De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Hoofdstuk 3 Kelly van Helden.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Hoofdstuk 3 Kelly van Helden."— Transcript van de presentatie:

1 Hoofdstuk 3 Kelly van Helden

2 3.2 elektrisch geleidingsvermogen
Een stof kan stroom geleiden: De stof moet bestaan uit geladen deeltjes De geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen

3 Onderscheid in stoffen
Moleculaire stoffen Zouten (opgebouwd uit ionen) Metalen

4 Welke stoffen geleiden niet?
Gedestilleerd water Alcohol Hout perspex Moleculaire stoffen (bestaan uit niet-metalen): Dit komt doordat deze stoffen geen vrije elektronen bevatten!!

5 Zouten Stoffen opgebouwd uit positieve en negatieve ionen

6 een metaal en een niet-metaal Natrium en Chloor
Zouten bestaan uit: een metaal en een niet-metaal Natrium en Chloor Natrium staat steeds 1 elektron af Chloor neemt steeds 1 elektron op Er ontstaat Natriumchloride (keukenzout)

7 Ionrooster en ionbinding
Ieder positief natrium ion is omgeven door 6 chloor ionen en andersom Door de aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ionen blijven de ionen bij elkaar ion binding

8 Metalen Eigenschappen van metalen Glanzend uiterlijk Hoog smeltpunt
Geleiden goed warmte Geleiden elektrische stroom Goed vervormbaar door walsen en smeden In gesmolten toestand goed te mengen

9 Even terug IJzer atoomnummer 26 Aantal protonen is dus:
Aantal elektronen is dus: IJzer staat graag 2 elektronen af Dan krijgt ijzer een lading van: Dat is het ijzer ion 26 (positief) 26 (negatief) +2

10 IJzer Bestaat uit veel positieve ijzer ionen en uit twee keer zo veel vrije elektronen De ijzerionen zijn gerangschikt in een rooster Hierin bewegen de vrije elektronen zich kris kras tussen de positieve ijzerionen door. Deze zorgen voor de binding Metaalrooster

11 Metaalrooster Bestaat dus uit positieve metaalionen en uit vrije elektronen die voor de binding (metaalbinding) in het rooster zorgen Wanneer het metaal aangesloten wordt op stroom gaan alle elektronen dezelfde kant op De beweging van vrije elektronen wordt gericht

12 Overzicht Moleculaire stoffen Zouten Metalen
Bestaan alleen uit niet-metalen Bestaan uit een metaal en een niet-metaal Bestaan alleen uit metalen Geleiden nooit stroom Geleiden stroom wanneer opgelost in water Geleiden altijd stroom Atoombinding Ionbinding Metaalbinding Molecuulrooster Ionrooster Metaalrooster

13 Huiswerk Opdracht: 2 t/m 16 Niet maken: 8, 11, 12, 15

14 Hoofdstuk 3 Les 2

15 Planning Huiswerk nakijken Theorie Huiswerk

16 Huiswerk nakijken Stof moet bestaan uit geladen deeltjes
geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen 3. Moleculaire stoffen, zouten en metalen 4. a. deze hebben geen geladen deeltjes b. metaal en niet-metaal c. metalen 5. Bij plastic kan geen stroom door en schrikdraad wel.

17 6. ionrooster, molecuulrooster en metaalrooster 7
6. ionrooster, molecuulrooster en metaalrooster 7. overeenkomst: beide een rooster met positieve deeltjes Verschil: metaalrooster heeft vrije elektronen bij zouten zitten die vast 9. De positieve en negatieve deeltjes in het rooster van het zout trekken elkaar aan als deze verschuiven komt positief bij positief en negatief bij negatief en breekt het. Bij metalen is dit niet.

18 10. a. een legering is een mengsel van metalen b
10. a. een legering is een mengsel van metalen b. Wanneer koolstof ingebouwd wordt in ijzer. Wanneer er weinig koolstof ingebouwd wordt heet het staal zit er veel koolstof in heet het gietijzer 13. Moleculaire stof bestaat alleen uit niet metalen. Zouten uit metaal en niet-metaal en metalen alleen uit metalen 14. Verbinding is een zuivere stof die uit meerdere atomen bestaat (H2O) een element is een zuivere stof die uit 1 soort atomen bestaat (O2)

