De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Geldzaken.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Geldzaken."— Transcript van de presentatie:

1 Geldzaken

2 Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld: vandaag Hoofdstuk 2: munten: 1 juni
Hoofdstuk 3: bankbiljetten: 2 juni Hoofdstuk 4: giraal geld: 8 juni Hoofdstuk 5: geldschepping: 9 en 15 juni Hoofdstuk 6: inflatie: 16 juni SE: 23 juni SE: jong en oud 30 juni

3 Geld zaken: hoofdstuk 1 Geld is alles waarmee ik kan betalen (in een bepaald land) In Nederland zijn dollars dus geen geld omdat ik daar bij de AH niet kan betalen

4 Geldfuncties Ruilmiddel: betalen
Rekenmiddel: waarde van iets uitdrukken in geld. Bijvoorbeeld: de scooter kost euro Spaarmiddel: op een bankrekening zetten

5 Geld zaken: hoofdstuk 1 Geld bestaat uit giraal geld en chartaal geld
Chartaal: munten en bankbiljetten Giraal geld: saldo op je bankrekening (bankrekening = lopende rekening = rekening courant)

6 Hoeveel miljard giraal geld 800 miljard chartaal geld

7 Geldzaken Giraal of chartaal geld Gaat chartaal geld verdwijnen?
Opdracht

8 M. Maatschappelijke geldhoeveelheid: giraal en chartaal geld in handen van publiek en bedrijven Geld in handen van banken behoort niet tot maatschappelijke geldhoeveelheid (ik leg later uit waarom niet)

9 Geldzaken: hoofdstuk 2 Ruilhandel.
Transactiekosten van ruilhandel zijn de te groot. ik moet iemand vinden die met mij wil ruilen Ik moet steeds waarde bepalen (1 brood ruilen tegen twee vissen, 1 brood ruilen tegen 1 kilo vlees, 1 boord ruilen tegen twee liter water)

10 Geldzaken: hoofdstuk 2 Ruilen met zout (sal) Salaris
Soldaat (sol dare = zout geven); Soldaten werden uitbetaald in zout Betalen met schelpen Monutaschelpen (money) Betalen met schelpen gebeurde nog in 20e eeuw in Papua nieuw Guinea

11 Munten Lees hoofdstuk 2 Maak de 10 vragen die ik uitdeel
Dit zijn de dingen die je over dit hoofdstuk moet weten Doe dat alleen en in stilte

12 Geldzaken Betalen met schelpen en zout is vaak lastig (zwaar, gaat kapot). Ook hoge transactiekosten. Betalen met munten

13 Geldzaken Nominale waarde: waarde die op de munt staat
Intrinsieke waarde: waarde van het materiaal waarvan de munt is gemaakt.

14 Geldzaken: hoofdstuk 2 Standaardmunten: nominale waarde = intrinsieke waarde (risico: mensen gaan rommelen met deze munten: goud en zilver eraf vijlen.) Tekenmunten: nominale waarde > intrinsieke waarde. Onze huidige munten zijn tekenmunten

15 Geldzaken. Hoofdstuk 3 Munten zijn zwaar en gemakkelijk te roven.
Daarom bankbiljet

16 Geldzaken: hoofdstuk 3 Eigenaren van munten gaven munten in bewaring bij goudsmeden. Dan hoefden ze er niet mee rond te lopen. Ze kregen van de goudsmid een bewijs van ontvangst. Tegen inlevering van het bewijs kregen ze de munten weer terug.

17 Geldzaken: hoofdstuk 3 Het bewijs van ontvangst werd betaalmiddel. Je kon ermee betalen omdat de nieuwe eigenaar het tegen munten kon omruilen bij de goudsmid In feite was het ontvangstbewijs het eerste bankbiljet

18 Balans goudsmid Activa Passiva Woning smid 50 Eigen vermogen totaal

19 Balans van de smid Activa: eigendom van de smid. Ook de munten zijn zijn eigendom. Hij mag ermee doen wat hij wil, hij moet ze alleen terug betalen als erom wordt gevraagd. Passiva: middelen waarmee het eigendom is betaald. Een deel komt van de smid zelf (eigen vermogen), een deel is door derden er in gestopt (in dit geval degene die goud aan de smid in bewaring heeft gegeven) .

20 Balans goudsmid Activa Passiva Munten (in bewaring gegeven) 100
Ontvangstbewijzen (schuld van de smid aan degenen die munten in bewaring heeft gegeven) Woning smid 50 Eigen vermogen totaal 150

21 Balans van de smid Tot 1936 kon je tegen inlevering van een bankbiljet een vaste hoeveelheid goud krijgen bij DNB (De Nederlandse Bank) Daarom stond er op bankbiljetten “aan toonder” Na 1936 niet meer: fiduciair geld; gebaseerd op vertrouwen.

