee spiegelbeeldige helften te verdelen. De symmetrie-as kan verticaal lopen, maar ook horizontaal. De helften hoeven niet exact hetzelfde te zijn. Een symmetrische compositie is rustig en daarom statisch. Er kan ook sprake zijn dubbele symmetrie. Asymmetrische compositie Alle composities die niet symmetrisch zijn heten asymmetrisch. Claes Oldenburg, schroef, RotterdamClaes Oldenburg, schroefboogbrug 1982 Keith Haring Carel Willink, Château en Espagne 1939

7 COMPOSITIE: COMPOSITIESCHEMA EN COMPOSITIEGRONDVORM Centraalcompositie Hier ligt de nadruk op het midden van het beeldvlak. Deze compositie kan opgebouwd worden van binnenuit naar de randen of andersom, van de randen van het werk naar binnen toe. Driehoekscompositie De belangrijkste elementen zijn in een driehoek geordend. Een gelijkbenige driehoek met een horizontale basis zorgt voor rust, een statisch geheel. Bij ruimtelijk werk spreken we dan van een piramidale compositie. Hans Memling, Madonna en kind,1487 D.C.Friedrich De wandelaar La Barre Goodwin Stilleven met hutdeur 1887 Leonardo da Vinci Mona Lisa Vincent van Gogh, De barmhartige Sameritaan 1890

8 COMPOSITIE: COMPOSITIESCHEMA EN COMPOSITIEGRONDVORM Overallcompositie Alle onderdelen krijgen evenveel aandacht. Er is geen aandachtsplek en ook geen kijkrichting. Het lijkt of de vormen ook buiten de begrenzing van het werk doorgaan. Diagonale compositie Bij een diagonale compositie is de ordening van de belangrijkste elementen ( en de kijkrichting) volgens een diagonaal. Jackson Pollock, action painting Edgar Degas, Blauwe Danseressen Andy Warhol, Mona Lisa 1963 Rubens, Kruisafname 1612

9 COMPOSITIE: COMPOSITIESCHEMA EN COMPOSITIEGRONDVORM Horizontale compositie De ordening van de belangrijkste elementen ( en de kijkrichting) is horizontaal. Verticale compositie De ordening van de belangrijkste elementen ( en de kijkrichting) is verticaal. Jules Breton Het nettenboeten 1876 Ambrosius de Jonge, Bloemenvaas. Piet Mondriaan Claude Monet

10 LAY- OUT In de grafische vormgeving wordt het begrip lay-out gebruikt in plaats van compositie. Een lay-out is een ordening van stukken tekst, afbeeldingen en versieringen tot één geheel. Lay-out zie je bij: kranten, tijdschriften, websites, posters, flyers, enz, enz.

11 4 LICHT NATUURLIJKE LICHTBRONNEN De belangrijkste natuurlijke lichtbron is de zon. Andere natuurlijke lichtbronnen zijn: * maanlicht, * sterrenlicht, * bliksemlicht. KUNSTMATIGE LICHTBRONNEN Door de mens gemaakt, zoals: * lamplicht (halogeen, tl-buis, neon), * Lichtbron met een vlam (kaars, aansteker, olielamp), * vuurlicht. Licht heb je nodig om vorm en kleur te zien. Door licht en schaduw kunnen we zien welke ruimte deze vormen innemen. Door licht en schaduw op de vormen zelf krijg je plasticiteit. Er zijn twee soorten lichtbronnen:

12 LICHTKLEUR Licht kan verschillende kleuren hebben, afhankelijk van de lichtbron. Vuur en kaars verspreiden een warm,oranjeachtig licht, een tl-buis juist een koud, blauwachtig licht. LICHTVAL Licht kan op twee manieren een voorwerp bereiken, direct en indirect. Direct licht Het licht vanuit een lichtbron valt rechtstreeks op een voorwerp. Indirect licht Het licht vanuit een lichtbron bereikt een voorwerp, nadat het eerst door een ander oppervlak is teruggekaatst.

13 LICHTRICHTING Voor de beschouwer kan licht vanuit verschillende richtingen komen. Je hebt: * meelicht * tegenlicht * zijlicht * strijklicht Meelicht - de lichtbron is achter de beschouwer - je kijkt met het licht mee - weinig eigen schaduw te zien op de voorwerpen: - waardoor voorwerpen weinig plasticiteit hebben - slagschaduw gaat van de beschouwer af Tegenlicht - de lichtbron is recht voor de beschouwer - je kijkt tegen het licht in - vormen tussen lichtbron en beschouwer worden silhouetten: - de vormen hebben een vlak karakter, geen of weinig plasticiteit. - slagschaduw vallen in de richting van de beschouwer Edward Weston Naakt 1934 Edward Weston Naakt

