De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Samenvatting H 1 + 3.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Samenvatting H 1 + 3."— Transcript van de presentatie:

1 Samenvatting H 1 + 3

2 H1: wat is maatschappijleer?
Formele macht: Deze macht is officieel vastgelegd in wetten en regels (gezag) Voorbeeld: de burgemeester verbied een boetbalwedstrijd. Informele macht: Macht die niet officieel is vastgelegd (invloed) Vb: ‘regels’ die binnen je vriendengroep gelden

3 H1: wat is maatschappijleer?
Machtsmiddelen: Om macht te kunnen hebben, bestaan er machtmiddelen. Functie/beroep (politie als hij een bekeuring geeft) Kennis/vaardigheden (dokter weet welke medicijnen je nodig hebt) Aanzien (de paus vraagt gelovigen iets wel of niet te doen Overtuigingskracht (politici zijn vaak getraind om mensen te overtuigen) Geld (de overheid beslist wat ze doen met die miljarden euro’s die ze hebben Aantal (de klas weigert massaal een proefwerk te maken) Geweld (een rechter veroordeeld de moordenaar tot levenslang)

4 H1: wat is maatschappijleer?
Normen: gedragsregels, verwachtingen over wat normaal is, manier van handelen waar mensen zich aan kunnen of moeten houden Waarden: waarden zijn dingen en denkbeelden waar we waarde aan hechten. Aspecten die we belangrijk vinden. Waarde: eerlijkheid Norm: niet stelen

5 H1: wat is maatschappijleer?
Propaganda: doelbewust eenzijdige informatie geven, om meningen te beinvloeden Manipulatie: met opzet feiten weglaten of veranderen Indoctrinatie: voortdurend opdringen van bepaalde meningen (met behulp van zeer intensieve psychologische middeltjes)

6 H1: wat is maatschappijleer?
Stereotypering: Beeld van een bepaalde bevolkingsgroep dat met de werkelijkheid weinig of niets te maken heeft. VB: Afrikanen in rieten rokjes met botjes in hun neus en dikke lippen Nederlanders op klompen Vooroordeel: Een vooroordeel is een mening over iemand of een groep mensen die niet op feiten is gebaseerd. VB: 'alle duitsers hebben bierbuiken, 'Belgen zijn dom', 'Nederlanders zijn krenterig' of 'dikke mensen zijn gezellig‘ Discriminatie: Als mensen op basis van deze vooroordelen worden achtergesteld, is er sprake van discriminatie.

7 OBJECTIEF/SUBJECTIEF
ZENDER ó INFORMATIE ONTVANGER ô Medium OBJECTIEF/SUBJECTIEF (Feiten/Meningen [Meerdere kanten]) BETROUWBARE BRONNEN (CBS, Wikipedia, edu-sites) MANIPULATIE SELECTIEVE WAARNEMING (Verdraaien) (Passend voor jezelf) PROPAGANDA (Eenzijdig) REFERENTIEKADER INDOCTRINATIE (Ervaring, Waarden) (Dwingend/Langdurig) DISCRIMINATIE Stereotypering Vooroordelen

8 parlementaire democratie
Hoofdstuk 3: parlementaire democratie Toets eind oktober Pagina 68 t/m 108

9 Parlement: Regering: Kabinet: Statengeneraal:

10 §1: Wat is politiek? Politiek: het maken van keuzes zodat een land, een provincie of een gemeente kan worden bestuurd Invloed door: Stemmen Lid worden van politieke partij Contact opnemen met politici Verzoek indienen (bvb bij gemeenteraad) Media benaderen Aansluiten bij actiegroep Bezwaarschrift schrijven (rechter) Burgelijke ongehoorzaamheid (kerk zet geen asielzoekers uit)

11 §1: Wat is politiek? Dictatuur Democratie
- Cuba (Fidel Castro) - Nederland - 1 persoon/groep/familie/partij - Volksvertegenwoordiging militairen aan de macht - Tegenoversgestelde van democratie - Grondwet geldt niet - Grondwet met basisrechten - Fraude bij verkiezingen - Geheime/vrije verkiezingen - Geen gelijke rechten - Gelijke rechten voor iedereen - Burgers onderdrukt - Burgers recht op vrijheid - Censuur - Persvrijheid - Niet je mening uiten - Vrijheid van meningsuiting - Manipulatie/indoctrinatie - Indirecte democratie - Onderdanen - burgers - Nooit een rechtsstaat - rechtsstaat - Rechters niet onafhankelijk - trias politica - Heerst veel angst - leven in vrijheid