19 16. stof Moleculair/zout/metaal Geleid stroom Ja/nee
1 waterstofperoxide Moleculair Nee 2 magnesiumchloride Zout Alleen opgelost in water 3 oliezuur 4 zink Metaal Ja 5 waterstof 6 zilverjodide 7 natrium metaal ja

20 3.3 structuurformules en namen van moleculaire stoffen
Molecuul bestaat altijd uit 2 of meer atomen Altijd niet-metalen Covalentie

21 Molecuulformule 2 C2H6O Coëfficiënt: Geeft het aantal moleculen aan
Index: Geeft het aantal atomen dat in het molecuul voorkomt aan 2 moleculen ethanol

22 Atoombinding Covalentie: het aantal elektronen dat een atoom beschikbaar heeft voor de atoombinding

23 Atoombinding Er zijn ook atomen die meer dan een covalentie hebben.
De covalentie van een edelgas is 0 Er zijn ook atomen die meer dan een covalentie hebben. Bijvoorbeeld: Zwavel (S)  covalentie 2, 4 en 6

24 Structuurformule Een structuurformule is een tekening van een molecuul. Ruimtelijke structuur: hierbij kun je de hoeken en verbindingen goed zien. Eenvoudiger is de structuurformule: deze zijn gemakkelijker te tekenen. Ethanol H-atomen worden voor het gemak vaak weggelaten.

25 Structuurformule Dubbele bindingen Drievoudige bindingen

26 Index en naamgeving Index Voorvoegsel 1 Mono 2 Di 3 Tri 4 Tetra 5
Penta 6 Hexa

27 Naamgeving H2O P2O5 Monostikstofdioxide Diwaterstofmono-oxide
Difosforpenta-oxide Monostikstofdioxide NO2

28 huiswerk Opdracht: 21 t/m 33 Niet maken: 22, 26, 29.

29 Hoofdstuk 3 Les 3

30 Planning Huiswerk nakijken Theorie Huiswerk maken

31 Huiswerk nakijken 21. De covalentie van een atoom van een niet-metaal komt overeen met het aantal bindingen dat het atoom kan vormen. 23. Natrium is een metaal en alleen niet metalen hebben een covalentie. 24. De structuurformule geeft aan welke atomen in een molecuul van die stof aanwezig zijn en hoe ze met elkaar verbonden zijn.

32 25. H2 C2H6 CH4O C2H4 N2 27.

33 28. a. b. c. d. e. f. 30. 31. 1 = Mono 2 = Di 3 = Tri 4 = Tetra

34 32. a. (mono)Koolstofmono-oxide b. Zwaveldi-oxide c. Koolstofdi-oxide d. Zwaveltri-oxide e. Di-fosfortri-oxide f. Di-stikstoftetra-oxide 33. a. H2O b. PCl3 c. SiO2 d. H2O2 e. N2O4 f. SiCl4

35 3.4 Reactievergelijkingen

36 Chemische Reactie Beginstof Reactieproduct

37 Reactievergelijking Beginstof  reactieproduct
Beginstof + beginstof  reactieproduct Beginstofreactieproduct + reactieproduct

38 In woorden Bij de verbranding van suiker in zuivere zuurstof komen alleen water en koolstofoxide gas vrij. Hoe zou je dit opschrijven?

39 Nog een paar... Bij de ontleding van koperjodide poeder komt jood en koper vrij. Voor de vorming van vast ijzersulfide moet je zwavel en ijzer in een mortier goed mengen.

40 Fasen Stoffen kunnen uit verschillende fasen bestaan: Vast (s)
Vloeibaar (l) Gas (g) Opgelost in water (aq)

41 Nu met molecuulformules
Bij de vorming van ijzersulfide heb je telkens 1 atoom ijzer (Fe) en 1 atoom zwavel (S) nodig Fe (s) + S (s)  FeS (s)

42 Regels! Voor de pijl moeten even veel atomen per stof aanwezig zijn als na de pijl!!! Tijdens een chemische reactie verdwijnen of ontstaan geen atomen. De atomen worden alleen anders gerangschikt

43 Reactievergelijkingen
Beginstoffen reactie reactieproducten CH O2  CO H2O

44 Voorbeeld Bij de reactie van natrium met zwavel ontstaat natriumsulfide (Na2S) Na (s) + S (s)  Na2S (s) Niet kloppend!!!

