De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

SE-presentatie Nederlands (10% overgang – 20% se)

Verwante presentaties


Presentatie over: "SE-presentatie Nederlands (10% overgang – 20% se)"— Transcript van de presentatie:

1 SE-presentatie Nederlands (10% overgang – 20% se)
Onderzoek doen SE-presentatie Nederlands (10% overgang – 20% se)

2 Fases onderzoek doen Stappen in een onderzoek: Voorbereiden (30%).
Materiaal verzamelen (30%). Materiaal analyseren (20%). Rapporteren (20%). Bij de presentatie voor Nederlands zoomen we in op fase 1: voorbereiding.

3 Goed onderzoek De kern van een goed onderzoek is een goede probleemstelling: een vraag die met een reden gesteld wordt en een systematische manier om daarop antwoord te vinden. Eisen: Verantwoord: waarom wil je dit weten? (doelstelling)  inleiding presentatie Verankerd: binnen welk kennisgebied/deelgebied/thema/theorie/model valt de probleemstelling?  midden Functioneel: hoe wil je dit te weten komen?  slot Precies: wat is het antwoord op de probleemstelling?  inleiding Consistent: de puzzel klopt.

4 Goed onderzoek Het gezochte antwoord past bij de vraag, sluit aan op de reden, volgt uit de methode en heeft een plaats in het kennisgebied, dus de hele puzzel klopt. Kennis-gebied methode probleemstelling doel antwoord

5 Zelftest Een onderzoeker schrijft: ‘Dit onderzoek gaat over leesproblemen van kinderen’. Is dit een probleemstelling? A nee, de probleemstelling is een vraag B nee, de probleemstelling geeft inzicht in het wat, waarom en hoe van een onderzoek C ja, je weet wat de onderzoeker wil onderzoeken A

6 Zelftest Een onderzoek kent vier fases: een plan maken, materiaal verzamelen, materiaal analyseren en rapporteren. Aan welke twee fases ben je de meeste tijd kwijt? A plan maken en verzamelen B verzamelen en analyseren C analyseren en rapporteren A

7 Zelftest Hoeveel procent van de leerlingen begint volgens hun docenten het onderzoek met een goed uitgewerkt onderzoeksplan, denk je? A 5% B 15% C 50% B

8 Zelftest Een goede probleemstelling is: verankerd, verantwoord, precies, functioneel en consistent. Bestaat er een ideale volgorde om aan deze aspecten aandacht te besteden? A ja, maar die is voor iedereen anders B misschien, maar die weten we niet C nee, elke volgorde is oké A

9 SE-presentatie voor Nederlands
Jullie doel is om te presenteren over het onderzoek naar een goede probleemstelling. In de inleiding presenteer je je eerste/voorlopige probleemstelling en eventueel een hypothese. In de inleiding komen ook de verantwoording/doelstelling en het antwoord. In het midden presenteer je de verankering, dus het theoretisch kader. In het slot trek je een conclusie over je probleemstelling en eventuele hypothese. In het slot komt ook een vooruitblik op de methode.

10 Na dit onderzoek en de presentatie kun je de volgende vragen beantwoorden:
Waar gaat je onderzoek over? Wat is je onderwerp? Wat is je vraag? Is er veel geschreven over wat je wilt onderzoeken? Waarover is nog weinig bekend? Waarover zijn de meningen verdeeld? Waarom vind je dit onderwerp of deze vraag interessant (verantwoording)? Waarom is dit onderwerp of deze vraag ook voor anderen interessant? En voor wie dan in het bijzonder (verantwoording)? Hoe past jouw vraag in het gekozen vakgebied? Op welke thema’s heeft het betrekking? Op welke theorieën? Op welke feiten? Weet je al welke aspecten van jouw onderwerp of vraag je buiten beschouwing wilt laten? Als je in een zin zou moeten zeggen wat de belangrijkste uitkomst van jouw onderzoek is, hoe luidt die zin dan (precies)? Ga je een uitspraak doen over personen, situaties, objecten, processen of formules? Wat ga je daarover zeggen? (precies) Heb je al een idee over de deelvragen van het onderzoek? Hoe ga je het onderzoek uitvoeren? Dikgedrukt (zwart, paars en roze) = 13 mei beantwoord (huiswerk!).