12 §1: Wat is politiek? 2 Basiselementen voor democratie:
1. Alle 18+ inwoners met NL paspoort kunnen d.m.v. algemeen kiesrecht invloed uitoefenen op de besluitvorming 2. Aantal grondrechten is gewaarborgd om in vrijheid invloed te kunnen uitoefenen. (er is enkel sprake van democratie als er ook een rechtsstaat is) Gelijkheid: alle burgers hebben gelijke rechten. Er mag niet worden gediscrimineerd. Vrijheid: burgers moeten hun eigen leven kunnen inrichten.

13 §1: Wat is politiek? Directe democratie:
Burgers kunnen rechtstreeks meepraten en beslissen. Alleen bij weinig inwoners Soms via referendum: volksstemming Indirecte democratie: via een volksvertegenwoordiging. burgers stemmen op vertegenwoordigers die hun belangen behartigen in de politieke besluitvorming. Deze hebben de meeste landen in de wereld

14 §1: Wat is politiek? Grondwet: Wet waarin de belangrijkste rechten en plichten van alle inwoners in een land zijn vastgelegd. Wat staat er o.a. in de grondwet: Algemeen kiesrecht Regelmatige verkiezingen (geheime stemming) Vrijheid van meningsuiting (alleen een onafhankelijke rechter mag publicaties of uitzendingen verbieden) Vrijheid van vereniging en vergadering Machtenscheiding (triaspolitica)

15 §2: Politieke stromingen
Links: Gelijkheid/ gelijkwaardigheid Actieve overheid/ grote rol voor de staat. komen op voor mensen met een zwakke positie in de samenleving Partijen met progressieve uitgangspunten. Meestal richting socialisme Rechts: Vrijheid Passieve overheid/ beperkte rol voor de staat economische vrijheid partijen met conservatieve uitgangspunten Meestal richting liberaal Politiek midden

16 §2: Politieke stromingen
Christendemocratie: Zit tussen links en rechts in hechten veel waarde aan het gezin en Christelijke normen en waarden  Geloof Bijbel schrijft voor hoe de mens zich dient te gedragen

17 §2: Politieke stromingen
Liberalen: Vrijheid als het ideaal Economische vrijheid Persoonlijke vrijheid De ontwikkeling van het individu staat voorop. Het individu is verantwoordelijk voor het inrichten van zijn leven. Overheidsbemoeienis moet hierbij minimaal zijn. Politiek midden

18 §2: Politieke stromingen
Socialisme / Sociaal- democratie Gelijkheid de belangrijkste waarde de staat moet het verschil in economische macht, dus arm en rijk, voorkomen. voor een eerlijke samenleving met gelijke kansen Veel overheidsbemoeienis om sociale en maatschappelijke problemen op te lossen sterke antipathie voor een (te) vrije markt. Politiek midden

19 §2: Politieke stromingen
Confessionalisme Politieke opvattinge gebasseerd op geloofsovertuiging Rentmeesterschap: als mens goed voor de aarde zorgen Gespreide verantwoordelijkheid: ‘zorgzame samenleving’ Maatschappelijk middenveld: overheid aanvullende rol, de rest overlaten aan bvb welzijnsinstellingen en schoolbesturen. Confessionalisme Politiek midden

20 §2: Politieke stromingen
Progressief: is een politieke stroming gebaseerd op progressie Vooruitgang, toenemend, vooruitgaand, zich uitbreidend Hoort meestal bij de links/sociaal-democratische denkwijze Conservatief: is een politieke stroming die zich grondvest op de traditie. Latijnse conservare, dat "in ongeschonden toestand bewaren" betekent. Weinig verandering, het oude in takt willen houden Hoort meestal bij de rechtse/liberale en Christen=democratische visie

21 §2: Politieke stromingen

22 §2: Politieke stromingen
Communisme: een extreme vorm van socialisme Gelijkheid staat centraal productiefactoren beheerd door de staat. Particuliere eigendom is niet toegestaan. Fascisme: Heeft zeer nationalistische en autoritaire beginselen. Keert zich tegen vrijheid, gelijkheid en tolerantie Voelen bedreigd door maatschappelijke veranderingen en ‘vreemde groepen’ Verering eigen natie en volk Agressieve rassenleer Confessionalisme

