De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Basiscursus SLC jaar 3.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Basiscursus SLC jaar 3."— Transcript van de presentatie:

1 Basiscursus SLC jaar 3

2 Doelen: De student doorloopt twee keer de stagecyclus en toont daarbij aan doelgericht aan zijn competentieontwikkeling te kunnen werken, met behulp van de beschikbare handboeken, formulieren en begeleiders. De student verzamelt kenmerkende en concrete bewijzen met betrekking tot zijn competentieontwikkeling en stelt hiermee een stageportfolio samen volgens de richtlijnen zoals beschreven in het Stageboek Profileringsfase.

3 Agenda bijeenkomst 2: STARR voorbespreken
Intervisie op deelcompetenties Meegenomen materialen bespreken (bewijzen, verslaglegging lessen, reflecties etc.)

4 Stage semester 5 Semester 5 stageopdrachten vanuit PGO een wezenlijk onderdeel van je stage POP / PAP Tussenevaluatie met de stageontwikkelingsmeter (SOM). Eindevaluatie met de SOM. Stageportfolio samenstellen: De student stelt het stageportfolio samen met de bewijzen met betrekking tot de deelcompetenties. De student formuleert (nieuwe) leerdoelen en stelt het POP bij voor de stage van semester 6. De student stelt zijn stageportfolio samen en publiceert het in

5 Stageportfolio Bewijsvoering
Doel De student toont aan de hand geselecteerde, kenmerkende bewijsstukken aan, dat hij competent is op profileringsniveau. Kwantitatieve en kwalitatieve eisen stageportfolio Bespreek nog even kort de kwantitatieve en kwalitatieve eisen van het stageportfolio.

6 Kwantitatieve en kwalitatieve eisen stageportfolio

7 De STARR beschrijving moeten ondersteund worden door bewijzen
De STARR beschrijving moeten ondersteund worden door bewijzen. Deze bewijzen moeten voldoen aan de volgende criteria: Authentiek Producten moeten van jezelf zijn. Gaat het om een groepsproduct, geef dan aan wat jouw bijdrage is geweest en waarom dit dus als bewijs voor jouw competentiebeheersing wordt opgevoerd. Gaat het om een beschrijvend bewijs dan moet het gaan over eigen ervaringen. Actueel Alleen bewijzen vanuit de profileringsstage mogen worden opgenomen. Relevant Ze vormen een duidelijk bewijs voor de aangegeven deelcompetentie. Je geeft dus altijd aan welke deelcompetentie je met het bewijs aantoont. Gekaderd Je plaatst een bewijs altijd in een context. Dat wil zeggen dat je het bewijs plaatst in de situatie waarin je het hebt toegepast/gebruikt, hoe je het hebt toegepast/gebruikt en je beschrijft wat je ervan geleerd hebt. Gevarieerd Je levert verschillende soorten bewijzen. Zorg voor variatie.

8 Opdracht: bewijzen deelcompetenties?
Bespreek in tweetallen bewijzen/ ideeën voor bewijzen die je hebt en geef elkaar feedback op: Past het bewijsmateriaal bij de deelcompetentie? Sluit de verantwoording aan bij de gedragsindicator(en) en dus ook bij de deelcompetentie? Reflectie context- visie gericht? Beknopte toelichting bewijsstukken en motivatie deelcompetentie in orde?

9 STARR Competentie 2, 3, 6.1 en 7.1 staan centraal in semester 5. Een aantal vinden we terug binnen de STARR-beschrijving. De STARR is uitgewerkt volgens de ‘zevenstap’

10 STARR (uitgewerkt volgens de zevenstap)

11 STARR (uitgewerkt volgens de zevenstap)

12 Sjabloon STARR De volgorde bij het maken van een STARR beschrijving als volgt: Schrijf in klad de situatie voor jezelf op (met een mindmap of andere methode) Bekijk de deelcompetenties met hun gedragsindicatoren, en kies welke deelcompetenties met hun gedragsindicatoren bij deze situatie horen, schrijf die op in de paragraaf ‘deelcompetenties’, en formuleer dit in termen van taken in de paragraaf ‘taak’. Schrijf jouw feitelijke gedrag (met argumenten voor je keuzes, ook uit literatuur en ook vanuit je visie) in de alinea ‘Actie’, schrijf feitelijke gevolgen van die acties in de alinea ‘Resultaat’, en in de alinea ‘Reflectie’ kun je vervolgens vertellen hoe je terugkijkt op de situatie en waarom jij vindt dat je bewezen hebt voldoende competent te zijn voor wat betreft de door jou gekozen deelcompetenties. Geef een korte situatieschets (maak de paragraaf ‘situatie’ compleet). Bekijk of je STARR beschrijving compleet is, en of je taalgebruik en formuleringen helder en correct zijn. Laat de beschrijving lezen aan iemand die de situatie niet kent, en vraag feedback. Pas je STARR beschrijving aan met behulp van hetgeen je bij het vorige punt gevonden hebt. Zie bijgevoegd WORD document Sjabloon STARR 2014_afstudeerassessment