11 Eis 1: verantwoord = doelstelling
Voorwaarden voor een goede verantwoording: Nog niet (bevredigend) beantwoord. Als er tien jaar geleden ergens onderzoek naar is gedaan en de onderzoeker twijfelt eraan of die resultaten nu nog gelden, dan heb je ook een nuttige probleemstelling. Beknopt en globaal overzicht van de actuele literatuur. De moeite van het beantwoorden waard: Theoretisch relevant: draagt bij aan de theorievorming in het vakgebied. Praktisch relevant: draagt bij aan de oplossing van een praktisch probleem. Maatschappelijk relevant: draagt bij aan het verbeteren van een maatschappelijke situatie. Persoonlijk relevant: draagt bij aan je eigen professionele ontwikkeling.

12 Eis 1: verantwoord = doelstelling Voorbeeld: welke vorm van relevantie?
‘Ook op maatschappelijk vlak is het onderzoek relevant voor de hulpverlening aan vrouwen die slachtoffer zijn van partnergeweld. In de methodiek die hierbij gehanteerd wordt, is meer en meer aandacht voor een systeembenadering. Met name in de randstad is een groot deel van de cliënten van allochtone afkomst. Deze cliënten blijken meer gebaat bij een systeembehandeling, dan bij een individuele behandeling. (Tromp e.a., 1996) Uit jaarverslagen van de Vrouwenopvang Amsterdam blijkt dat zij de opvattingen delen dat met name bij de ambulante hulpverlening het inzetten van sociale netwerken als bron van steun van betekenis is voor het beëindigen van het geweld. (Vrouwenopvang Amsterdam, 2001) Deze benadering is echter vooral op de praktijk gebaseerd, en kent nog geen theoretische basis. Het belang van een theoretische basis ligt hierin dat daarmee een systematische, betrouwbare en valide werkwijze gewaarborgd wordt. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is het mogelijk om die eigenschappen van het sociale netwerk die van belang zijn bij het beëindigen van partnergeweld, in de hulpverlening te versterken en uit te bouwen. Aangezien de hulpverlening niet om het multiculturele karakter van de Nederlandse samenleving heen kan, is het bovendien voor hen van belang om juist in de theorievorming aan dit aspect aandacht te besteden.’

13 Eis 1: verantwoord = doelstelling Voorbeeld: welke vorm van relevantie?
Stephen Jay Gould, als bioloog, geoloog en wetenschapshistoricus verbonden aan Harvard University, vertelt in A passion for science over zijn onderzoek naar een bepaalde slak die alleen op Cat Island voorkomt (Cerion). Hij zegt dat die slakken zo prachtig zijn en dat wanneer hij ermee bezig is, hij het gevoel heeft met iets nieuws bezig te zijn: ‘The snails are beautiful, and when I work on them it’s new, it’s truly new, even though it may be that only eight or nine people care.’ Hij legt uit dat de achterliggende vraag de kern raakt van de evolutiebiologie en in dat opzicht voor een veel grotere groep mensen interessant is. Hij laat zien dat het slakkenprobleem deel uitmaakt van een van de centrale problemen uit zijn discipline (de evolutiebiologie). Op deze manier ontleent het slakkenprobleem zijn theoretische meerwaarde niet alleen aan het feit dat het nog niet opgelost is, maar ook en vooral aan het feit dat verwacht mag worden dat het zal leiden tot een dieper of verder strekkend inzicht in een voor het vakgebied belangrijk verschijnsel, of zoals Gould zegt: ‘something general about the evolution of form’.