23 Socialisme Liberalisme Politiek midden Links Rechts Christendemocratie
Confessionalisme Politiek midden Links Rechts Christendemocratie Communisme Fascisme

24 §3: Politieke partijen Soorten Partijen:
Op basis van IDEOLOGIE: ontstaan door dezelfde ideologiën/stromingen ONE-ISSUEPARTIJEN: gericht op 1 aspect in de samenleving. (PvdD) PROTESTPARTIJEN: ontstaan uit onvrede met bestaande politiek. (LPF) NIET-DEMOCRATISCHE parijen: zoals fascisitische partijen. Komen niet vaak voor in parlementen.

25 §3: Politieke partijen Functies van parijen:
Integratiefunctie: het partijenprogramma Informatiefunctie: informeren over standpunten Participatiefunctie: burgers stimuleren actief aan politiek te doen Selectiefunctie: mensen die in de politiek willen, kijken bij welke partij ze willen ed.

26 §4: Verkiezingen Eens per 4 jaar stemmen voor: Tweede kamer
Provinciale Staten Gemeenteraad Eens per 5 jaar stemmen voor: Europees Parlement

27 §4: Verkiezingen Passief kiesrecht:
Gekozen kunnen worden als lid van de Tweede Kamer en de andere volksvertegen- woordigende lichamen: verkiesbaar stellen Actief kiesrecht: Nederlanders van 18 jaar en ouder met Nederlands paspoort hebben het recht om te stemmen

28 §4: verkiezingen Lijsttrekker: de hoogst geplaatste persoon op de kandidatenlijst van een politieke partij bij verkiezingen. De belangrijkste persoon van de partij in de verkiezingsstrijd. Zwevende kiezers: Groep kiezers die bij verkiezingen niet steeds op dezelfde politieke partij stemt. Voorkeursstemmen: Stemmen op een persoon (niet op een partij) waardoor die misschien wel in de tweedekamer komt, ondanks dat die laag op de lijst staat.

29 §4: Verkiezingen Evenredige vertegenwoordiging: alle zetels worden gelijk verdeld op baisis van alle geldig uitgebrachte stemmen. Kiesdeler - Aantal geldig uitgebrachte stemmen zetels Voorbeeld: geldig uitgebrachte stemmen dan is de kiesdeler: /150 = stemmen voor 1 zetel nodig. 1 zetel

30 §5: de regering / §6:Het Parlement
Premier Staatssecrtarissen Tweede kamer Ministeries Ong. 15 150 Koningin Kabinet Regering Volksvertegenwoordiging Staten-Generaal Indirect gekozen Ministers Ministerraad Eerste kamer 75 Direct gekozen

31 §5: de regering / §6:Het Parlement
Tweede kamer Eerste kamer Parlement (ookwel: Staten-Generaal of Volksvertegenwoordiging) 150 75 Direct gekozen Indirect gekozen Kabinet Staatssecretarissen Koningin Ministers Regering Ministerraad Premier: leider kabinet (minister president) Ministeries: gespecialiseerde beleidsterreinen Ong. 15

32 §5: de regering / §6:Het Parlement

33 §5: De regering Tweedekamer verkiezingen  dan de kabinetsformatie
Formatie van ministers die: Het samen globaal eens zijn over het toekomstig beleid Samen de meerderheid van de zetels hebben (de helft + 1 = 76)

34 §5: De regering Hoe gaat de kabinetsformatie: Vergadering met:
- Koningin Vice-president Raad van State Voorzitters 1e en 2e Kamer Fractievoorzitters 2. Koningin benoemt informateur Deze onderzoekt welke partijen misschien samen kunnen Laat partijen compromissen sluiten Stelt samen met coalitiepartijen het regeerakkoord op 3. Koningin benoemt formateur Zoekt geschikte ministers en staatssecretarissen Is meestal afkomstig van de grootste regeringspartij en wordt meestal minister president 4. Koningin benoemt ministers en staatssecretarissen 5. Foto op het bordes

35 §5: de regering / §6:Het Parlement
Huidige regeringspartijen: Huidige oppositiepartijen:

36 §6: Het Parlement Coalitieregering:
Regering die uit meerdere partijen bestaat. Regeringspartijen: Heeft leden In het parlement én in de regering (de meerderheid zelfs) Oppositiepartijen: Heeft leden in het parlement Let op regering + stelt dingen voor

37 §5: De regering

38 §5: De regering De (nieuwe) regering noteert de belangrijkste plannen voor komende 4 jaar in een regeerakkoord.