22 Smid wordt bankier De smid wordt bankier. Hij gaat nieuwe ontvangstbewijzen uitgeven zonder dat daarvoor munten moeten worden ingeleverd. De smid schept geld want de ontvangstbewijzen zijn geld Stel de smid leent € 50 aan Mr X. De balans van de smid ziet er dan als volgt uit.

23 Balans goudsmid Activa Passiva Munten (in bewaring gegeven) 100
Ontvangstbewijzen 150 Woning smid 50 Eigen vermogen Lening aan Mr X totaal 200

24 Smid wordt bankier Let op: nu staan er tegenover de 150 aan ontvangstbewijzen, nog maar 100 aan munten. Als elke eigenaar van ontvangstbewijzen, zijn munten wil opnemen, dan gaat de smid failliet Dit gebeurde met DSB

25 2.3 Wisselkoers: waarde van de ene munt uitgedrukt in de waarde van een andere munt 1 florijn = 10 gram goud 1 nobel = 15 gram goud Voor 1 florijn (10 gram goud) krijg ik niet 1 nobel want die 15 gram goud maar 0,67 nobel. Immers 10/15 = 0,67

26 Smid wordt bankier Maken opdracht 3.1 t/m 3.5

27 Wonder Het wonder van geld bijdrukken.
Er wordt niets letterlijk bijgedrukt. Het enige wat er gebeurt is dat banken meer geld uitlenen en er daardoor meer geld ontstaat

28 Ontwikkeling geld Ruilhandel Schelpen en zout Munten (hoofdstuk 2)
Bankbiljetten (hoofdstuk 3) Giraal Geld (hoofdstuk 4)

29 Ontwikkeling geld Steeds minder stoffelijk
Steeds minder transactiekosten Steeds meer gebaseerd op vertrouwen (fiduciair geld)

30 Hoofdstuk 4: giraal geld
Mensen met chartaal geld kunnen dit op een bankrekening zetten/storten Dit wordt dan giraal geld Stel twee mensen openen een bankrekening en storten beiden € op die rekening. Hoe ziet de balans van de bank er dan uit?

31 Balans bank Activa Passiva Kas 2000 Rekening courant A 1000
Rekening courant B totaal

32 Balans bank De bank heeft nu € 2.000 in kas. Is haar eigendom
De bank heeft een schuld van € aan de twee mensen want ze kunnen dat geld opnemen wanneer ze dat willen.

33 Balans bank De bank leent nu giraal € 4.000 aan A
De bank stort dit op de bankrekening van A. De bank schept giraal geld want de maatschappelijke geldhoeveelheid neemt toe. De balans van de bank ziet er nu als volgt uit

34 Balans bank Activa Passiva Kas 2000 Rekening courant A 5000
Lening aan A 4000 Rekening courant B 1000 totaal 6000

35 Balans bank De bank heeft nu aan kasgeld en aan rekening courant tegoeden Als alle rekeninghouders tegelijkertijd hun geld willen opnemen, dan heeft de bank onvoldoende kas en gaat de bank failliet. Dit gebeurde met DSB

36 Balans bank Daarom zegt De Nederlandse Bank (DNB) dat een bank altijd voldoende geld in kas (liquide middelen) moet hebben tegenover de banktegoeden van de klanten. De bank kan dan altijd de rekening-houders betalen als die geld willen opnemen (pinnen) DNB gebruikt daarvoor een minimum liquiditeitspercentage.

37 Balans bank - DNB verplicht banken tot een minimum liquiditeitspercentage. Liquiditeitspercentage = (kas + tegoed dnb)/rekening courant tegoeden In ons voorbeeld (nog zonder tegoed DNB) is het percentage: 2000/6000 x 100% = 33%. DNB schrijft minimaal 20% voor. Dus de bank voldoet aan de eis

38 Kredietcrisis Voor de kredietcrisis hadden banken te weinig liquide middelen (kas plus tegoed DNB) en kwamen ze in gevaar. Banken moeten nu meer liquide middelen aanhouden. Dan voor de kredietcrisis.

39 planning Huiswerk: 4.1 t/m 4.3

40 Nieuwe betaalmiddelen
Pinloos betalen met pinpas of mobiel? Ing.nl Contactloos betalen met ing betaalpas

41 H5. Geldscheppen Banken lenen geld uit en scheppen daarmee geld.
We zeggen ook wel dat de maatschappelijke geldhoeveelheid daardoor toeneemt. Maatschappelijke geldhoeveelheid:giraal en chartaal geld in handen van burgers en bedrijven

42 Balans bank Activa Passiva Kas 2.000 Rekening courant tegoeden 8.000
Tegoed bij DNB Spaartegoeden 1.000 Debiteuren 6.000 Eigen vermogen bank totaal 10.000

43 H5. Geldscheppen Maatschappelijke geldhoeveelheid is € 8.000

44 Balans debet Kas: munten en bankbiljetten in de kas van de bank
Tegoed DNB: geld dat de bank op de rekening bij DNB heeft staan. (zeg maar de bankrekening van de bank zelf) Debiteuren: bedrag dat de bank heeft uitgeleend aan gezinnen en bedrijven.