13 Opdracht Bespreek in twee/ drietallen een aantal situaties die zich kunnen lenen voor een STARR en schrijf ze (kort) op.

14 Sjabloon STARR Regelafstand 1, Arial, lettertype 11 of 12. Titelpagina Op de titelpagina wordt aangegeven: • Titel van het werkstuk; • Voornaam en achternaam van de student en studentnummer; • Studiejaar, onderwijsperiode, opleidingstraject (voltijd-, deeltijd); • Cursusnaam, cursuscode, aantal ec’s; • Naam SLC; • Naam begeleider lioschool, naam lioschool en plaats; • Naam van de hogeschool, instituut, afdeling; • Versie; • Inleverdatum.

15 Good Practice? Een aantal voorbeelden doornemen van hoe een portfolio er uit kan zien van de aanwezige studenten. Bijgevoegd het portfolio van een goede afstudeerder van

16 Beoordeling Beoordelingsformat Ten aanzien van de vormeisen:
naast alle onderdelen die aanwezig moeten zijn en de APA richtlijnen die gehanteerd moeten worden is er ook de restrictie aan de vorm van max. 2 pagina’s per deelcompetentie en max. 5 voor de STARR. Bijgevoegd beoordelingsformat kun je al wel laten zien, maar is nog niet in zijn definitieve vorm, maar geeft wel aan waar o.a. op gelet gaat worden. Vandaar ook de vormeisen in rood; is voorlopig een indicatie.

17 Literatuurverwerking en APA-richtlijnen
Probeer binnen de STARR en ook bij de overige deelcompetenties literatuur te verwerken ter onderbouwing van een context- en visiegerichte reflectie op het onderwijs en jouw ontwikkeling ten aanzien van jouw onderwijs. Geen pabo boeken gebruiken, maar op zoek gaan naar relevante bronnen en die aan de hand van de APA-richtlijnen verwerken. American Psychology Association (APA) richtlijnen volgens het document van de EUR. (Claudia) Kun je gebruiken. Je kunt ze ook verwijzen naar HINT; IVL heet ook een eigen document.

18 Reflectie theorie Korthagen (2002)
Voor het reflecteren heeft de Pabo HR een doorgaande lijn ontwikkeld. Deze reflectielijn is gebaseerd op de stappen van de reflectiecirkel of spiraalmodel voor reflectie (Korthagen e.a. 2002). De reflectie is hierin uitgewerkt in vier stappen: 1. Ervaring opdoen en bewustwording: korte omschrijving van de bijzondere en betekenisvolle ervaring. 2. Terugblikken en consequenties overzien: beschrijving van jouw persoonlijke aandeel, het aandeel van de kinderen, de objectieve en subjectieve kant van de situatie en de beroepscontext; beschrijving van het effect van jouw handelen, van wat je wilde en of deze situatie vaker voorkomt. 3. Formuleren van essentiële aspecten: beschrijving van wat jij het belangrijkst en/of moeilijkst vindt van jouw persoonlijke aandeel; beschrijving van de verbinding tussen essentiële aspecten van de situatie; conclusie met het oog op je toekomstige handelen. 4. Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen: beschrijving van alternatieve handelingen voor de toekomst. Keuze voor één alternatief voor de toekomst. Bij stap 3 – 4 ligt de focus.

19 Reflectie niveau 3 - 4

20 Terugblik-vragen (fase 2)
Wat dacht ik? Wat dacht(en) de ander(en)? Wat voelde ik? Wat voelde(n) de ander(en)? Wat wilde ik? Wat wilde(n) de ander(en)? Wat deed ik? Wat deed/deden de ander(en)? In deze fase kijk je naar jezelf: ‘hoe heb ik gehandeld? Vanuit welke waarden/overtuigingen” (bijv. “Dat kind is altijd vervelend..”): toon het uimodel hierbij en praat over de diepere waarden in je die zorgen dat je beslissingen neemt of gedrag laat zien.