14 LICHTRICHTING Zijlicht - de lichtbron is links of rechts van de beschouwer - je ziet duidelijk eigenschaduw en slagschaduw - voorwerpen hebben een duidelijke plasticiteit Strijklicht - de lichtbron bevindt zich laag, bijna achter het voorwerp/ een oppervlak - het licht ‘strijkt’ of scheert langs het oppervlak - strijklicht maakt de textuur of het reliëf van een oppervlak goed zichtbaar. Strijklicht Caraviggio,Mattheus Vermeer, Het meisje met de parel Egyptisch relief Zijlicht

15 LICHTINTENSITEIT Hoe wij vorm en kleur waarnemen, hangt af van de lichtintensiteit. We kennen fel, zwak, getemperd en diffuus licht Fel licht - kleuren krijgen een grote helderheid - er ontstaan grote licht-donkercontrasten - schaduwen zijn scherp afgetekend - details en textuur zijn goed zichtbaar Zwak licht - kleuren krijgen een beperkte helderheid - geen grote licht-donkerverschillen - schaduwen hebben een onduidelijke begrenzing - details en textuur zijn slecht zichtbaar

16 LICHTINTENSITEIT Getemperd licht Afgezwakt licht kan natuurlijke of kunstmatige oorzaken hebben. Zonlicht kan getemperd worden door bv. een wolk, een bladerdek of scherm. Kunstlicht kun je temperen met een lampenkap, filters e.d. Getemperd licht veroorzaakt geen opvallende schaduwen. Diffuus licht Licht dat wordt verstrooid heet diffuus licht. Als door een wolkendek de zon niet zichtbaar is, dan wordt het licht verspreid zonder dat je een duidelijke lichtrichting kunt aanwijzen. Er zijn geen duidelijke schaduwen zichtbaar.

17 GEVOLGEN VAN LICHTVAL Schaduw Als er lichtval is, is er ook schaduwvorming. De twee belangrijkste soorten schaduw zijn eigenschaduw en slagschaduw. Eigenschaduw Eigenschaduw is de schaduw op het voorwerp zelf; op die delen die niet rechtstreeks belicht worden. Slagschaduw Slagschaduw is de schaduw van het voorwerp op zijn ondergrond waarop het staat of op een achtergrond waarvoor het staat. De slagschaduw is dan verbonden met het voorwerp. Als het voorwerp zich vrij in de ruimte bevindt, is er sprake van een losse slagschaduw. Herman Tulp, Stilleven met petrleumkan

18 GEVOLGEN VAN LICHTVAL Gebroken slagschaduw Slagschaduw kan van richting veranderen of vervormen bv. omdat de ondergrond onregelmatig is of omdat de slagschaduw op een ander voorwerp valt. Kernschaduw en halfschaduw Het donkerste gedeelte van de eigenschaduw of slagschaduw. Naar de buitenkant toe wordt de schaduw steeds minder donker en dat heet de halfschaduw. Licht-schaduwwerking/plasticiteit Als er licht op een voorwerp valt, dan ontstaan er op dat voorwerp lichte en donkere plekken. Dit noemen we licht- schaduwwerking. Zo kan je zien dat een voorwerp ruimte inneemt. Het voorwerp krijgt daardoor plasticiteit. Bruce Nauman, weggegooide koffie 1970 Michaelangelo, Sixtijnse kapel, Rome

19 GEVOLGEN VAN LICHTVAL Clair-obscur Clair-obscur (Italiaans: chiaroscuro,) is een techniek uit de schilderkunst, film en fotografie waarbij de licht-donkercontrasten sterker worden uitgebeeld dan ze in werkelijkheid vaak zijn. Er wordt weinig gebruikgemaakt van de zogenaamde middentonen. Hiermee wordt een dramatisch effect bereikt, waarmee driedimensionale vormen worden geaccentueerd.. Caravaggio, Johannes de doper, 1605Rembrandt, Het berouw van Judas

20 GEVOLGEN VAN LICHTVAL Silhouet Een silhouet is een vorm waarvan je alleen de omtrek ziet. De vorm zelf is een donker vlak. Je ziet een silhouet als een voorwerp zich bij tegenlicht tussen jou en de lichtbron bevindt. Glimlicht Als er op een heel glad oppervlak licht valt, zijn er op dat voorwerp plekken waar het licht fel reflecteert. Op deze plek is de kleur van het voorwerp niet meer zichtbaar. Weerspiegeling Als een voorwerp zich bij een spiegelend oppervlak bevindt, levert dat een spiegelbeeld op. Voorbeelden van spiegelende oppervlaktes zijn metaal, glas en water. Brancusi, Muze ca. 1910 Escher Spiegelende bol


Download ppt "BEELDENDE ASPECTEN II 1 Vorm 2 Kleur 3 Compositie 4 Licht 5 Ruimte 6 Textuur 7 Lijn ARTi KUNSTBOEK THV DAL/Rvp."

Verwante presentaties


Ads door Google