De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Goede tijden, slechte tijden

Verwante presentaties


Presentatie over: "Goede tijden, slechte tijden"— Transcript van de presentatie:

1 Goede tijden, slechte tijden
BNP Goede tijden, slechte tijden

2 BNP Afhankelijk van: Productiecapaciteit (wat kan ik maken): aanbodkant van de economie: vier productiefactoren Bestedingen (wat is de vraag): vraagkant van de economie

3 BNP Structuur: hoe staat het met de vier productiefactoren?
Conjunctuur: hoe zit het met de bestedingen?

4 BNP-structuur BNP stijgt trendmatig (elk jaar met een percentage) als gevolg van verbetering productiefactoren: toename bevolking verhogen arbeidsproductiviteit als gevolg van betere machines en beter opgeleide bevolking betere benutting natuur meer ruimte voor ondernemerschap. Dit noemen we trendmatig groei of trend

5 BNP conjunctuur Daarnaast stijgt BNP als gevolg van hoogte van de bestedingen. Als we meer gaan besteden (consumenten, buitenland en overheid), dan groeit productie (BNP) harder. Besteden we minder, dan groeit BNP minder hard

6 Conjunctuur Stijgen en dalen van BNP als gevolg van bestedingen, noemen we conjunctuur

7 Hoog en laag Hoogconjunctuur: BNP stijgt harder dan trendmatige groei
Laagconjunctuur: BNP stijgt minder hard dan trendmatige groei (recessie)

8 Groei

9 Laagconjunctuur Werkeloosheid Veel faillissementen
Begrotingstekort overheid stijgt (meer uitgaven, minder belastinginkomsten) Maar ook………. minder kinderen geboren Minder echtscheidingen

10 Hoe ontstaat laagconjunctuur
Terroristische aanslag Klimaat (tsunami, tornado) Bankencrisis Gaat vaak om vertrouwen

11 Conjunctuur grafisch ( par. 5.4)
Vraaglijn en aanbodlijn per product (die kennen jullie nog) B.v. vliegreizen Qv = - 0,5 p + 160 Qa = 2,5 p - 20 Evenwichtsprijs: 60

12 Conjunctuur grafisch Vraag- en aanbodlijn hele economie
Vraaglijn: wat is de vraag naar producten van consumenten, bedrijven, overheid en buitenland (Y = C + I + O + E – M) Aanbodlijn: wat is het aanbod (de productie). Wordt bepaald door kwaliteit en kwantiteit productiefactoren.

13 Conjunctuur grafisch Vraaglijn loopt naar beneden. Als de prijs daalt, neemt de vraag toe Aanbodlijn loopt naar boven. Als de prijs stijgt, neemt productie (aanbod) toe omdat er meer winst kan worden gemaakt. Waar de aanbod- en vraaglijn snijden, is de evenwichtsprijs en de evenwichts-hoeveelheid

14 Conjunctuur grafisch Vraaglijn verschuift naar rechts (bij dezelfde prijs meer vraag): meer vraag/meer bestedingen. B.v. meer export of meer overheidsuitgaven

15 Conjunctuur grafisch Aanbodlijn verschuift naar rechts (bij dezelfde prijs meer aanbod): meer aanbod door meer productie Heeft te maken met kwaliteit en kwantiteit productiefactoren

16 Conjunctuur grafisch Op korte termijn is er vaak prijsstarheid.
Prijzen en lonen veranderen niet snel. De aanbodlijn loopt dan horizontaal Bij toenemende vraag stijgt alleen het aanbod en niet de prijzen Bij minder vraag, daalt de productie, maar niet de prijzen

17 Conjunctuur grafisch Op lange termijn is er geen prijsstarheid.
Prijzen en lonen passen zich aan aan veranderende vraag. Op lange termijn gaat de aanbodlijn verticaal lopen omdat er niet meer geproduceerd kan worden. De productiecapaciteit is dan volledig bezet. Bij meer vraag stijgen alleen de prijzen, want het aanbod kan niet meer stijgen

18 Conjunctuurbeleid (1) Laagconjunctuur: veel werkeloosheid
Overheid grijpt in door bestedingen te stimuleren Door zelf als overheid veel te besteden (O) of door belastingen te verlagen (B) Dit noemen we anticyclisch conjunctuurbeleid

19 Conjunctuurbeleid (2) Daarnaast zijn er een aantal ingebouwde stabilisatoren die ervoor zorgen dat bij laagconjunctuur de economie niet helemaal inzakt: Uitkeringen (werkelozen houden inkomen) Progressieve belastingen (als je minder gaat verdienen, betaal je ook minder belasting)

20 Verkeersvergelijking van Fischer
M * V = P * Y M = maatschappelijke geldhoeveelheid V = omloopsnelheid van geld: hoe vaak geld van eigenaar verandert in een bepaalde periode. P = prijspijl Y = nationaal inkomen

21 Verkeersvergelijking van Fischer
200 broden voor € 3 per stuk. P * Y = goederenstroom = € 600 Maatschappelijke geldhoeveelheid = € 100 Dan is V = 6. (€ 3* 200 = € 100 * 6) Het geld moet dus zes keer van hand tot hand gaan om voor € 600 aan broden te kunnen (ver)kopen

22 Verkeersvergelijking van Fischer op korte termijn
P is constant want er is prijsstarheid op korte termijn. V is ook redelijk constant Als M stijgt, dan stijgt M x V Als M x V stijgt, dan zal ook P x Y stijgen Als P x Y stijgt en P is constant, dan zal Y dus stijgen .

23 Verkeersvergelijking van Fischer op lange termijn
P is niet meer constant want er is geen prijsstarheid op lange termijn. V is nog steeds redelijk constant Als M stijgt, dan stijgt M x V Als M x V stijgt, dan zal ook P x Y stijgen Als P x Y stijgt en P is niet constant, dan zal vooral P stijgen en Y niet stijgen (op lange termijn zijn alle productiefactoren ingezet en kan Y niet meet groeien)

24 Omloopsnelheid In model is die constant. In het echt niet helemaal

25 Opdrachten 5.8, 5.9, 5.10, 5.11, 5.14 en 5.15 5.18 en 5.19 5.21 en 5.22 5.23 t/m 5.27

26 Artikel In het artikel is sprake van een trendmatige groei. Wat we verstaan daaronder en hoe hoog is die? Waarom is sprake van groeivertraging? Noem de drie oorzaken. Zijn de drie oorzaken structureel of conjunctureel van aard? De afname van de groei komt ook de kredietcrisis. Leg dat uit.

27 Artikel Waarom is de arbeidsproductiviteit afgenomen?

28 Artikel Gemiddelde groei over een aantal jaren. 3%
Vergrijzing en daardoor afname arbeidsproductiviteit, kredietcrisis, minder technologische ontwikkeling Structureel en deels conjunctureel Afbouwen schulden en dus minder consumeren

29 Artikel Minder uren per jaar werken, geen technologische ontwikkeling, stagnerend opleidingsniveau

30 Artikel

31 Artikel

32


Download ppt "Goede tijden, slechte tijden"

Verwante presentaties


Ads door Google