45 Kloppend maken Na (s) + S (s)  Na2S (s) voor de pijl na de pijl
Na = Na = 2 S = S = 1 2 Na (s) + S (s)  Na2S (s) Het getal 2 wordt coëfficient genoemd

46 Nu zelf Water ontleedt in waterstof (gas) en zuurstof (gas)

47 Vraag P2O5  P + O2 2 P2O5  4 P + 5 O2 H2O2  H2O + O2
AgCl  Ag + Cl2 2 AgCl  2 Ag + Cl2

48 Nu iets moeilijker Bij de ontleding van koperjodide poeder komt jood en koper vrij. 2 CuI (s)  I2 (l) + 2 Cu (s) Bij de verbranding van suiker in zuivere zuurstof komen alleen water en koolstofoxide gas vrij. C6H12O6 (s) + 3 O2 (g)  6 CO (g) + 6 H2O (l)

49 Huiswerk Maak opdracht 34, 35, 37 t/m 40

50 Scheikunde Les 4

51 Oefenen met reactievergelijkingen
Maak de uitgedeelde blaadjes Als je het huiswerk van vorige week nog niet af hebt dit ook af maken: opdracht 34, 35, 37 t/m 40

52 Scheikunde les 5

53 Planning Huiswerk bespreken Reactievergelijkingen zelf opstellen
Huiswerk maken

54 Huiswerk 34.Index is het getal wat de hoeveelheid atomen in een molecuul aangeeft en de coëfficiënt is het getal dat de hoeveelheid moleculen aan geeft. 35. Een reactievergelijking is een verkorte weergave van een reactie in formules. 37. a. hierbij komt altijd zuurstof voor de pijl b. is een beginstof en meerdere reactieproducten 38. Alleen de coëfficiënt

55 Opdracht 39 en 40 samen!

56 Valenties van metalen Uitzondering:
Metaal valentie Na, K, Ag (1) + Mg, Ba, Ca, Zn, Ni 2+ Al, Cr, Au 3+ Fe 2+ en 3+ Cu, Hg 1+ en 2+ Pb, Sn 2+ en 4+ Uitzondering: Waterstof (enige niet metaal) positieve valentie: H+

57 Valenties niet metalen
Niet-metaal Valentie F, Cl, Br, I (1) - O, S 2- N, P 3-

58 Kruisregel Valentie van het ene ion wordt index van het andere ion en omgekeerd! VB: A3+: valentie ion A = 3+, dus index B = 3 B2-: valentie ion B = 2+, dus index A= 2 Formule is dan: A2B3 Wanneer je formule kan vereenvoudigen moet je dat doen!! A2B2  AB

59 Verbrandingsreacties
Verbranding is een reactie met zuurstof Als er voldoende zuurstof aanwezig is spreken we van volledige verbranding Is er te weinig zuurstof, dan spreken we van onvolledige verbranding

60 Volledige verbranding
Bij volledige verbranding van verbindingen met koolstof (C) komt koolstofdioxide (CO2) vrij.  Bij volledige verbranding van verbindingen met waterstof (H) komt water (H2O) vrij. Bij volledige verbranding van verbindingen met zwavel (S) komt zwaveldioxide (SO2) vrij.

61 Voorbeelden 2C2H6 + 7O2  4CO2 + 6H2O CS2 + 3O2  CO2 + 2SO2
2H2S + 3O2   2SO2 + 2H2O

62 Onvolledige verbranding
Bij onvolledige verbranding van koolwaterstoffen komt vrij: koolstof (C of roet) Koolstofmono-oxide allerlei andere verbindingen zoals CxHy.

63 Ontleding en vorming Ontleding is iets uit elkaar halen
Vorming is iets maken (bij elkaar doen)

64 Stoffen die je moet kennen!!!
Koolstofdioxide CO2 Koolstofmonoxide CO Water H2O Ammoniak NH3 Suiker C6H12O6 Methaan CH4

65 De verbranding van suiker.
De ontleding van koper(I)jodide. Het vormen van vast ijzer(II)sulfide. Verbranding van methaan. Bij de reactie van natrium met zwavel ontstaat natriumsulfide. De ontleding van water. De verbranding van Magnesiumsulfide. De vorming van koper(II)chloride. De ontleding van aluminiumsulfide. De vorming van Ijzer(III)oxide. Opdracht 41

66 Scheikunde les 6

67 Planning Huiswerk nakijken Theorie (Hoofdstuk 4) Huiswerk maken

68 Hoofdstuk 4 Moleculaire stoffen
Wie zou dit drinken?

69 4.1 Water, een bijzondere stof
Film:

70 Vanderwaalskrachten Aantrekkingskrachten tussen moleculen
Cohesie: aantrekkingskrachten tussen dezelfde moleculen Adhesie: aantrekkingskrachten tussen verschillende moleculen

71 Vanderwaalskrachten Bij welke stof is de vanderwaalskracht het grootst? Alcohol Suiker Koolstofdioxide Bij welke stof het kleinst?

