De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Jong en oud Hoofdstuk 1.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Jong en oud Hoofdstuk 1."— Transcript van de presentatie:

1 Jong en oud Hoofdstuk 1

2 Economie Economie gaat over kiezen
Maar wat kiezen we en hoe kiezen we????? Werken we samen of juist niet???

3 Een Bounty of niet Jesse Delen Niet delen Ferry 0,5 / 0,5 0 / 1 1 / 0
0 / 0

4 Welke keuze wordt er gemaakt
Waarschijnlijk kiezen ze allebei voor niet delen omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen en elkaar niet vertrouwen. Immers als Ferry voor delen kiest, kan het zomaar zijn dat Jesse voor niet delen kiest en Ferry dus met lege handen staat De meest waarschijnlijke keuze noemen we de dominante strategie. (in dit geval niet delen dus)

5 Welke keuze wordt er gemaakt
Maar als ze allebei kiezen voor niet delen, dan krijgen ze allebei niets. Dus als beiden voor het eigen belang gaan, dan krijgen ze allebei niets.

6 Welke keuze wordt er gemaakt
Als Ferry toch voor delen kiest en Jesse voor niet delen, dan krijgt Ferry niets en Jesse de hele Bounty. Jesse noemen we dan een free rider; hij profiteert van het goede gedrag van Ferry

7 Prisonersdilemma We noem dit spel een prisonersdilemma omdat er
Twee partijen zijn die elkaar niet vertrouwen Twee partijen zijn die voor het eigen belang gaan. Een resultaat ontstaat dat ongunstig is voor beiden

8 prisonersdilemma Filmpje: golden balls: 100.000 split or steal
Kijk naar het filmpje en maak er een tabel van.

9 1.4 Split or steal Ellen split steal Jaap 50/50 0/100 100/0 0/0

10 Opdracht Sofie sofie Opruimen Niet opruimen Tara 30/30 70/10 10/70
60/60

11 Opdracht 1.5 en 1.6 links onder 60/80/80/120

12 Opdracht 1.6 Niet opruimen

13 Niet altijd de slechte uitkomst
Het dilemma hoeft niet altijd tot een slecht resultaat te leiden. Je kunt het voorkomen; Door bindende afspraken te maken. Twee partijen spreken af samen te werken omdat niet samenwerken tot straf leidt.

14 Bindende afspraken Evenwicht: ze ruimen beiden niet op
Beiden wel opruimen is beter, maar hoe komen ze daar? Ze beloven allebei op te ruimen en ouders dreigen met straf – geen zakgeld - als ze dat niet doen.

15 Opdracht 1.7 en 1.8 Zacco ZAcco Bekennen zwijgen Paco 10/10 1/22
22/1 2/2

16 1.7 Als Paco zwijgt en Zacco bekent, dan krijgt Paco 22 jaar cel en Zacco 1 jaar cel Bekennen is dominante strategie

17 1.8 Als Paco zwijgt, is het voordeliger voor Zacco om te bekennen. Dan krijgt Zacco 1 jaar cel, anders 2 jaar cel. Als Paco heeft bekend, is het voordeliger voor Zacco om te bekennen. Bekennen levert dan 10 jaar cel op, zwijgen 22 jaar cel Dominante strategie is bekennen

18 Gevangenen Maken de afspraak beiden te zwijgen, maar dit wordt pas een bindende afspraak als ze weten dat ze worden vermoord door de ander (of zijn handlanger) als ze bekennen

19 Spel Spel uitleggen Spel uitvoeren met elkaar
Spel evalueren, elke leerling voor zich

20 Spel We spelen het spel in groepen van ongeveer 10 leerlingen
Elke groep heeft een baas. De baas leidt het spel; is de baas Elke leerling krijgt 5 snoepjes Het spel bestaat uit drie ronden

21 Spel Bij elke ronde doet elke leerling tussen de 0 en 5 snoepjes in de pot van de baas Elke leerling mag zelf kiezen hoeveel snoepjes hij in de pot doet. Leerlingen mogen niet met elkaar overleggen. Leerlingen laten niet aan elkaar zien hoeveel snoepjes in de pot gaan. De snoepjes die je niet inlegt, mag je na 3 rondes houden

22 Spel Als er na drie rondes voldoende snoepjes in de pot zitten, dan krijgt de groep als geheel een beloning Als er na drie rondes te weinig snoepjes worden ingelegd, krijgt de groep niets. Als je dus snoepjes inlegt, maar de rest niet, dan ben je de klos; je bent je eigen snoepjes kwijt en er is geen groepsbeloning Wat doe je?

23 Spel Na drie rondes telt de baas het aantal ingelegde snoepjes en geeft dat door aan mij Daarna vult iedereen het evaluatieformulier in.