14 Zelftest Welke van de onderstaande uitspraken is juist? A
Een probleemstelling is relevant als: A je de lezer ervan kunt overtuigen dat het vinden van het antwoord de moeite waard is B blijkt dat de probleemstelling nog niet bevredigend is beantwoord C die inhoudelijk past binnen het vakgebied A

15 Zelftest Welke van de onderstaande uitspraken is juist? De relevantie van je probleemstelling: A schrijf je niet op. Die is enkel bedoeld voor jezelf: je wordt erdoor gestuurd en gemotiveerd bij de uitvoering van je onderzoek B schrijf je uit in het voorwoord van je rapportage C schrijf je uit in een geschreven tekst die de ‘verantwoording’ wordt genoemd C

16 Zelftest Wat moet je doen om te laten zien dat je probleemstelling nog niet bevredigend is beantwoord? A schrijf op dat jij op dit moment nog geen antwoord op de probleemstelling kan formuleren B overleg met iemand die het weten kan en noteer de conclusies van jullie gesprek C bespreek de onderzoeksliteratuur op zo’n manier dat dit uitmondt in de conclusie dat de probleemstelling nog niet bevredigend is beantwoord C

17 Zelftest ‘Een probleemstelling hoeft niet theoretisch en praktisch relevant te zijn.’ A deze uitspraak is juist B onjuist: een probleemstelling moet altijd theoretisch en praktisch relevant zijn C onjuist: een probleemstelling moet altijd praktisch relevant zijn A

18 Oefening: geef aan op welke punten deze verantwoording tekortschiet
Een student bereidt een onderzoek voor. Het thema van zijn onderzoek is: ‘minderheden en samenleving’. Zijn probleemstelling luidt: ‘Hoe komt het dat een relatief groot aantal Marokkaanse vrouwen in Nederland psychosomatische klachten heeft?’ Hij motiveert zijn probleemstelling als volgt: ‘Ik wil uitzoeken wat de oorzaken zijn van psychosomatische klachten van Marokkaanse vrouwen in Nederland, omdat we dan beter begrijpen wat er ten grondslag ligt aan deze klachten.’ Commentaar docent: de student heeft alleen de vraag iets anders geformuleerd (‘Ik wil weten wat de oorzaken zijn, want dan weten we wat de oorzaken zijn’), maar niets gezegd over de relevantie van het antwoord.

19 Oefening: op welke punten is deze formulering een verbetering t. o. v
Oefening: op welke punten is deze formulering een verbetering t.o.v. de vorige? ‘Ik wil op een rijtje zetten wat de oorzaken zijn van de psychosomatische klachten van Marokkaanse vrouwen in Nederland. De klachten kunnen dan beter begrepen worden door hulpverleners en anderen in de Nederlandse samenleving. Op dit moment weten hulpverleners, bijvoorbeeld huisartsen, vaak niet hoe ze om moeten gaan met deze klachten.’ Commentaar docent: de student heeft nu onderscheid gemaakt tussen het antwoord zelf (‘de oorzaken op een rijtje gezet’) en de waarde ervan (‘De klachten kunnen dan beter begrepen worden door hulpverleners …’). Er is dus begonnen aan een redenering die verwijst naar een maatschappelijke opbrengst. Wel schiet de uitwerking nog tekort: dat hulpverleners niet weten hoe ze met dit soort klachten om moeten gaan, wordt alleen gesuggereerd. Elke onderbouwing (een literatuurbespreking bijvoorbeeld) ontbreekt. Ook wordt er niets gezegd over de nieuwswaarde van het onderzoek.

20 Oefening: is dit nu een goede verantwoording van de probleemstelling?
‘Uit recent onderzoek is gebleken dat er bij Marokkaanse vrouwen vaak psychosomatische klachten voorkomen. Ook bij het merendeel van de consulten van deze vrouwen bij de huisarts blijkt weer sprake te zijn van psychosomatische klachten. Huisartsen weten eigenlijk niet goed hoe ze met deze klachten om moeten gaan, omdat men niet bekend is met de oorzaken ervan. Over de oorzaken van deze klachten zijn verschillende theorieën ontwikkeld die sterk uiteen lopen. Sommige richten zich met name op de culturele verschillen tussen Marokko en Nederland, terwijl andere theorieën het meer zoeken in de kenmerken van het migrantenbestaan, zoals armoede en een lage sociale status. De verschillende theorieën zijn nog niet eerder naast elkaar gelegd. Er is nog geen overzichtsartikel waarin de empirische onderbouwing van deze theorieën wordt besproken en waarin de theorieën kritisch met elkaar worden vergeleken. Dat wil ik hier proberen. Met mijn onderzoek hoop ik in algemene zin bij te dragen aan het inzicht in de problemen die migranten ondervinden bij het integreren in de Nederlandse samenleving. De uitkomsten van mijn onderzoek kunnen gebruikt worden bij de ontwikkeling van een adequate behandeling of doorverwijzing. Ook kunnen de uitkomsten worden gebruikt bij het ontwikkelen van preventief beleid. Commentaar van de docent: de student komt nu redelijk tegemoet aan de eisen die gesteld worden. De literatuurverwijzingen ontbreken nog.

