De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Psychiatrie Agressie & gedragsstoornissen

Verwante presentaties


Presentatie over: "Psychiatrie Agressie & gedragsstoornissen"— Transcript van de presentatie:

1 Psychiatrie Agressie & gedragsstoornissen
Naam: Martine Bink med.hro.nl/binmd Kamer: L

2 Vandaag Presentatie ADHD en/of Taal- en leerstoornissen
Theorie: Agressie en gedragsstoornissen Opdracht Biologisch perspectief op psychiatrie (herhaling)

3 Gedragsstoornissen

4 Ontwikkeling agressie en prosociaal gedrag
Fysiek of Verbaal Direct of Indirect Reactief of Proactief/Instrumenteel Prosociaal gedrag inleven moraliteit sociale cognities (schuld en schaamte) ontwikkelen geweten Mensen gedragen zich agressief met de bedoeling anderen schade toe te brengen. Fysieke of verbale agressie Directe of indirecte agressie Reactieve of proactieve/instrumentele agressie (berekenend) Om Prosociaal gedrag te kunnen laten zien, moet je al een aantal dingen geleerd hebben. Als kinderen ongeveer 2 jaar zijn, kunnen ze dankzij hun cognitieve ontwikkeling simpele opdrachten opvolgen. Ze merken ook dat ze ‘nee’ kunnen zeggen. In de ‘peuterpubertijd’ worden ouders soms tot wanhoop gedreven. Gelukkig worden kinderen met het ouder worden ook gehoorzamer. Een voorwaarde voor Prosociaal gedrag is dat je onderscheid kunt maken tussen jezelf en een ander, zodat je je in een ander kunt inleven. We beginnen dit rond ons tweede jaar te leren. Kinderen leren onderscheid maken tussen goed en kwaad, en leren de normen waarop dit is gebaseerd (moraliteit). Eerst sturen opvoeders met beloningen en straf, naarmate kinderen ouder worden, leren ze keuzes te maken en rekening te houden met de reacties van anderen. Sociale cognities zijn nodig voor je morele ontwikkeling. Je ontwikkeld schaamte en schuld gevoel. Voor het ontwikkelen van een geweten is nog meer nodig. Vaardigheden als sensitiviteit, vergevingsgezindheid, verantwoordelijkheid nemen. Geweten ontwikkel je tijdens de schoolleeftijd en adolescentie.