24 Spel We spelen het spel in groepen van ongeveer 10 leerlingen
Elke groep heeft een baas. De baas leidt het spel; is de baas Elke leerling krijgt 5 snoepjes Het spel bestaat uit drie ronden

25 Spel 2 Bij elke ronde doet elke leerling tussen de 0 en 5 snoepjes in de pot van de baas Elke leerling mag zelf kiezen hoeveel snoepjes hij in de pot doet. Leerlingen mogen WEL met elkaar overleggen. MOGEN EEN BINDENDE AFSPRAAK MAKEN. Leerlingen laten niet aan elkaar zien hoeveel snoepjes in de pot gaan.

26 Spel De snoepjes die je niet inlegt, mag je na 3 rondes houden
Als er na drie rondes voldoende snoepjes in de pot zitten, dan krijgt de groep een beloning Als er na drie rondes te weinig snoepjes worden ingelegd, krijgt de groep niets. Als je dus snoepjes inlegt, maar de rest niet, dan ben je de klos; je bent je eigen snoepjes kwijt en er is geen groepsbeloning

27 Spel Na drie rondes telt de baas het aantal ingelegde snoepjes en geeft dat door aan mij Daarna vult iedereen het evaluatieformulier in.

28 Spel

29 Spel

30 Opdracht Oldi Reclame Geen reclame Spor 90/90 130/70 Geen reclame
70/130 100/100

31 Spor en Oldi Spor en Oldi zijn twee supermarkten die erover denken reclame te gaan maken. Ze maken nu beiden 100 winst en als ze beiden reclame gaan maken blijft hun omzet gelijk, maar nemen de kosten toe met 10

32 Spor en Oldi Wat is de dominante strategie van Spor
Wat is de dominante strategie van Oldi Wanneer is spor een free rider Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen>

33 Spor en Oldi Wat is de dominante strategie van Spor:
reclame maken Wat is de dominante strategie van Oldi: Wanneer is spor een free rider: als Spor reclame maakt en Oldi niet

34 Spor en Oldi Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma:
omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen Ze kiezen voor eigen belang Het eindresultaat niet optimaal is Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen. - Bindende afspraken maken. Afspreken dat ze beiden geen reclame maken

35 Hoofdstuk 2: sparen Nederlanders zijn een spaarzaam volkje
€ op spaarrekeningen Dat is per Nederlander: € Best veel, is dat slim???????

36 Hoofdstuk 2: sparen Ruilen over de tijd: geld verdienen en uitgeven gebeurt in verschillende periodes: Sparen: ik verdien nu geld, maar ik geef het later uit. Consumptie wordt naar toekomst verplaatst Lenen: ik geef nu geld uit, maar ik verdien het later. Consumptie wordt vervroegd.

37 Hoofdstuk 2 Sparen en lenen afhankelijk van rente en verwachte prijsstijging. - Als de rente hoog is, zal ik eerder sparen dan lenen - Als ik verwacht dat de prijzen stijgen, zal ik liever nu willen kopen en daarvoor lenen dan dat ik spaar en het later koop

38 Opdracht Stelling: sparen levert niets op, maar moet je toch doen…………………….. Opdracht 1 en 2 maak je eerst alleen Als je allebei klaar bent, dan kijk je elkaars werk na en verbetert dat (als dat nodig is) Daarna maak je met elkaar opdracht 3 Als je klaar bent met opdracht 3 krijg je van mij het antwoordvel.

39 Opdracht 1 Ik heb op 1 januari 2013 € aan spaargeld op een spaarrekening staan. Spijkerbroeken kosten € 100 op 1 januari 2013 Ik krijg 2% rente over die € in 2013 De inflatie is 3%. Alle producten – ook de spijkerbroek - zijn eind % duurder.

40 Opdracht 1 Hoeveel spijkerbroeken kan ik kopen met mijn spaargeld op 1 januari 2013? Hoeveel spijkerbroeken kan ik kopen met mijn spaargeld (incl. rente) op 31 december 2013. Hou er rekening mee dat de spijkerbroeken duurder worden Hoe er rekening mee dat de rente die ik krijg op 31 december aan mijn spaargeld wordt toegevoegd.