21 Begeleidende vragen tbv reflecteren volgens de fasen:
fase 5 of 1: handelen Wat wilde je bereiken? (persoonlijk doel, leerdoel) Waar wilde je op letten? Wat wilde je uitproberen? fase 2: terugblikken Wat gebeurde er concreet Wat wilde je? Wat deed je? Wat dacht je? Wat voelde je? Wat denk je dat de leerlingen deden? Wat denk je dat de leerlingen wilden? Wat denk je dat de leerlingen dachten? Wat denk je dat de leerlingen voelden? fase 3: bewustwording Bewustwording van concrete gebeurtenissen Wat was mijn invloed? Wat was de invloed van de mentor, school, ouder, ander? Wat betekent dit voor mij? Wat is dus het probleem? Wat is dus het succes? fase 4: alternatieven Welke oplossingen ken ik? Welke alternatieven zijn er? Hoe zou ik de situatie een volgende keer aanpakken? Wat zijn de voor- en nadelen heeft dat? Wat doe ik volgende keer anders? Wat doe ik zeker hetzelfde?

22 IJsbergmodel Uimodel = ijsbergmodel (fase 2)

23 Verschillen Competenties Kernkwaliteiten (wat kun je? (wie ben je?) Vaardigheden) opdeelbaar ondeelbaar aan te leren heb je al in huis! domeinspecifiek grote transferwaarde en duurzaamheid 23

24 Reflectie en intervisie op niveau 3 - 4
Door goed te analyseren kun je verbeteracties omschrijven en alternatieve werkwijzen uitproberen. Ga in groepjes van drie uiteen : Beschrijf wat jij het belangrijkst en/of moeilijkst vindt van jouw persoonlijke aandeel in de praktijk Welke deelcompetenties en gedragsindicatoren komen hierbij aan de orde? Bedenk en beschrijf met elkaar alternatieve handelingen voor de toekomst

25 Het ui-model Probleem-situatie Idealen Kernkwaliteiten
Omgeving Gedrag Wat kom je tegen? (Waar heb je mee te maken?) Wat doe je? Vaardigheden Wat kun je? Overtuigingen Waar geloof je in? Identiteit Hoe denk je over jezelf? (Hoe zie jij je professionele rol?) Betrokken- Wat zijn je diepste waarden? Wat is je ideaal, je missie? heid Idealen Kernkwaliteiten 25

26 OPNIEUW: DE PROBLEMEN ROND REFLECTIE
■ Oppervlakkig ■ Cognitief/rationeel, los van de persoon ■ Gedrags- en oplossingsgericht ■ “Verplicht nummer” / weinig motivatie ■ Soms geen leren reflecteren

27 Samenvatting van de aandachtspunten
1. Aandacht voor de persoon: niet alleen cognitief/rationeel 2. Van gedragsgerichte naar betekenisgerichte reflectie: niveaus in reflectie (het ui-model) 3. Minder focus op problemen Meer aandacht voor kracht/potentieel 4. Meta-reflectie  leren reflecteren

28 Mogelijke beoordeling reflectie
1Handelen / ervaring opdoen: Is de situatie / bijzondere ervaring duidelijk beschreven? Is duidelijk waarom voor deze ervaring gekozen is? 2Terugblikken en de consequenties overzien: Is de rol van de lesgever in de situatie duidelijk? Zijn gedachten en gevoelens die tot een bepaald gedrag hebben geleid omschreven? Is aangegeven wat het effect was van dit handelen (bijv. hoe de kinderen hierop reageerden)? 3Formuleren van essentiële aspecten: Wordt duidelijk gemaakt waar het in deze situatie / bij deze ervaring werkelijk om draaide? Begrijp je waar de moeilijkheden liggen? Is het duidelijk welke leerdoelen naar aanleiding van deze ervaring geformuleerd kunnen worden? 4Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen: Wordt duidelijk aangegeven welke mogelijkheden er zijn om hier een vervolg aan te geven? Is duidelijk omschreven wat de student in vergelijkbare situaties in de toekomst gaat uitproberen? Mogelijke beoordeling voor een reflectie. Misschien aanvullen met tips uit het filmpje?

29 Invulling volgende bijeenkomst:
Bijeenkomst 3 (eind periode 2): Verplichte STARR uitgewerkt meenemen om te kunnen bespreken met elkaar en aan te kunnen werken.

30 REFLECTIE…..

31


Download ppt "Basiscursus SLC jaar 3."

Verwante presentaties


Ads door Google