45 Balans credit . Rekening courant tegoeden: giraal geld van gezinnen en banken. Dit is een schuld van de bank aan de gezinnen. Is dus vreemd vermogen Spaartegoeden: geld dat mensen op hun spaarrekening hebben staan. De bank moet dat terug betalen. Is dus ook vreemd vermogen

46 Geldscheppen . De bank leent 1.000 aan A
De balans komt er nu als volgt uit te zien

47 Balans bank Activa Passiva Kas 2.000 Rekening courant tegoeden 9.000
Tegoed bij DNB Spaartegoeden 1.000 Debiteuren 7.000 Eigen vermogen bank totaal 11.000

48 H5. Geldscheppen Maatschappelijke geldhoeveelheid is nu € 9.000
Conclusie: door geld uit te lenen neemt de maartschappelijke geldhoeveelheid toe; er komt meer geld in omloop Banken scheppen dus geld!!!!!!!!

49 Geldscheppen . Het uitlenen van geld noemen we ook wel wederzijdse schuldaanvaarding De bank moet geld op de rekening van de klant storten. De klant moet de lening weer terug betalen aan de bank.

50 Balans bank Activa Passiva Kas 2.000 Rekening courant tegoeden 10.000
Tegoed bij DNB Debiteuren 6.000 totaal Totaal

51

52 Geldscheppen . Vandaag: geldscheppen

53 Balans bank Activa Passiva Kas 2.000 Rekening courant tegoeden 10.000
Tegoed bij DNB Debiteuren 6.000 totaal Totaal

54 Giraal geldscheppen . Liquiditeitspercentage: (4.000/10.000) x 100% = 40% (= best hoog) Stel dat het liquiditeitspercentage minimaal 10% moet zijn, hoeveel mag de bank dan nog giraal uitlenen?

55 Geldscheppen Ga uit van hoeveelheid kas + tegoed DNB
Kas en tegoed DNB is nu 4.000 Kas en tegoed DNB moet dan minimaal 10% zijn van Rekening courant tegoeden Als minimaal 10% is van de rekening courant tegoeden, dan is 1% 400 en 100% Rekening courant mag dus zijn De bank mag dus nog giraal uitlenen .

56 Chartaal geldscheppen
. Liquiditeitspercentage: (4.000/10.000) x 100% = 40% (= best hoog) Stel dat het liquiditeitspercentage minimaal 10% moet zijn, hoeveel mag de bank dan nog chartaal (uit de kas van de bank) uitlenen?

57 Geldscheppen Ga uit van Rekening courant tegoeden. Deze zijn 10.000
Van de aan rekening courant tegoeden, moet 10% in kas zitten. Dat is Er zit nu in kas. Dus de bank mag nog chartaal (uit de kas) uitlenen.

58 Geldscheppen Opdracht 5.8 t/m 5.10

59 Som 5.9

60 Balans bank Activa Passiva Kas 1.500 Rekening courant tegoeden 5.000
Tegoed bij DNB 200 Lang spaargeld 1.000 Tegoed ECB 100 Vreemde valuta 400 Debiteuren 2.000 totaal Totaal

61 5.9 ( )/(5.000) x 100% = 36% Chartaal uitlenen (uitlenen uit de kas). Er moet minimaal 30% van rekening courant in kas zijn. 30% van is Er is nu in kas. Dus de bank mag 300 chartaal uitlenen.

62 5.9 Giraal uitlenen. Er is in kas. Dit moet 30% zijn van de rekening courant tegoeden. Als 30% = 1.800, dan 100% = De rekening courant tegoeden mogen maximaal zijn. Dus de bank mag nog uitlenen Check: 1.800/6.000 x 100% = 30%

63 Balans bank Activa Passiva Kas 200 Rekening courant tegoeden 4.000
Tegoed bij DNB 500 Lang spaargeld 1.000 Gebouwen 300 Vreemde valuta Debiteuren 3.000 totaal 5.000 Totaal

64 Opdracht Bereken het liquiditeitspercentage
Het minimale liquiditeitspercentage is 10% Hoeveel kan de bank nog giraal uitlenen Hoeveel kan de bank nog chartaal uitlenen Waar gaat de voorkeur van de bank naar uit. Giraal of chartaal uitlenen? Hoe hoog is de maatschappelijke geldhoeveelheid bij deze balans?