41 Opdracht 2 Ik heb op 1 januari 2013 € aan spaargeld op een spaarrekening staan. Spijkerbroeken kosten € 100 op 1 januari 2013 Ik krijg 2% rente over die € in 2013 De inflatie is 3%. Alle producten zijn eind % duurder. Ik betaal ook nog 1,2% belasting over al mijn spaargeld boven de € op 31 december. De belasting gaat af van mijn spaartegoed dat ik heb op 31 december

42 Opdracht 2 Hoeveel spijkerbroeken kan ik kopen met mijn spaargeld op 1 januari 2013? Hoeveel spijkerbroeken kan ik kopen met mijn spaargeld op 31 december 2013. Hou er rekening mee dat de spijkerbroeken duurder worden Hoe er rekening mee dat de rente die ik krijg aan mijn spaargeld wordt toegevoegd op 31 december Hoe rekening met de belasting die ik moet betalen

43 Opdracht 3 Wat is jouw conclusie na het maken van opdracht 1 en 2?
Ben jij het eens met de stelling dat sparen weinig oplevert, maar dat je het toch moet doen? Waarom zou je toch moeten sparen?

44 Opdracht 1 40.000: 100 = 400 inclusief 2% rente = Spijkerbroeken worden 3% duurder, dus € 103. € : 103 = 396

45 Opdracht 40.000: 100 = 400 inclusief 2% rente = Daar trek is belasting af, nl. 1,2% van € = € 250. Dan houd ik over € Spijkerbroeken worden 3% duurder, dus € 103. € : 103 = 393

46 Opofferen Ik heb € 500. Ik kan sparen of uitgeven aan een laptop. Wat zijn de opofferingskosten als ik de laptop koop? Gemiste rente De mogelijkheid om iets anders te kopen

47 Kinderbijslag Kinderbijslag
Met de kinderbijslag betaalt de overheid mee aan de kosten die horen bij de opvoeding van een kind. Woont of werkt u in Nederland en heeft u kinderen jonger dan 18 jaar, dan krijgt u waarschijnlijk kinderbijslag. U ontvangt de kinderbijslag van de SVB.

48 Kinderbijslag Ouders krijgen kinderbijslag B
bedrag in euro per kwartaal  0 t/m 5 jaar 6 t/m 11 jaar 12 t/m 17 jaar Per kind € 191,65 € 232,71 € 273,78

49 Kinderbijslag Elke gezin krijgt hetzelfde bedrag per kind aan kinderbijslag of je nu veel of weinig verdient

50 Kinderbijslag Nederland wil dat mensen die kinderen in Marokko hebben geen kinderbijslag meer krijgen Marokko onderhandelt over kinderbijslag

51 Huiswerk Opdracht 2.3 Opdracht 2.4

52 Hoofdstuk 3: belastingen
Directe belastingen: belasting op loon en winst Indirecte belastingen: belasting op consumptie (btw en accijnzen)

53 Hoofdstuk 3 Ik verdien in 2012 bruto € 21.000 per jaar
Ik verdien netto € netto per jaar Wat gaat er allemaal vanaf?????????

54 Bruto loon Jaap Brutoloon: € 50.000 per jaar 8% vakantiegeld: € 4.000
Totaal brutoloon: € per jaar

55 Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen is inkomen waarover je belasting gaat betalen. Belastbaar inkomen is vaak lager dan je bruto inkomen.

56 Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten (pagina 18) Aftrekposten: hypotheekrente, scholingskosten, giften, betaalde alimentatie….. Hypotheekrente: de rente die ik betaal over de lening die ik heb afgesloten om mijn huis te kunnen kopen.

57 Aftrekposten Waarom aftrekposten
Overheid stimuleert daarmee dat je studeert of een eigen huis koopt.

58 Belastbaar inkomen voorbeeld
Jaap verdient een bruto inkomen: € Hij heeft een hypotheek en betaalt jaarlijks € aan rente. Die € mag hij aftrekken van zijn bruto inkomen. Hij betaalt dan belasting over € en niet over €

59 Opdracht Fredje de Leeuw verdient € 8.000 per maand
Hij krijgt 8% vakantiegeld Hij heeft een eigen huis dat € waard is. Om dat huis te kopen heeft hij een hypothecaire lening afgesloten van € Hij betaalt 4,5% rente over de hypotheek Verder heeft hij € aan studiekosten gemaakt.

60 Opdracht Bereken het bruto loon van Fredje
Bereken de hoogte van zijn aftrekposten. Bereken het belastbaar inkomen van Fredje. Fredje betaalt 30% belasting over zijn belastbaar inkomen. Bereken hoeveel belasting hij moet betalen. Bereken hoeveel belasting hij moet betalen als hij geen aftrekposten had. Wat valt op?

61 Fredje de Leeuw Bruto: 12 x 8.000 = 96.000 + 8% = 103.680
Aftrekposten: Hypotheekrente: 4,5% van = Studiekosten = 2.000 Samen = Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten = – =

62 Fredje de Leeuw Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten = – = 30% van = 30% van = Conclusie: door aftrekposten betaal je minder belasting.