21 Nieuw Nederlands, opdr. 5, p. 214-215
Onderzoek naar donorregistratie. Probleemstelling onbekend. Wat is een goede doelstelling n.a.v. dit artikel? Eisen: Nog niet bevredigend beantwoord. De moeite van het beantwoorden waard (theoretisch, praktisch, maatschappelijk, persoonlijk). Alle maatschappelijk verantwoord: Inzicht geven in de bezwaren die Nederlandse volwassenen of achttienjarigen hebben tegen orgaandonatie. Inzicht geven in de verandering van de bereidheid van Nederlanders om orgaandonor te worden. Inzicht geven in mogelijke prikkels en bonussen die Nederlanders kunnen stimuleren om orgaandonor te worden. Inzicht geven in de meningen van Nederlanders over de mogelijkheid om niet- donoren onderaan de wachtlijst voor het verkrijgen van een donornier te zetten of inzicht geven in de juridische mogelijkheden om dit te doen. Inzicht geven in de meningen van Nederlanders over de BNN- nierpatiëntverkiezing.

22 Eis 2: precies In een goede probleemstelling wordt niet alleen vastgelegd wat de onderzoeker te weten wil komen maar ook wat het gezochte antwoord is: wordt jouw antwoord een uitspraak over de kenmerken van iets? Of over de oorzaken van iets? Of over de waarde van iets? Je kunt het hele antwoord vastleggen = hypothese: ‘Is het waar dat … ?’ Hoe minder je weet van het gezochte antwoord, hoe opener de vraag: ‘Mensen leren het meest van … ?’

23 Eis 2: precies Voorwaarden voor een precieze probleemstelling:
Het domein, de variabelen en de mogelijke antwoordcategorieën bij die variabelen, zijn duidelijk. Domein: de verzameling van elementen of eenheden waarover de belangrijkste uitspraak van het onderzoek gaat, bijvoorbeeld de bewoners van Parklaan 1. Variabelen: de eigenschappen of kenmerken in de uitspraak die kunnen variëren. Bij de uitspraak ‘de bewoners van Parklaan 1 zijn vier mannen’ zijn de variabelen het aantal bewoners en de sekse. Antwoordcategorieën: bij aantal heb je heel veel antwoordcategorieën, namelijk van één tot en met het mogelijke aantal bewoners van een straat, bij sekse heb je twee antwoordcategorieën, namelijk ‘man’ en ‘vrouw’.

24 Eis 2: precies Voorbeeld 1: ‘Wat zijn de kenmerken van een meertalige vwo-leerling op het Pascal College die zijn diploma haalt?’ Domein: meertalige vwo-leerlingen op het Pascal College die hun diploma halen. Variabelen en antwoordcategorieën: Sekse: man – vrouw. Advies basisschool: vmbo – vmbo/havo – havo – havo/vwo – vwo – gymnasium. Cito-score: van … tot … Vakkenpakket: CM – EM - NG – NT. Cijfer Nederlands: van 1 tot 10. Gedoubleerd: ja – nee. Eerst havo gedaan: ja – nee. Et cetera …

25 Eis 2: precies Voorbeeld 2: ‘Is het waar dat studenten op het voortgezet onderwijs veel leren van zelf op zoek gaan naar kennis?’ (hypothese) Domein: Studenten in het hoger onderwijs. Variabelen en antwoordcategorieën: Werkvorm: gericht op begeleid leren, gericht op ervaringsleren, actief leren etc Grootte van de leeropbrengst: weinig, niet veel en niet weinig, veel.