65 Wat zijn de gebouwen op de activa kant van de balans?
Een klant koopt voor € 100 aan dollars en rekent giraal af. Welke balansposten veranderen er? 7. Wat gebeurt er met de maatschappelijke geldhoeveelheid na de koop van dollars?

66 Inflatie Wat is het Gevolgen Oorzaken

67 Inflatie Prijzen stijgen Gemeten door Centraal Bureau Statistiek

68 Inflatie: gevolgen Door inflatie daalt onze koopkracht. (wanneer prijzen sneller stijgen dan ons inkomen). We kunnen minder kopen met ons inkomen. Ons reële inkomen daalt. Door inflatie neemt de waarde van ons vermogen af. Stel ik heb € aan spaargeld op de bank en ik krijg 2% rente. Bij een inflatie van meer dan 2%, daalt de waarde van mijn vermogen.

69 Inflatie: gevolgen Door inflatie kunnen winsten van bedrijven afnemen omdat hun kosten hoger worden en zij niet in de verkoopprijzen kunnen doorrekenen. Dit geldt vooral voor supermarkten omdat daar veel concurrentie is.

70 Som Stel dat mijn loon toeneemt met 3% en de prijzen stijgen met 2%. Met hoeveel procent stijgt mijn reële inkomen (=koopkracht) Je gebruikt dan indexcijfers. Je telt bij de percentage 100 op: Reële inkomen = 103/102 x 100 = 100,98 En je trekt er dan 100 van af: 0,98%

71 Som Als het inkomen stijgt met 5% en de prijzen stijgen met 2%, dan neemt mijn koopkracht niet toe met 3%, maar met 2,94% (105/102 x 100 = 102,94)

72 Som Stel ik heb € en een product kost € 2, dan kan ik er kopen. Mijn inkomen stijgt met 5% en wordt daarna € Stel het product stijgt met 2% tot € 2,04. dan kan ik er daarna kopen. Dat is een stijging van 2,94% en dus geen 3%.

73 Opdracht 6.4 Maak nu opdracht 6.4 (a en b)

74 6.4 (106/102,4) x 100% = 103,51 = 3,51% (100/104) x 100% = 96,15 = - 3,85%

75 Inflatie Een beetje inflatie is niet erg. DNB streeft naar een inflatie van maximaal 2% Als de prijzen dalen (deflatie), dan stellen mensen hun consumptie uit (producten worden straks immers goedkoper). Dis deflatie willen we ook niet

76 Hyperinflatie Zeer hoge inflatie
Veroorzaakt omdat de overheid heel veel geld schept; er komt teveel geld in omloop. Gevolg: mensen vertrouwen het geld niet meer en gaan over op: ruilhandel, gebruiken buitenlandse valuta.

77 Inflatie: oorzaken Bestedingsinflatie: er is veel vraag naar producten en er kunnen geen extra producten worden geproduceerd op korte termijn omdat de productiecapaciteit volledig is bezet Bestedingsinflatie ontstaat vaak omdat er veel geld wordt gecreëerd (veel geld wordt uitgeleend: b.v. huizenmarkt).

78 Inflatie: oorzaken Kosteninflatie:
Bedrijven rekenen extra kosten door in de prijzen (b.v. hogere grondstofprijzen en olieprijzen) Overheid verhoogt accijnzen en btw

79 Som….. Salarisverhoging in 2013 lager dan inflatie
Nederlandse werknemers krijgen naar verwachting in het nieuwe jaar een salarisstijging van 2,8%. Dat is 0,1% minder dan de inflatieberekeningen Bereken de procentuele koopkrachtdaling in 2012.

80 Voor morgen Opdracht 6.2, 6.3 en 6.7

81 6.2 20% (24-20)/20 x 100% = 20% 20 (20-24)/24 x 100% = -16,66% (100/1950) x 100 = 5, = -94,9%

82 6.7 4% (10% van 40%) Stijging arbeidsproductiviteit
Lonen € 40 en productie 10 →→ loonkosten per product € 4 Lonen € 44 en productie 10 →→ loonkosten per product € 4,40 Lonen € 44 en productie 11 →→ loonkosten per product € 4

83 7.3 0,11 + 0,007A = 0,19 0,007A = 0,08 A = 11,42

84 Vandaag Lees artikel Bereken liquiditeitspercentage van de Corpbank
Wat is het depositogarantiestelsel? Maak daarna opdracht 7.4 en 7.5

85 7.4 Verandert niets; chartaal geld wordt giraal geld
Verstrekte kredieten en rekening courant Als dekking voor hun kredieten.

86 7.5 40% van 4.000 = 1.600. Dekkings-middelen = 2.000. Verschil is 400.
Debiteuren: en Rekening courant; Minder, de bank kan nog 400 chartaal uitlenen Bankbiljetten in handen van banken Banken hebben dat geld nodig als dekkingsmiddel


Download ppt "Geldzaken."

Verwante presentaties


Ads door Google