63 Belasting betalen Belasting betalen dus over belastbaar inkomen
Je betaalt niet alleen belasting over je bruto inkomen maar ook premies voor volksverzekeringen (aow, anw). Belasting en premies noemen we bij elkaar inkomensheffing of loonheffing

64 Belasting betalen in schijven
Inkomensheffing/loonheffing betaal je in schijven Naarmate je meer verdient, betaal je een hoger percentage aan inkomensheffing.

65 Belasting betalen in schijven
Voorbeeld: belastbaar inkomen is € Over de eerste € betaal je 20% inkomensheffing. Dat is € 4.000 Over het bedrag tussen de € en € betaal je 30% inkomensheffing. Dat is € 6.000 Daarboven betaal je 50%. Dat is € (50% van € 8.000 Bij elkaar betaal je dus € aan inkomensheffing

66 Schijven Schijf Lengte schijf percentage Belasting 0 – 20.000 € 20.000
20% van € € 4.000 30% van € en hoger 50% van € 8.000 totaal

67 Heffingskorting Iedereen krijgt een korting op het bedrag dat hij aan belasting moet betalen, de zogenaamde heffingskortingen: Algemene heffingskorting voor iedereen: € 2.000 Arbeidskorting, alleen voor werkenden: € 1.500 In ons voorbeeld krijg je dus een korting van € op € en betaal je uiteindelijk € aan inkomensheffing

68 Van bruto naar netto Uiteindelijk betaal je dus € aan inkomensheffing Trek dit af van je bruto loon van € en je hebt je netto loon: €

69 Stappen Bereken bruto loon
Trek aftrekposten af van brutoloon (1) en je krijgt belastbaar inkomen Bereken inkomensheffing op basis van belastbaar inkomen (2) Trek kortingen af van berekende inkomensheffing (3) Trek inkomensheffing (4) af van brutoloon (1) en je krijgt nettoloon

70 Opdracht 1 Joop verdient € 5.000 per maand bruto
Hij krijgt 8% vakantiegeld Hij heeft een hypotheek van € met 5% rente Hij betaalt 20% belasting over de eerste € salaris en 30% over alles wat hij meer verdient Heffingskortingen zijn bij elkaar € 3.500

71 Opdracht 2 Joop verdient € 5.000 per maand bruto
Hij krijgt 8% vakantiegeld Hij heeft een hypotheek van € met 5% rente Hij betaalt 20% belasting over de eerste € salaris en 30% over alles wat hij meer verdient Heffingskortingen zijn bij elkaar € 3.500

72 Opdracht Bepaal bruto inkomen Bepaal belastbaar inkomen
Bereken hoeveel Joop aan belasting betaalt Bereken netto inkomen Bereken hoeveel procent Jaap van zijn inkomen aan belasting betaalt.

73 Opdracht 1 Bruto = 64.800 Belastbaar inkomen = 64.800 – 5.000 = 59.800
Belasting Belasting 20% over 1e = 4.000 Belasting 30% over de rest = 30% van = Samen is dat Je betaalt belasting – heffingskorting van =

74 Opdracht 1 Je betaalt belasting – heffingskorting van = Netto = bruto – belasting = – = Gemiddeld: / = 19,2%

75 Opdracht 2 Bruto = Belastbaar inkomen = – = Belasting Belasting 20% over 1e = 4.000 Belasting 30% over de rest = 30% van = Samen is dat

76 Opdracht 2 Je betaalt belasting – heffingskorting van = Netto = bruto – belasting = – = Gemiddeld = / = 16,8%

77 Vergelijk Zoek nu een leerling die de andere opdracht heeft gemaakt
Vergelijk je antwoord op de laatste vraag (percentage belasting) Verklaar waarom het percentage verschilt. Geef je mening daarover; vind jij het terecht dat het percentage verschilt vanwege de gevonden reden.

78 Gemiddelde belastingdruk
Gemiddelde heffingstarief: hoeveel betaal je gemiddeld aan belasting en premies (inkomensheffing) over je bruto inkomen Gemiddelde heffingstarief: (inkomensheffing/brutoloon) X 100% Stel ik verdien bruto € en ik betaal aan belasting Gemiddelde heffingstarief is: (€ /€ ) x 100% = 37,5%

79 Belastingstelsels Progressief: als je meer verdient, betaal je een hoger percentage van je inkomen aan belasting. Proportioneel: iedereen betaalt bij elk inkomen hetzelfde percentage. Degressief: als je meer verdient, ga je een lager percentage aan belasting betalen.

80 Marginale tarief Het percentage belasting dat iemand over zijn laatste verdiende Euro betaalt Opdracht

81 Opdracht Piet verdient € per jaar, Henk verdient € per jaar Piet en Henk hebben geen aftrekposten Piet en Henk hebben beiden heffingskortingen van € 1.500

82 Opdracht Piet en Henk hebben met de volgende schijven te maken
Tot € : 33% Tussen de en : 40% Daarboven: 50%

83 Opdracht Bereken gemiddelde belastingtarief van Piet en van Henk
Bepaal marginale tarief van Piet en Henk Is sprake van een progressief belastingstelsel? Motiveer je antwoord.