72 Hardheid De hoeveelheid kalk opgelost in water
In hard water veel kalk opgelost In zacht water weinig kalk opgelost Bij verhitten slaat kalk neer In graden Duitse hardheid (°dH) 7,1 mg per °dH/ per liter

73 pH Maat voor aantal H+-ionen wat in een oplossing aanwezig is
pH van 1 tot 14 1 = zuur 7 = neutraal 14 = basisch (tegenovergestelde van zuur)

74 Hydrofiel/hydrofoob Hydro = water Fiel = houden van Foob = vrezen
Hydrofiel = houdt van water Lost dus makkelijk op in water (zout) Hydrofoob = Houdt niet van water Lost dus niet makkelijk op in water (Olie)

75 Geleidbaarheid Mate waarin een waterige oplossing stroom geleid
Hoeveelheid H+ deeltjes (dus zuur) Hoeveelheid zouten In μS/cm (microSiemens per centimeter)

76 Waterstof bruggen NH OH

77 Zelf aan de slag Opdracht 1 a t/m e (blz 105) Opdracht 1 h (blz 105)
Opdracht 2, 4, 6 a t/m d, 8, 9 (blz108) Opdracht 10, 11, 12, 14 (Blz 111) Extra informatie voor de opdrachten: 273 K = 0 ⁰C

78 Scheikunde les 7

79 Planning Huiswerk nakijken Herhaling Vragen stellen
Volgende week toets!!!

80 Huiswerk 1. a. In zuiver water zitten geen zouten. Zouten zorgen ervoor dat water stroom kan geleiden. b.Water bestaat uit waterstof en zuurstof, dit zijn beide niet-metalen dus een moleculaire stof. c. De covalentie van O is 2 en de covalentie van H is 1 d. H-O-H e. Door het delen van een elektronenpaar

81 h. 2 H2O  2 H2 + O2 De vanderwaalsbinding bij moleculen ontstaat door de vanderwaalskrachten 4. De temperatuur heeft invloed op de sterkte van de vanderwaalsbinding b. De vanderwaalsbinding wordt verbroken wanneer een stof verdampt. Dus bij het kookpunt van een stof. 6. a. C en S zijn beide niet-metalen dus is CS2 een moleculaire stof b. S=C=S

82 6 c. 273 K = 0 ⁰C (273+20) 293 = 20 ⁰C Dus deze stof is vloeibaar d
6 c. 273 K = 0 ⁰C (273+20) 293 = 20 ⁰C Dus deze stof is vloeibaar d. de vanderwaalsbinding verbreekt bij koken 8. Als een stof oplost worden de vanderwaalsbindingen verbroken en ontstaan er nieuwe vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van de opgeloste stof en het oplosmiddel.

83 9. a. 273 K = 0 ⁰C 168 K = -105 ⁰C 353 K = 80 ⁰C b. De covalentie moet dus 4 zijn. c. De vanderwaalsbindingen verbreken bij SOCl2 en bij benzeen en ze maken nieuwe vanderwaalsbindingen aan tussen deze twee stoffen. d. De atoombindingen en de vanderwaalsbindingen.

84 10. a. Waterstofbruggen zijn bindingen die ontstaan tussen moleculen waarin OH groepen en/of NH groepen aanwezig zijn. b. Een waterstofbrug is sterker dan een vanderwaalsbinding c. OH of NH groepen. 11. Omdat water in vaste vorm in een vast rooster zit en dus niet kan bewegen zoals bij vloeibaar water 12. a. 4 b. Dichtheid is kleiner doordat er ruimtes ontstaan bij ijs.

85 14. Methaan bevat geen OH of NH groep waardoor deze geen waterstofbruggen kan vormen.

86 Herhalen en vragen stellen
Volgende week toets!!!


Download ppt "Hoofdstuk 3 Kelly van Helden."

Verwante presentaties


Ads door Google