39 §5: De regering Wat doet de koningin?
Zet handtekening onder alle wetten Leest de troonrede voor Overlegt met de minister president Vertegenwoordigt ons land in het buitenland Helpt ná de verkiezingen met het vormen van de nieuwe regering Onschendbaar

40 §5: De regering Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor hun beleidsterrein (portefeuille) Maken zij een ernstige fout: Aftreden Of Kamerleden dienen motie van wantrouwen in (aangenomen = ook aftreden) Motie van wantrouwen tegen hele kabinetsbeleid = kabinetscrisis

41 §6: Het Parlement Rechtsstaat: een land waarin iedereen rechten heeft en waar deze rechten zijn vastgelegd in wetten. Triaspolitica (machtenscheiding) Door deze splitsing voorkomen we machtsmisbruik. Wetgevendmacht: Uitvoerendemacht: Rechterlijkemacht: 1e en 2e kamer beslissen over de wetsvoorstellen de rechters oordelen in specifieke situaties of er volgens de wet is gehandeld. ministers (en ambtenaren zoals de politie) voeren de wet uit

42 §6: Het Parlement

43 §6: Het Parlement Een politieke partij:
Heeft ideeën over alle belangrijkste beleidsterreinen (programma) Stelt kandidaten bij verkiezingen Ze komen op voor het algemeen belang Een pressiegroep: Heeft ideeën over enkele belangrijke beleidsterreinen Stelt zich NIET verkiesbaar Probeert de politiek te beïnvloeden

44 §6: Het Parlement Wat doet het Parlement? Wetgevende taak:
Stemrecht bij wetsontwerpen Budgetrecht = rijksbegroting wel of niet goedkeuren Initiatief = wetsontwerp indienen Amendement = bij meerderheid veranderingen aanbrengen in wetsvoorstellen Interpellatie = vragen in een spoeddebat Controlerende taak: Vragenrecht = elke dinsdag vragen stellen aan ministers Moties = bijvoorbeeld een motie van wantrouwen aannemen of indienen Houden van interpellatie over belangrijk onderwerp  spoeddebat Pralementaire Enquête houden, onderzoekscommissie vormen, onder ede laten getuigen.

45 §6: Het Parlement Van wetsontwerp naar wet:
Regering maakt wetsontwerp  Zendt ontwerp naar Tweede Kamer fractiespecialisten bekijken het, kunnen punten wijzigen, stellen vragen aan de minister: debateren. Daarna geeft voltallige Tweede Kamer het oordeel over het wetsontwerp  Meerderheid Tweede Kamer voor  gaat naar Eerste kamer Mag géén wijzigingen meer aannemen, bekijkt het nog eens goed, zegt: “ja” of “nee” (bijna altijd; “ja”) 4. Betreffende minister + koningin zetten handtekening onder de wet 5. Wet komt in de Staatscourant

46 §7: Gemeente en provincie
Gedecentraliseerde eenheidsstaat: Rijk beslit grote lijnen, gedetailleerde invulling wordt aan lagere overheden overgelaten. Voordelen: Meer eenheid Meer centrale sturing Maar niet alles centraal geregeld Betere afstemming Meer lokale zeggenschap Nadelen: Lokale bevoegdheden zijn beperkt Té veel centrale sturing Te veel verscheidenheid

47 §7: Gemeente en provincie
4 jaar stemmen  gemeenteraad Taken liggen dichter bij huis Bestemmingsplannen Verkeer Openbaar vervoer Woonerven Sport en onderwijsvoorzieningen Horeca vergunningen

48 §7: Gemeente en provincie
Het college van B&W: College van Burgemeester en Wethouders. Voert het beleid uit. Worden benoemd door de gemeenteraad. Gemeenteraad: neemt besluiten controleert het college van B&W. Wordt gekozen door de bevolking. De burgemeester: is voorzitter van de gemeenteraad en College van B&W. Wordt benoemd door de regering.