84 Piet Bruto inkomen is Geen aftrekposten, dus belastbaar inkomen is ook Belasting 30% over de eerste 15,000 = 5.000 Belasting 40% over = Samen is Gemiddeld = / x 100% = 37,5%

85 Henk Bruto inkomen is Geen aftrekposten, dus belastbaar inkomen is ook Belasting 33% over de eerste = 5.000 Belasting 40% over = Belasting 50% over = Samen is Gemiddeld = / x 100% = 41,25%

86 Opdracht Marginale tarief van Piet = 40%
Marginale tarief van Henk = 50% Er is sprake van een progressief stelsel omdat Henk meer verdient dan Piet en ook een hoger percentage aan belasting betaalt (41,25% tov 37,5%

87 De(nivelleren) Nivelleren: inkomensverschillen kleiner maken
Denivelleren: inkomensverschillen groter maken

88 Indeling Rij 1 Eleanor/Benaiah Dunja/Eva Jan/Jazzy

89 Indeling Rij 2 Vladimir/Larissa Tijgerlelie/Piak Ruurd/Feire

90 Indeling Rij 3 Bo/Lotte Joep/Fidessa Kimberly/Maarten

91 Indeling Rij 4 Gabriella/Ziko Nathalie/Mees Kymani/Nina

92 Indeling Rij 5 Fauve/Kaydee Nina/Pascal XiangYi/Pebbles

93 Inkomensverschillen Inkomensverschillen worden kleiner als
Heffingskortingen hoger worden Belastingtarieven voor lagere inkomens lager worden en voor hogere inkomens hoger Je minder kosten mag aftrekken van de bruto inkomen Inkomensverschillen worden groter als Heffingskortingen lager worden Belastingtarieven voor lagere inkomens hoger worden en voor hogere inkomens lager Je meer kosten mag aftrekken van het bruto inkomen

94 Opdracht Maak opdracht in viertallen Inleveren aan einde van de les
Gebruik steeds het stappenplan

95 Bert Verdient € 4.000 bruto per maand en 8% vakantiegeld
Heeft geen eigen huis en geen aftrekposten Heffingskortingen zijn € per jaar Hij betaalt 30% belasting over de eerste € aan inkomen, 40% over het bedrag tussen de en de en daarboven 50%

96 Benno Verdient € 8.000 per maand en 8% vakantiegeld
Heeft geen eigen huis Heffingskortingen zijn € per jaar Hij betaalt 30% belasting over de eerste € aan inkomen, 40% over het bedrag tussen de en de en daarboven 50%

97 Opdracht 1 Bereken netto inkomen van Bert en Benno. Volg daarbij de stappen van het stappenplan. Bereken gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno. Hoeveel keer meer verdient Benno meer dan Bert netto

98 Opdracht 1: Bert Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn. Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € Bij elkaar: € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 31,31%

99 Opdracht 1: Benno Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen: € Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € en 50% over = € Bij elkaar: € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 39,87%

100 Opdracht 2: hypotheek Benno en Bert kopen beiden een huis van € en betalen 5% rente per jaar. Bereken netto loon Bereken gemiddelde heffingsdruk Hoeveel verdient Benno nu meer dan Bert Wat is er gebeurd ten opzichte van opdracht 1 Hoe komt dat???????

101 Opdracht 2 Bereken nu opnieuw netto inkomen en gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno Is er sprake van nivellering of denivellering ten opzichte van de uitgangssituatie bij opdracht 1? Licht je antwoord toe en geef aan waarom sprake is van nivellering of denivellering

102 Opdracht 2: Bert Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn. Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € Bij elkaar: € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 31,31%

103 Opdracht 2: Benno Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen is bruto inkomen. Je mag rente niet meer aftrekken = € Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € Bij elkaar: € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 35,7%

104 Opdracht 2 Er is sprake van nivellering ten opzichte van opdracht 1 omdat Benno meer belasting gaat betalen (zijn gemiddelde heffingsdruk wordt hoger)

105 Opdracht 3; Maatregel De regering verhoogt de heffingskortingen met € tot € per jaar De hypotheekrente aftrek blijft bestaan.