5 Stadia morele ontwikkeling
Stadium niveau Stadium 0 Premoraliteit Goed is wat plezierig is Stadium 1 Preconventioneel niveau Straf vermijden Stadium 2 Wederzijds voordeel zoeken Stadium 3 Conventioneel niveau Goed is wat anderen goed vinden Stadium 4 Wetten en regels naleven Stadium 5 Post conventioneel niveau Ontwikkeling waardenpatroon Stadium 6 Het als vanzelfsprekend hanteren van universele waarden Kohlberg ontwikkelde, geïnspireerd door Jean Piaget, een model voor de morele ontwikkeling van kinderen. Hij bekijkt de ethische groei van de kinderen. Gedurende de morele ontwikkeling doorloopt een mens verschillende stadia in een vaste volgorde. De eerste stadia die doorlopen worden betreffen de meest basale normen. De stadia worden steeds complexer en meeromvattend. Kohlberg verspreidde zijn theorie over 3 niveaus met telkens 2 fases. (totaal 6 fases) 1ste niveau: preconventioneel niveau fase 1: straf vermijden Men doet alles om straf te vermijden. Zo denkt het individu niet na over de inhoud maar enkel aan het doel. Een meisje wilt bijvoorbeeld DVD's stelen, maar ziet aan de uitgang een bewakingsagent. Ze bergt de Dvd's weer op. Dit doet ze niet omdat ze beseft dat het 'slecht' is. Ze wil gewoon straf vermijden en zo ook niet in conflict komen met haar externe autoriteit (ouders). Het minimum wordt bereikt, iedereen is gelukkig maar het eigenlijke doel niet fase 2: wederzijds voordeel zoeken/ weegschaalmodel hanteren Je gaat in deze fase ook weer niet ethisch denken, je doet iets voor een ander omdat hij/zij dan iets moet terug doen. Eigenbelang staat in deze fase centraal. vb. Je wilt naar een fuif maar je moet babysitten op je kleine broertje. Je geeft je broertje pizza en film zodat jij weg kan gaan. Je doet dit enkel uit eigenbelang. Het eigenlijke doel/ essentie wordt weer niet bereikt, je gaat niet babysitten. Om dit te bereiken moet je onderhandelen. 2de niveau: conventioneel niveau fase 3: Goed is wat de anderen goed vinden Je geeft je identiteit op, maar de essentie wordt wel bereikt. Je kijkt eerst naar anderen voor je een besluit neemt en past je hier aan aan. Dit kan leiden tot negatieve gevolgen. vb. Een punker verandert uiterlijk en gedrag om een job te bemachtigen. Hij voelt zich niet goed in zijn vel maar anders zou hij niet voldoen aan de criteria. Het doel bereikt, hij bemachtigt de functie. fase 4: De wetten en regels naleven Het doel in deze fase is het optimaal functioneren in een samenleving. Hierbij is er nood aan regelgeving in de maatschappij. Deze regelgeving is gericht op het doel. Je leeft de wetten na op de letter en houdt geen rekening met de geest. Men gaat de wetten verstrengen en verinnerlijken. Je verliest het einddoel uit het oog, of er treden conflicten op met het einddoel. Indien je de wet uitvoert naar de letter heb je de mogelijkheid je te verschuilen achter de ander. Hierbij schuif je de schuld in iemand anders zijn schoenen. vb. Leerkracht zegt: " Het ligt niet aan mij, de directeur heeft deze regel opgelegd." 3de niveau: Postconventioneel niveau fase 5: eigen waardepatroon ontwikkelen Het is niet gelijk aan je zin doen, je stelt jezelf de vraag of je de wet altijd naar de letter moet naleven. Je hebt een oordelend vermogen, afspraken moeten gerespecteerd worden, maar dit kan veranderen naargelang de context. Je houdt rekening met de complexiteit van de situatie. vb. Om een berg te beklimmen, moet je over een grasveld, maar dit is echter pas gezaaid. De regel luidt dat er geen bottinnen op komen. Fase 4 zou geen bottinnen toelaten, maar fase 5 houdt rekening met de situatie. Je mag bottinnen aandoen maar dit wel enkel bij de bergen. fase 6: Het als vanzelfsprekend hanteren van universele waarden/ iets is goed omdat het niet tegen de eigen principes ingaat. Je persoonlijk geweten heeft de grootste doorslag. Wat slecht is zal ik afkeuren ook al heeft dit gevolgen. vb. Je werkt bij een verzekeringsmaatschappij. De burgers staken omdat het verzekeringssysteem de armsten van de bevolking niet voorzien van een sociaal vangnet. Je bent het hiermee eens dus je loopt mee in de staking ook al weet je dat deze actie consequenties heeft voor je carrière. Alles wat je doet staat in functie van de universele waarden. Je voelt je innerlijk gedwongen deze waarden te realiseren. Lawrence Kohlberg (1927 – 1987)