26 Eis 2: precies Aanpak: 1. Domein afbakenen: eenheid, aantal, ruimte en tijd moeten worden gedefinieerd. Eenheid: bewoners van Parklaan 1, meertalige vwo-leerlingen die hun diploma halen, studenten in het hoger onderwijs, eindige elementen, de oudst bekende dichtregel, de slakken op Cat Island. Aantal: alle, sommige, honderdtwintig, één. Ruimte: in Nederland, onder zeeniveau, op internet, op hoogvlaktes. Tijd: na de WOII, van de laatste tien jaar, op die dag, in een willekeurige week. 2. Kernuitspraak toevoegen in de vorm van een vraag of hypothese. Voorbeeld: ‘Wat zijn de kenmerken van een meertalige vwo-leerling op het Pascal College die zijn diploma haalt?’ Omdat aantal en tijd in deze vraag niet gedefinieerd zijn, geldt de uitspraak voor alle leerlingen van alle tijden (ook al heb je alleen die van de afgelopen vijf schooljaren bijvoorbeeld onderzocht). 3. Variabelen definiëren.

27 Oefening Kun je van de volgende drie probleemstellingen aangeven
wat het domein is wat de variabele is of er sprake is van een vraag of hypothese Is er een meer dan toevallig verband tussen leergewoonten en een aantal nader te omschrijven persoonlijkheidskenmerken van respondenten? Domein: respondenten  onvoldoende gedefinieerd. Variabelen: persoonlijkheidskenmerken en leesgewoonten. Vraagtype: hypothese.

28 Oefening Kun je van de volgende drie probleemstellingen aangeven
wat het domein is wat de variabele is of er sprake is van een vraag of hypothese Wat is de frequentie van de verschillende typen diabetes bij achthonderd patiënten die de diabeteskliniek van het Academisch Ziekenhuis Utrecht bezoeken? Domein: genoemde patiënten. Variabelen: voorkomen van diabetestypen. Vraagtype: open vraag.

29 Oefening Kun je van de volgende drie probleemstellingen aangeven
wat het domein is wat de variabele is of er sprake is van een vraag of hypothese Wat is de waarde van Thallium- 201 scintigrafie voor de afdeling cardiologie in het Diaconessenhuis, een perifieer ziekenhuis in Utrecht? Domein: genoemde afdeling. Variabelen: waarde van methode. Vraagtype: open vraag.

30 Nieuw Nederlands, opdr. 6, p. 217
1. Wat zijn in Nederland (ruimte) de juridische mogelijkheden om aantoonbaar incapabele ouders (eenheid) te dwingen hun kind meteen na de geboorte af te staan?  2. Hoe denken volwassen Nederlanders (ruimte) op dit moment (tijd) over een mogelijke wet die aantoonbaar incapabele ouders zou dwingen hun kind meteen na de geboorte af te staan (eenheid)?

31 Stand van zaken – hoe nu verder?
Vandaag: Inleveren probleemstelling en verantwoording. Doornemen planning. Verder met verankering (middenstuk). Volgende week: Drie lessen in de mediatheek om aan de presentatie te werken. Maak goede afspraken hierover als je samenwerkt met iemand uit een andere klas.

32 Stand van zaken: inleiding en slot
Aandachttrekker: Mediatheek/eigen ervaring. Verantwoording: waarom wil je dit onderzoeken? Vandaag ingeleverd en volgende week terug met feedback. Probleemstelling: wat is het probleem (wie/wat, hoeveel, waar, wanneer)? Idem. Eventueel hypothese: hoe denk je dat je vraag beantwoord zal worden? Opbouw van de presentatie: wie vertelt wat? Eventueel samenvatting middenstuk. Conclusie m.b.t. probleemstelling: geschikt om te onderzoeken of niet? Blik vooruit op de onderzoeksmethode: literatuurstudie, proef/experiment, enquête, interview etc. Uitsmijter: Mediatheek.