106 Opdracht 3 Bereken nu opnieuw netto inkomen en gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno Is er sprake van nivellering of denivellering ten opzichte van de uitgangssituatie van opdracht 1? Licht je antwoord toe en geef aan waarom sprake is van nivellering of denivellering

107 Opdracht 3: Bert Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn. Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € Bij elkaar: € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 29,4%

108 Opdracht 3: Benno Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen: € € = € Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € Bij elkaar: € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 30%

109 Opdracht 3 Er is sprake van nivellering ten opzichte van situatie 1 omdat Benno nu relatief meer belasting betaalt dan Bert

110 GemiddeldeHeffingsdruk Bert
Benno Nivellering Opdracht 1 31,31 31 Opdracht 2 35,7 nivellering Opdracht 3 29,4 30

111 Opdracht 4: maatregel De regering verhoogt het belastingtarief dat je betaalt vanaf € naar 50% (was 40%) De hypotheekrenteaftrek blijft bestaan en de heffingskortingen blijven op € 2.500

112 Opdracht 4 Bereken nu opnieuw netto inkomen en gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno Is er sprake van nivellering of denivellering ten opzichte van de uitgangsituatie van opdracht 1? Licht je antwoord toe en geef aan waarom sprake is van nivellering of denivellering

113 Toets Prisonnersdilemma, liftersgedrag, dominante strategie
Berekenen bruto inkomen, belastbaar inkomen, netto inkomen en gemiddelde heffingsdruk (volg stappenplan) Belastingstelsels en (de)nivelleren

114 Heffingskorting Jaap verdient bruto en Piet bruto Jaap verdient 5 x zo veel als Piet

115 Heffingskorting Jaap verdient bruto en Piet bruto Jaap verdient 5 x zo veel als Piet Beiden gaan 20% belasting betalen. Jaap betaalt en Piet aan belasting Jaap verdient nu netto en Piet netto. Jaap verdient nog steeds 5x zoveel als Piet

116 Heffingskorting Jaap verdient bruto en Piet bruto Jaap verdient 5 x zo veel als Piet Ze krijgen nu beiden een heffingskorting van Dus ze betalen nu minder belasting. Jaap houdt over en Piet Jaap verdient nu nog maar 4,5 zoveel als Piet

117 Heffingskorting Conclusie: heffingskorting leiden tot kleinere inkomensverschillen

118 Uitwerking som 3.10 Eerste schijf = 18.628 (18.628 – 0)
Tweede schijf = ( – ) Derde schijf = ( – )

119 Uitwerking som 3.10 Eerste schijf = 18.628 x 0,33 = 6.147
Tweede schijf = x 0,4195 = 6.211 Derde schijf = x 0,42 = 9.347

120 3.10 4,5% van = 9.000

121 3.10 Bruto inkomen = 45.000 Aftrekposten = 9.000
Belastbaar inkomen = Belasting eerste schijf: 6.147 Belasting tweede schijf: 6.211 Belasting derde schijf: (0,42 x = 1.077) Totaal belasting = – = 9.874

122 3.10 Marginale tarief = 42% Gemiddelde tarief = 9.874/ = 21,9%

123 3.10 Betaalde rente = 9.000 Je trekt deze van de bruto inkomen af. Je betaalt er dus geen belasting over. Je zou hier 42% belasting over betalen. 0,42 x = 9.000 – voordeel van = 5.220

124 3.10 33%

125 H.4 Inkomensverdeling Nederland is een van de landen ter wereld met een tamelijk gelijke inkomensverdeling Maar toch: Het gemiddelde inkomen kwam in 2011 uit op 24,5 duizend euro 60% van de Nederlandse bevolking een inkomen heeft dat onder het gemiddelde ligt. 3% van de bevolking verdient € of meer.

126

127 Top 10 landen met gelijke inkomensverdeling
Hongarije Denemarken Japan Zweden België Tsjechië Noorwegen Slowakije Bosnië Oezbekistan Finland

128 H.4 Inkomensverdeling en Lorenzcurve
Lorenzcurve laat inkomensverdeling in een land of in een groep zien. Lorenzcurve geeft aan of inkomensverdeling gelijk of ongelijk is. Op de x-as percentage van de bevolking Op de Y- as percentage van de bevolking

129 Voorbeeld lorenzcurve

130 Lorenzcurve Jaap 20.000 25% 10% Joop 50% 20% Bert 60.000 30% 75% Bart
Persoon Inkomen Personen % van totaal Inkomen als % van het totaal Cumulatief % personen Cumulatief % inkomen Jaap 20.000 25% 10% Joop 50% 20% Bert 60.000 30% 75% Bart 100%

131 H.4 Inkomensverdeling en Lorenzcurve
Naarmate de inkomensverdeling gelijker wordt (=nivellering), komt de Lorenzcurve meer naar het midden ( de diagonale lijn)’. Huiswerk voor volgende week donderdag: 4.1, 4.2, 4.3, 4.5 en 4.15