6 Kenmerken Gedragsstoornissen
Hoge frequentie en intensiteit van symptomen Matige / slechte zelfbeheersing Kunnen zich niet goed in anderen verplaatsen en het gedrag van anderen niet goed interpreteren (beperkte TOM) Schuld en schaamte zijn minder ontwikkeld Slechte ontwikkeling prosociaal gedrag Laten zich niet leiden door verinnerlijkte normen Kinderen met gedragsstoornissen onderscheiden zich op een aantal gebieden van andere kinderen: Alle kinderen kunnen symptomen van gedragsstoornissen vertonen, maar alleen als verschillende symptomen tegelijkertijd, vaak en langdurig voorkomen (een hoge frequentie en een hoge intensiteit) spreekt men van gedragsstoornissen. reageren heftig en impulsief op gebeurtenissen. Overtreden vaker de regels Net als kinderen met ADHD kunnen zij hun gedrag moeilijk remmen. Ze reageren te heftig en impulsief op gebeurtenissen. Bepert ontwikkelde TOM Minder ontwikkelde schuld en schaamte. Kinderen met ADHD kunnen na hun impulsieve actie spijt tonen. Prosociale gedrag is slecht ontwikkeld.Ze kiezen vaak de strategie chantage of geweld om hun zin te krijgen, niet onderhandelen. Gedrag vooral gericht op materiele beloningen, sociale beloningen zijn een stuk minder van belang Laten zich niet leiden door geinternalisereerde normen, maar door de reacties van de ander. Directe reactie op hun gedrag (straffen-belonen).

7 Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD)
Begint vóór het 7e jaar begint eerder dan CD Minst ernstige vorm geen criteria voor agressiviteit Driftig Vaak ruzie met volwassenen Opstandig Prikkelbaar en ergert anderen, Boos en snel gepikeerd hatelijk en wraakzuchtig Vooral verzet tegen gezag, niet perse agressie problematiek

8 Anti-sociale gedragsstoornis (CD)
Begint vóór het 10e jaar Meest ernstige vorm: Specificatie naar licht, matig, ernstig Sprake van ernstige gedragsstoornis met agressiviteit en delinquentie Agressie gericht op mensen en dieren openlijk of bedekt individueel of in groepsverband Ongevoelig of niet emotioneel Vernieling van eigendom Leugenachtig of diefstal Ernstige schendingen van regels TOM vanaf min – 22 min Bij anti-sociale gedragsstoonis worden fundamenteel de rechten van anderen overtreden. Bij oppositioneel-opstandig gedrag gaat het meer om verzet tegen gezag. Worden vaak niet geaccepteerd door de samenleving. Beginleeftijd Gedragsstoornissen die op jonge lft beginnen zijn over het algemeen ernstiger: meer openlijke agressie, delinquent gedrag op jonge lft. En hebben een grote kans dat ze chronisch worden: het gedrag loopt door in de volwassenheid. Men vermoedt dat de erfelijkheid een grotere rol speelt bij vroege starters. Adolescenten die gedragsstoornissen krijgen, de late starters, zijn vaak meelopers. Heeft grote kans dat het na een aantal jaren weer verdwijnt. Openlijke - ‘bedekte’ gedragsstoornissen Kinderen met openlijke gedragsstoornissen gaan de confrontatie aan met anderen. Schreeuwen, pesten, aanranden, vloeken, bedreigen zijn gedragingen die hierbij horen. Vroege starters vertonen vaker openlijke gedragsstoornissen. Late starters vertonen vaker bedekte gedragsstoornissen: stiekem of ‘sneaky’ gedrag buiten het zicht van anderen. Liegen, vandalisme, stelen, brandstichting, drugsgebruik zijn de gedragingen die hierbij horen. Individueel - groepsverband Kinderen die de gedragsstoornis individueel tonen: zijn vaak vroege starters. Groepsverband: vaker late starters, meelopers, stoornis wordt als minder ernstig gezien.

