De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

LEEWOORDEN IN HET NEDERLANDS

Verwante presentaties


Presentatie over: "LEEWOORDEN IN HET NEDERLANDS"— Transcript van de presentatie:

1 LEEWOORDEN IN HET NEDERLANDS

2 OVERZICHT: Hoe ontstonden de leenwoorden?
De functie van de leenwoorden Klassieke talen Engelse leenwoorden Franse leenwoorden Duitse leenwoorden Iberische leenwoorden Italiaanse leenwoorden Andere talen

3 Kat Straat Haai Flamenco Keuken Maart Zondag Emmer

4 Achtergrond: Contacten tussen volkeren; zeevaart, handel, oorlogen, ontdekkingstochten, studiereizen, emigratie en immigratie Iedere land gaf een zaak of een product aan de hele wereld Samen met het woord waarmee zij dit product aanduidden – internationaal B.v. koffie uit het Turks; heimwee uit het Zwitsers

5 Leenwoorden en zijn functie:
Verwijzen naar een zaak of begrip waarvoor in de eigen taal nog geen woord bestaat Weerspiegelen culturele beïnvloeding Kunnen nuance uitdrukken die de eigen taal mist (hoofd) Worden aan het klanksysteem en de grammatica van een taal aangepast Eufemismen – makkelijker om zich van een taboe-onderwerp te distantiëren

6 Leenwoorden uit het Latijn en Grieks
2000 jaar Belangrijk voor de maatschappij, wetenschap en cultuur Griekse invloeden via het Latijn Drie golven: Romeinse tijd Middeleeuwen Renaissance

7 Grieks: Culturele en politieke macht Een provincie van de Romeinen
(146 v.C.) Respect voor Griekse kunsten, wetenschappen, literatuur, filosofie en medicijnen; hoge graad van ontwikkeling Griekse pedagogen of onderwijzers

8 Romeinse tijd Taal van de Romeinen – het Latijn; (vooral de bestuurders); Taal van de volk: Germaans en Vulgair-Latijn (vulgus ‘volk’, dus ‘volkslatijn’) Gaius Julius Caesar veroverde in 57 v.C. Noord-Gallië; Germannen kwamen in aanraking met de klassieke taal; contact met soldaten en kolonisten Plaatsnamen: Noviomagus Nijmegen, Maastricht, Utrecht Meeste leenwoorden duiden realia aan, ze hebben betrekking op het dagelijks leven

9

10 Huizenbouw en huisraad:
fundament, gips, tegel fakkel, spiegel, tafel Handel (- die was heel levendig en bestond al vroeger) : Munt, kopen, pond Exotische planten (peper) en dieren (pauw) De Romeinen brachten nieuwe landbouwtechnieken, voedingsproducten, bouwmethodes, kookgewoontes: Planten: biet, kool, pastinaak Tuinbouw: kers, mispel, peer Voedingsmiddelen: kaas, boter Voedselbereiding: koken, beker, pan

11 De jaar- en weekindeling:
Alcoholica: Wijn, bier (biber ‘drank’) Textiel: Sok, speld De jaar- en weekindeling: Weekdagen volgens de namen van godden Maanden – godennamen of het nummer van de maand of de bezigheden van de maand, en bij twee de namen van de keizers

12 Middeleeuwen De tweede taal van de ontwikkelden en van de Kerk
De Kerk had andere woordenschat dan de geleerden Universiteiten – internationale wetenschapstaal Eenvoudiger grammatica Constructies: sibi res attrahere ‘zich een zaak aantrekken’ Boeken (beperkt); communicatie tussen leken en overheidsfunctionarissen of geleerden

13 Onderwijs en wetenschappen:
School, schrijven, lezen, dichten Hogere onderwijs: professor, student, examen Vrije vrijekunsten: grammatica, dialectica, retorica, aritmetica, geometrie, astronomie Geneeskunde en alchimie (gebaseerd op de Romeinen): Pil, medicijn, dokter Wiskunde (arabische woorden): Zero, algebra, cijfer Stadhuistaal (- de wetgeving en de overheid): Documenten, produceren, artikel Functionarissen: advocaat, curator, jurist