49 §7: Gemeente en provincie
Burgemeester Gemeenteraad (9 tot 45 leden) Wethouders (2-9) College van B en W Benoemd door regering Dagelijks bestuur: Benoemd door GR Géén lid GR Gekozen door de bevolking

50 §7: Gemeente en provincie
4 jaar stemmen  provinciale staten Taken liggen bij: Ruimtelijke ordening Verkeer Milieu Toezicht op gemeenten Toezicht op waterbeheer

51 §7: Gemeente en provincie
Ledental Provinciale Staten hangt af van aantal inwoners van de provincie. De Provinciale Staten kiezen de leden van de Gedeputeerde Staten (dagelijks bestuur)

52 §7: Gemeente en provincie
Commissaris van de Koningin Provinciale Staten (39 tot 83 leden) Gedeputeerden (6-8) College van Gedeputeerde Staten Benoemd door regering Dagelijks bestuur: Benoemd door PS Géén lid PS Fractie 1 oppositie Fractie 2 oppositie Fractie 3 college Fractie 4 college Fractie 5 college Afspiegelingscollege: alle grote partijen in GS

53 §7: Gemeente en provincie
Commissaris van de Koningin Provinciale Staten (39 tot 83 leden) Gedeputeerden (6-8) College van Gedeputeerde Staten Benoemd door regering Dagelijks bestuur: Benoemd door PS Géén lid PS Fractie 1 oppositie Fractie 2 oppositie Fractie 3 college Fractie 4 college Fractie 5 college Meerderheidscollege: Sommige fracties in GS (krijgt politieke kleur)

54 §8: Internationale politiek
EU: Europese Unie Eigen munteenheid (€) Zorgt voor vrede Meer concurrentie in europa Vooral ecnomische belang Eens per 5 jaar gekozen

55 §8: Internationale politiek
EU: Europese Unie: nadelen Verlies nationale soevereiniteit: De Nederlandse regering kan niet alles zelf beslissen Weinig democratisch karakter Nederlandse burger hebben minder invloed op besluiten van de EU (dan van onze nationale regering) Verlies werkgelegenheid

56 §8: Internationale politiek
Er zijn drie instellingen die samen het bestuur van de Europese Unie vormen: Europese Commissie Europees Parlement Raad van Ministers

57 §8: Internationale politiek
Europese Commissie: - het 'dagelijks bestuur‘ - initiatief tot voorstellen voor wetgeving en maatregelen op Europees niveau - zorgt voor uitvoering van de wetten

58 §8: Internationale politiek
Het Europees Parlement Eens per 5 jaar gekozen Zorgt ervoor dat wetten democratisch tot stand komen. Adviseert of beslist over de wetsvoorstellen. Beslist over de toetreding van nieuwe landen. Controle over de Europese Commissie.

59 §8: Internationale politiek
Raad van Ministers de ministers van de afzonderlijke lidstaten nemen de uiteindelijke beslissing over de wetgeving in de Unie. Overleggen met regeringsleiders (euro-top) Luisteren naar voorstellen van de Commissie en het advies van het Europees Parlement.

60 §8: Internationale politiek
Leden van de EU:

61 §8: Internationale politiek

62 §8: Internationale politiek
Verenigde Naties (VN) Bijna alle landen van de wereld zijn er lid van Doel: komende generaties behoeden voor oorlog Door internationale vrede en veiligheid te handhaven Samen werken bij natuurrampen, oorlog, hongersnood en armoed Respect bevorderen van mensenrechten vlag VN:

63 §8: Internationale politiek
Bestuur van de Verenigde Naties (VN) Er zijn zes bestuursorganen die de werkzaamheden van de organisatie aansturen: de Algemene Vergadering de Economische en Sociale Raad het Internationaal Gerechtshof het Secretariaat (secraterus-generaal) de Trustschapsraad (tegenwoordig inactief) De Veiligheidsraad

64 §8: Internationale politiek
Taken: Van september tot december bespreken ze de problemen in de wereld Soms komt er een resolutie. Dat is een soort niet bindende wetgeving Ze kunnen voorstellen om een land te boycotten Vredestroepen: ze kunnen militairen sturen naar een gebied. (zoals de Nederlandse Blauwhelmen)

65


Download ppt "Samenvatting H 1 + 3."

Verwante presentaties


Ads door Google