9 Mogelijke verklaringen
Biologisch Omgevingsfactoren Verlaagd opwindingsniveau prikkels Moeilijk temperament Complicaties zwangerschap Andere psychiatrische stoornissen Lage intelligentie taal-, spraak- en leerstoornissen Model leren Instabiele thuissituatie Onveilige gehechtheid taal-, spraak- en leerstoornissen Lid van een deviante peergroup Lage SES – 14.40 Vooral de interactie tussen de genetische aanleg en de omgevingskenmerken zoals de opvoedingsstijl van de ouders blijkt belangrijk te zijn. Genetische aanleg is ongeveer 40%. Vergeleken met ADHD of ASS is dit een veel kleiner percentage. Verhoogde kans bij ophoping van risicofactoren. Verlaagd opwindingsniveau: Laag arousalniveau: kinderen schikken minder snel van nieuwe enge situaties, raken sneller verveeld, zoeken spannende en uitdagende situaties op en zijn minder gevoelig voor straf. Lichamelijke kenmerken zijn een vertraagde hartslag, geringe transpiratie bij spanennde situaties. De kinderen worden getypeerd als lefgozertjes of koude kikkers. Waarschijnlijk spelen hierbij genetische factoren een rol. Moeilijk temperament  meer impulsief en agressief gedrag Instabiele thuissituatie: Denk aan eenoudergezin, echtscheiding, psychische problematiek bij een ouder, sociaal isolement van gezin, spanningen bij ouders. Fragment Danny (14 jaar) heeft een antisociale gedragsstoornis. Van jongs af aan gedragsproblemen, nu in een gesloten jeugdindrichting geplaatst.

10 Wat werkt? problemen Erkende Interventie Sociale vaardigheden
SoVa training Agressie ART In Control Morele ontwikkeling EQUIP You Turn Verslaving Leefstijltraining MDFT Brains 4 Use Gezinsproblemen FFT MST Motiverende gespreksvoering

11 EQUIP EQUIP is een gedragstherapie waarbij jongeren worden toegerust (EQUIPeren) om elkaar te helpen en van elkaar te leren. Doel: Jongeren worden van hun eigen denkfouten en leren dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor eigen denken en doen. Met EQUIP wordt gewerkt aan het ombuigen van een negatieve groepscultuur naar een cultuur waarin rekening met elkaar wordt gehouden. Denkfouten: Egocentrisme Anderen de schuld geven Uitgaan van het ergste Goedpraten/ verkeerd benoemen Equip is ontstaan in de Verenigde Staten en ontwikkeld door John Gibbs, Granville Bud Potter en Arnold Goldstein. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat juist de combinatie van de verschillende componenten uit het programma effectief is: In Nederland is Equip ook in opmars. Alle justitiële jeugdinrichtingen en vele andere jeugdhulpverleningsinstanties werken met dit succesvolle programma. Ook is er een onderwijsvariant, gericht op het voorkomen of terugdringen van probleemgedrag bij scholieren in het middelbaar onderwijs. Daarmee is Equip ook voor onderwijsinstellingen en reboundvoorzieningen een goed programma. Terug naar boven Denkfouten en probleemnamen. Het Equip programma voorziet zowel jongeren als begeleiders in een gemeenschappelijke taal. Hierdoor worden onverantwoordelijke gedragingen ('probleemnamen') en de gedachten die daarachter zitten ('denkfouten') gemakkelijker onderwerp van gesprek. Deze probleemnamen en denkfouten zijn de rode draad van Equip. Er zijn vier denkfouten en twaalf probleemnamen. Een voorbeeld: de probleemnaam 'stelen' volgt uit de gedachte: 'ik heb nu geld nodig, dus mag ik het pakken'. Deze gedachte is een voorbeeld van de denkfout 'egocentrisme'recidive onder jeugdige delinquenten verminderde daar van 40,5% naar 15%. Het Equip programma bestaat uit vier verschillende soorten bijeenkomsten: - Wederzijdse hulpbijeenkomsten - Omgaan met kwaadheid bijeenkomsten - Sociale vaardigheden bijeenkomsten - Morele keuze bijeenkomsten Binnen alle bijeenkomsten geldt een aantal vaste regels en afspraken. Deze zorgen voor structuur en veiligheid binnen de groep.