33 Verder met middenstuk Onderwerp inperken en uitleggen hoe je dat hebt gedaan = verankering. Theorieën presenteren over dat deelgebied van je onderwerp. Welke insteek gebruik je bij deze theorieën? = methode

34 Eis 3: verankering (theoretisch kader)
Je stelt een vraag (probleemstelling) omdat je iets wil weten. Een vraag laat echter ook zien wat je al wel weet. Verankering: Je geeft je probleemstelling een plaats in het vakgebied waarin die probleemstelling thuishoort, je legt uit wat het thema is van je onderzoek (deelgebied), welke keuzes zijn gemaakt (inperken: wat onderzoek je wel en wat niet) en van welke vooronderstellingen je uitgaat (welke aannames heb je voorafgaand aan het onderzoek). Als je hier onvoldoende aandacht aan besteedt, stuit je tijdens het onderzoek voortdurend op vragen als ‘moet ik dit uitleggen?’, ‘hoort dit er nu wel of niet bij?’ en ‘mag ik dit zo zeggen?’.

35 Verankering: vakgebied

36 Verankering: vakgebied
Het onderwerp van onderzoek is voor alle vier hetzelfde: een munt. Het gaat erom dat ze uitleggen van vanuit welke inhoudelijke achtergrond het onderwerp benaderd wordt en welke implicaties die benadering heeft: technische theorieën over het fabriceren van munten. scheikundige theorieën over het materiaal van een munt. economische/financiële theorieën over de waarde van een munt. filosofische theorieën over wat een munt/geld is.

37 Verankering: thema Vakgebied: biologie. Thema’s: celtheorie;
evolutietheorie; erfelijkheidsleer; biochemie; microbiologie; fysiologie; ecologie; neurobiologie; et cetera …

38 Verankering: inperken
‘Zoeken naar leven is voortdurend verder inzoomen. Eerst zoek je de planeet, dan de plek op de planeet waar je iets ziet dat uit zijn evenwicht is, dan de beste steen of poel of wat het maar is, vervolgens de beste plek op de steen, enzovoorts.’ Astrobioloog Ken Nealson Inperken: Binnen het gekozen vakgebied en thema maak je je onderwerp steeds kleiner, je legt die ‘verkleiningen’ uit en legt uit van welke vooronderstellingen je uitgaat.

39 Verankering: inperken
Voorbeeld Je vraagt je af Vakgebied: psychologie. Thema: psychopathologie. Inperkingen: Psychopathologische factoren. Psychopathologische factoren die lichamelijke klachten veroorzaken. Psychopathologische factoren die lusteloosheid veroorzaken bij vrouwen. Psychopathologische factoren die lusteloosheid veroorzaken bij vrouwelijke managers. Wat weet je hierover? Wat bedoel je met bepaalde woorden? Waar ga je vanuit?

40 Verankering: inperken
Voorbeeld Feedback Vakgebied: psychologie. Thema: psychopathologie. Inperkingen: Psychopathologische factoren. Psychopathologische factoren die lichamelijke klachten veroorzaken. Psychopathologische factoren die lusteloosheid veroorzaken bij vrouwen. Psychopathologische factoren die lusteloosheid veroorzaken bij vrouwelijke managers. Is er voldoende bekend over de samenhang tussen psychopathologische factoren en lichamelijke factoren? Zijn psychopathologische factoren echt de oorzaak van lichamelijke klachten? Wanneer noem je iemand lusteloos? Is iemand die klaagt over lusteloosheid, ook echt lusteloos? Waarom richt je je op vrouwen? Klagen vrouwelijke managers meer dan mannelijke managers over lusteloosheid? Vormen vrouwelijke managers een zinvolle groep?

41 Methode/strategie/insteek
Als je hebt ingezoomd op het deel-deel-deel-etc-onderwerp binnen het thema en vakgebied van je keuze, ga je onderzoeken welke verschillende theorieën hier al over bekend zijn/hiermee te maken hebben. Je hoeft niet alle theorieën bij je onderzoek te betrekken. Wat je erbij betrekt, hangt af van de methode/strategie/insteek die je kiest voor je onderzoek: beschrijven. vergelijken. definiëren. evalueren. verklaren. ontwerpen.

42 Methode/strategie/insteek
Beschrijven: je wilt iets analyseren en in kaart brengen. Bijbehorende vragen: Wat zijn de kenmerken van …? Welke eigenschappen heeft …? Hoe is …? Waaruit bestaat …? Wie/wat zijn betrokken bij …? Wat zijn de belangrijkste stappen van …? Hoe ziet … eruit? Wat zijn de kenmerken van een meertalige vwo-leerling op het Pascal College die haar diploma haalt?