132 H.5 Winst en toegevoegde waarde
Begrippen Balans Productiefactoren en hun beloning Winst Toegevoegde waarde

133 Balans Overzicht van je vermogen en je bezittingen op een bepaald moment Vermogen: Eigen vermogen: geld dat je zelf in het bedrijf hebt gestopt Vreemd vermogen: geld dat je van een ander hebt geleend Met het vermogen heb je iets gedaan, b.v. bezittingen gekocht

134 Balans Bart Activa (bezittingen) Passiva (vermogen) Bank 200.000
Eigen vermogen Vreemd vermogen totaal

135 Opdracht: balans Bart koopt een bedrijfsbus voor € 40.000
Bart koopt een broodbakmachine voor € Bart koopt ook nog meel, gist en suiker voor € Hij betaalt met het geld dat op zijn bankrekening staat. Teken de nieuwe balans van Bart

136 Balans Bart Activa Passiva Bank 120.000 Eigen vermogen 100.000 Bus
40.000 Vreemd vermogen Meel 20.000 Machine totaal

137 Balans Bart Activa Passiva Bank 70.000 Eigen vermogen 100.000 Bus
40.000 Vreemd vermogen 50.000 Meel 20.000 Machine totaal

138 Opdracht: balans Bart Lost zijn € van zijn lening af en betaalt dat met zijn bankrekening. Teken de nieuwe balans van Bart

139 Opdracht: balans Bart koopt voor € aan meel bij een leverancier en spreekt af dat over een maand te betalen. Teken de nieuwe balans van Bart

140 Balans Bart Activa Passiva Bank 70.000 Eigen vermogen 100.000 Bus
40.000 Vreemd vermogen 50.000 Meel 30.000 Crediteuren 10.000 Machine 20.000 totaal

141 Opdracht: balans Bart bakt € aan broden en gebruikt daarvoor voor € aan meel. Teken de nieuwe balans van Bart

142 Balans Bart Activa Passiva Bank 70.000 Eigen vermogen 100.000 Bus
40.000 Vreemd vermogen 50.000 Meel 20.000 Crediteuren 10.000 Machine Broden totaal

143 Opdracht: balans Bart verkoopt voor € aan broden en spreekt met de klant af dat hij over een maand betaalt. Teken de nieuwe balans van Bart

144 Balans Bart Activa Passiva Bank 70.000 Eigen vermogen 100.000 Bus
40.000 Vreemd vermogen 50.000 Meel 20.000 Crediteuren 10.000 Machine Debiteuren Broden 00.000 totaal

145 Balans Debiteuren: schuld van klant aan bedrijf. Is een bezit en staat aan de activa kant Crediteuren: schuld van bedrijf aan leverancier. Is schuld. Staat aan passiva kant

146 Uitgeven van aandelen Jan start Bedrijf X
Bedrijf X heeft geld nodig voor investeringen. Bedrijf X besluit aandelen uit te geven 1000 aandelen voor € Bij elkaar € (zie balans) Iedereen die een aandeel heeft is ook mede eigenaar van het bedrijf. Als er mensen aandelen kopen dan zijn er eigenaren.

147 Balans X Activa Passiva Bank 1.000.000
Eigen vermogen: 1000 aandelen van € 1.000 totaal

148 Uitgeven van aandelen Als bedrijf X winst maakt na een jaar, kan het bedrijf besluiten om de winst uit te keren aan de aandeelhouders. Als de winst b.v. € is, dan krijgt elke aandeelhouder € 100 dividend € 100 = € /1.000 aandeelhouders

149 Beurs Van grote bedrijven met aandelen, worden de aandelen verhandeld op een beurs. De prijs van een aandeel wordt dan bepaald door vraag naar het aandeel en aanbod van het aandeel.

150 Beurs Aandeel van Bart is nu € 1.000 waard Er zijn 1.000 aandelen
Bart maakt € winst in 2013. Elke aandeelhouder krijgt dan € 100

151 Beurs Als mensen nu verwachten dat Bart in € winst maakt en meer dividend uitkeert, dan zal iedereen het aandeel willen kopen Je krijgt dan immers € 200 aan dividend i.p.v. € 100. Als iedereen het aandeel wil kopen, stijgt de waarde (koers) van het aandeel.

152 Beurs/AEX index De koersen van de aandelen van 25 grote bedrijven bepalen samen de AEX index. De AEX index is dus een soort gemiddelde van de koersen van de aandelen van die 25 grote bedrijven. Als het goed gaat met de economie, stijgen ook meestal de koersen van de aandelen en daarmee ook de AEX index.