12 EQUIP Denkfout Omschrijving Egocentrisme
Zoveel waarde hechten aan de eigen standpunten, behoeften, rechten of wensen, dat de standpunten van anderen nauwelijks in overweging worden genomen Goedpraten/verkeerd benoemen Antisociaal gedrag afschilderen alsof het geen echte schade veroorzaakt, alsof het acceptabel is. Uitgaan van het ergste Ongegrond denken dat anderen vijandige bedoelingen hebben of uitgaan van het ergst mogelijke scenario alsof dat onvermijdelijk is. Anderen de schuld geven De schuld voor de eigen acties onterecht bij iemand anders leggen, of een tijdelijke ontoerekeningsvatbaarheid (dronken, high) voorwenden.

13 Je komt op het station aan, na een lange dag op school
Je komt op het station aan, na een lange dag op school. Je fiets is weg, gestolen! Je ziet een fiets staan, met de sleutel er nog in, waar je zo mee weg kan rijden. Hoe ga je naar huis? A Ik pak de andere fiets. Mijn fiets is gestolen, dan doe ik het ook. B Ik ga lopen, straks wordt ik aangehouden... C Ik pak de fiets. Wie zijn sleutel vergeet, vraagt erom dat zijn fiets gestolen wordt. D Ik ga lopen. Deze fietsen zijn eigendom van een ander.

14 Tijdens het uitgaan heeft een vriend in zijn kwaadheid iemand neergestoken. Hij trok zijn mes, nadat de ander hem bedreigd had. Hij komt bij je voor advies. A Hij moet naar de politie gaan, om zichzelf aan te geven. Dit had nooit mogen gebeuren. B Dit was zelfverdediging, als je iemand bedreigd loop je dit risico. C Als iemand je bedreigd heb je het recht om agressie terug te gebruiken. D Dit is een ongeluk. Als je vriend niet dronken was geweest, was dit nooit gebeurd.

15 Je vrienden zijn aan het blowen, je moeder heeft gevraagd het niet te doen. Doe je mee?
A Ik doe mee, mijn moeder merkt het toch niet. B Ik doe niet mee, afspraak is afspraak. C Ik doe mee, mijn vrienden zijn belangrijker dan mijn ouders. D Ik doe niet mee, ik kan mijn eigen keuzes maken.

16 Documentaire Lost boys Tony: Pieter Baan Centrum Lost Boys
Eerste 5 min 24-28 min Welke denkfouten zie je?

17 Biologisch perspectief
Neuron Zenuwcel Axon Het lange dunne gedeelte van een neuron, waarlangs zenuwimpulsen lopen Dendriet Uitloper van Neuron, die zenuwimpulsen ontvangt van andere neuronen Synaps Het spleetje tussen de ene neuron en de dendriet van een ander neuron waarlangs de impulsen worden doorgegeven. Neurotransmitter De chemische stof die neurale boodschappen van het ene neuron naar het andere voert. Receptor Het deel van een dendriet dat gevoelig is voor bepaalde neurotransmitters. Neuron: zenuwcel Axon: Het lange dunne gedeelte van een neuron, waarlangs zenuwimpulsen lopen Dendriet: Uitloper van Neuron, die zenuwimpulsen ontvangt van andere neuronen Synaps: Het spleetje tussen de ene neuron en de dendriet van een ander neuron waarlangs de impulsen worden doorgegeven. Neurotransmitter: De chemische stof die neurale boodschappen van het ene neuron naar het andere voert. Receptor: Het deel van een dendriet dat gevoelig is voor bepaalde neurotransmitters.

18 Volgende week Presentatie: Gedragsstoornissen
Eetstoornissen en eet- en voedingsstoornissen bij het jonge kind (Rigter H 6.1, 6.2, 6.3 en H 15) 20 t/m 26 oktober herfstvakantie!


Download ppt "Psychiatrie Agressie & gedragsstoornissen"

Verwante presentaties


Ads door Google