43 Methode/strategie/insteek
Vergelijken: je wilt de overeenkomsten en verschillen tussen twee of meer dingen op een rijtje zetten. Bijbehorende vragen: Wat zijn de verschillen? Wat zijn de overeenkomsten? Waar zijn … anders? Op welke punten stemmen … overeen? Zijn … hetzelfde? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen het taalgebruik in de gedichten van de vijftigers Lucebert en Gerrit Kouwenaar?

44 Methode/strategie/insteek
Definiëren: je wilt de relatie tussen jouw onderzoekseenheid tot een klasse bepalen. Bijbehorende vragen: In welke klasse kan … ondergebracht worden? Hoort … in deze familie thuis? Wat is de aard van …? Wat is de plaats in het grotere geheel van …? Wat is het theoretisch perspectief van …? Hoe kan … getypeerd worden? Waar is … een voorbeeld van? In welke klasse kan deze trilobiet (fossiel) ondergebracht worden?

45 Methode/strategie/insteek
Evalueren: je wilt een onderzoekseenheid beoordelen in het licht van een norm (is het goed, vruchtbaar, bruikbaar, plausibel etc?). Bijbehorende vragen: Wat is de waarde van …? Hoe goed werkt …? Wat zijn de positieve punten van …? Wat zijn de negatieve punten …? Hoe geschikt is …? Hoe wenselijk is …? Wat zijn de voor-/nadelen van …? Wat is de waarde van het Motivaction-onderzoek naar jihad- sympathieën onder Turkse Nederlanders?

46 Methode/strategie/insteek
Verklaren: je wilt iets op zo’n manier in een verband plaatsen dat we snappen waardoor of waarom het er is. Bijbehorende vragen: Waarom is … zo? Hoe komt …? Wat zijn de oorzaken van …? Waar is … een gevolg van? Welke redenen zijn er voor …? Wat zijn de achtergronden van …? Hoe kon … gebeuren? Wat zijn de achtergronden van de opkomst van de Pegida- beweging in Dresden in 2014?

47 Methode/strategie/insteek
Ontwerpen: je wil een maatregel of ingreep voorstellen die ertoe moet leiden dat een probleem wordt opgelost of een bestaande situatie wordt verbeterd. Eerst: probleem evalueren en verklaren. Bijbehorende vragen: Wat kan er gedaan worden aan …? Hoe kan … verbeterd worden? Hoe moet …? Wat zijn geschikte maatregelen voor …? Wat moet er wel en niet gebeuren? Wat kan er gedaan worden aan het verlies van omzet van de afdeling audio van de Mediamarkt door internetaankopen elders?

48 Hoe nu verder? Volgende week (week 21) drie lessen in de mediatheek om te werken aan: Inperken onderwerp (verkennend lezen) en het zoeken van theorieën over wat je overhoudt (voor presentatie intensief lezen). Zoeken van geschikte aandachttrekker en uitsmijter. Schrijven van verantwoording als je dat nog niet had gedaan. Nadenken over geschiktheid van onderwerp, probleemstelling en mogelijke onderzoeksmethoden. Zorg ervoor: Dat je weet wat je gaat zoeken. Dat je bijvoorbeeld contact hebt gehad met een docent die je op bepaalde deelonderwerpen of literatuur heeft gewezen. Dat je afspraken hebt gemaakt met je eventuele groepsgenoot.

49 Hoe nu verder? De eerste presentatie is al op dinsdag 26 mei …
In week 22 en 23 vervallen de lessen Nederlands op donderdag en vrijdag. Op woensdag 27 mei en 3 juni kom je wel gewoon naar de les. Verder kom je natuurlijk naar het uur waarop je presenteert: houd de mail in de gaten voor het lokaal. De leerlingen die ook in dat uur moeten presenteren, vormen het publiek plus alle leerlingen die je eventueel zelf nog weet op te trommelen. In week 24 ronden we de literatuurgeschiedenis af en kun je eventueel een oefentekstverklaring krijgen.


Download ppt "SE-presentatie Nederlands (10% overgang – 20% se)"

Verwante presentaties


Ads door Google