153 Jaarrekening (2013) Kosten inkomsten Inkoop 10.000 Omzet 100.000 loon
40.000 Huur Rente Winst 30.000 totaal

154 Winst en verlies Winst = omzet – kosten = –

155 Toegevoegde waarde Ik voeg als ondernemer waarde toe.
Stel, ik ben een spijkerbroeken fabrikant ik koop van € aan katoen, ritsen en garen ik maak daarvan spijkerbroeken en verkoop die voor € Hoeveel waarde voeg ik toe?

156 Toegevoegde waarde Toegevoegde waarde: omzet – inkoop
= –

157 Toegevoegde waarde De toegevoegde waarde wordt verdeeld als beloning over de productiefactoren die de toegevoegde waarden hebben gerealiseerd

158 Productiefactoren en beloning
Arbeid Loon 40.000 Kapitaal Rente 10.000 Huur Natuur Pacht 00.000 Ondernemerschap Winst 30.000 TOTAAL (gelijk aan toegevoegde waarde)

159 Resultatenrekening en balans
Resultatenrekening: laat winst/verlies en toegevoegde waarde zien Als je winst maakt, word je rijker en neemt je eigen vermogen toe…. Als je verlies maakt, word je armer en neemt je eigen vermogen af En dat zie je op de balans….

160 Hoofdstuk 6: verzekeren
Vandaag: introductie opdracht Morgen: uitleg en opdrachten Donderdag: opdrachten maken

161 Verzekeren:opdracht (1)
Eerst alleen: schrijf zoveel mogelijk verzekeringen op die je kent (er zijn heel veel verzekeringen)

162 Verzekeren:opdracht (2)
Samen: maak met elkaar van beide lijstjes een lijst met alle verzekeringen die jullie kennen.

163 Verzekeren:opdracht (3)
Samen: beargumenteer met elkaar waarvoor jullie je wel zouden verzekeren en waarvoor niet.

164 Verzekeren:opdracht (4)
Ga de verzekeringen die je hebt opgeschreven onder verdelen in soorten verzekeringen die volgens jullie bij elkaar horen (voorbeeld alle verzekeringen die met wonen te maken hebben)

165 Waarom Tegen risico Risico aversie: mensen willen geen risico lopen
Nederlanders zijn erg risico avers We zijn - na Zwitserland - wereldwijd het land waar het meeste wordt uitgegeven n verzekeringen

166 Verzekeringen Particuliere verzekeringen: Sociale verzekeringen:
mag je zelf kiezen om het wel of niet te doen. Premie gebaseerd op risico (wie meer risico loopt moet meer premie betalen) Annuleringsverzekering, reisverzekering, Sociale verzekeringen: verplicht gesteld door de overheid Premie gebaseerd op solidariteit (wie meer verdient, moet meer premie betalen)

167 sociale verzekeringen
Werknemersverzekeringen Voor mensen in loondienst WW, WIA Volksverzekeringen Voor alle Nederlanders AOW, ANW, AWBZ Premies betaald via loonheffing door werknemers

168 Zorgverzekeringswet (ZVW)
Zorgverzekering is een tussenvorm tussen sociale verzekering en particuliere verzekering Basisverzekering is verplicht voor alle Nederlanders. Premie van basisverzekering bestaat uit vast deel (voor iedereen hetzelfde) en inkomensafhankelijk deel (solidariteit)

169 zvw Aanvullende verzekering is niet verplicht
Premie aanvullende verzekering is voor iedereen hetzelfde (dus geen solidariteit)

170 Premie verzekering Premie: de prijs van een verzekering
Totaal schadebedrag = € Schadebedrag delen door aantal verzekerden € / = € 400 premie

171 Averechtse selectie De mensen met goede risico’s verzekeren zich niet, de mensen met slechte risico’s wel. Gevolg: verzekeren wordt erg duur (weinig premiebetalers, veel uitkeringen) Oplossen: verzekering verplichten zoals bij ziektekostenverzekering. Premiedifferentiatie: mensen met weinig risico betalen lagere premie.

172 Moral hazard Mensen gedragen zich roekeloos of risicovol omdat ze toch al verzekerd zijn Gevolg: veel schade en hogere premies Oplossen: eigen bijdragen/risico bij schade, schade uitkering aan maximum verbinden Premiedifferentiatie (als je weinig schade hebt, dan betaal je weinig premie)

173 Asymmetrische informatie
Asymmetrische informatie: de verzekerde weet meer dan de verzekeraar. De verzekeraar is altijd op zoek naar informatie van de verzekerde. b.v. je betaalt een lage premie als je gezond leeft: maar hoe weet de verzekeraar of je gezond leeft. Je verzekert je Iphone. De verzekeraar wil weten of je met de politie in aanraking bent geweest?

174 Huiswerk t/m opdracht 3.6


Download ppt "Jong en oud Hoofdstuk 1."

Verwante presentaties


Ads door Google