14 Kerklatijn: Latijn die in de Kerk werd en deels nog wordt gesproken
Kerstening van de Nederlanden vond plaats enige tijd na 496 – doop van Clovis Bijbelvertallingen: Betekenisontleningen – woorden kregen nieuwe, christelijke betekenissen: biecht ‘plechtige uitspraak’ - confessie, geduld, godsoordeel Leenvertallingen: vagevuur ‘reinigend vuur’ – purgationis ignis, deugd, hemel Kerkelijke functionarissen en instituties: Bisschop, kerk, stola (kleding), franciscanen, munsters, lelie Kerkdienste, feestdagen, gebeden: Onzevader, Kerstmis, legende, evangelie

15 Samen met het humanisme; uit Italië vanaf 1500
Ongeveer tegelijkertijd kwam de hervorming op – gaf een stimulans aan het gebruik van de volkstaal Humanisten gingen een nieuwe vorm van het Latijn gebruiken die op het klassieke voorbeeld teruggreep Het Latijn – voertaal van geleerden en literatoren; wetenschappelijke werken De leenwoorden bestrijken ongeveer dezelfde terreinen als die van het middeleeuws Latijn

16 Onderwijs: Wetenschappelijke termen: abstraheren, recensie, reflectere
Uit het Grieks: atoom, schema, programa Grammaticale termen: flexie, adjectief, presens Academische kringen: assesor, magnificus, rector Studenten: proost - prosit ‘moge het nuttig zijn, moge het bekomen’

17 Wetenschappelijke leenvertallingen:
Plant- en diernamen: bereklauw, duizendpoot, zeehond Filosofie en psychologie: levensloop, gezichtspunt, voorwerp Wet: genoegdoening, privaatrecht, vooroordeel Staatkundige termen: stadhouder, hoofdstad, vaderland Letterkunde: bloemlezing, naschrift, samenspraak Wiskunde: driehoek, noemer, veelhoek

18 Boekdrukkunst – uitgevonden aan het eind van de Middeleeuwen; blanco, pagina; bij het citeren en verwijzen naar boeken: ibid., op.cit. Klassieke oudheid en letterkunde – Griekse woorden via het Latijn: orakel, museum, tragedie, proza Geneeskunde: angina, tonsil, choleta; leenvertallingen: eierstok, baarmoeder, snijtanden Stadhuistaal: znw: agenda, functie ww: articuleren, seponeren bnw: relatief, obligaat bw: ergo, verbatim Afkortingen: a.d., etc. vrz: circa, versus; + vaste verbindingen: ad hoc, inter alia Voorvoegsels: contra-, ultra-, multi-

19

20 Moderne nieuwvormingen op basis van Latijn en Grieks:
Aan klassiek Latijnse of Griekse woorden wordt een nieuwe wetenschappelijke betekenis gegeven: aquarium ‘bali voor waterdieren” Nieuwe afleidingen van Latijnse of Griekse woord gemaakt met een Latijnse uitgang: senator, medicus, aluminium, crematorium Samenstellingen van twee of meer Latijnse of/en Griekse elementen: interbellum

21 Engelse leenwoorden: Engelse en Nederlandse vissers en zeevaarders kwamen in aanraking met elkaar: boot, loodsman, dreg De eerste helft van de 19de eeuw: invloed van Byron, Scott; sneer, snob, spleen Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw: veel woorden aan het Engels ontleend door de politieke, economische en culturele suprematie van de Engelstalige wereld Politiek en bestuur: boycot, budget, meeting Sport en ontspanning: boksen, bridge, coach Handel: cash, dumping, research Verkeer: buffet, tunnel, mail Na 1945: supermarkt, make-up, babysitter

22 Franse leenwoorden: Invloed van het Frans is al begonnen in de 12de eeuw; contacten tussen Frankrijk en Vlaanderen; Vlaanderen – een Frans leen Veel woorden uit de wereld van kunst en wetenschap: instrument; van het openbare leven: arresteren; en het krijgswezen: toernooi Het terrein van de nijverheid en het huiselijke leven: meubel Stemmingen en karaktertrekken: jolijt, fijn Vanaf 17de eeuw - ze verraden niet alleen door hun spelling, maar ook door hun uitspraak Franse herkomst: toilet, prestige Leenvertallingen: kleinzoon (‘petit-fils’), schoonvader (‘beau-père’)

23 Duitse leenwoorden: Contacten met Duitsland in de middeleeuwen, vooral over zee en en via de riviëren Mystieke werken: invloed, indruk Tijd van Habsburgers: snullen, spies, grens (uit Poolse plaats: Grenicze) Bijbelvertalling van Luther – invloed op het verschijnen van Statenbijbel (1647): overveldigen, tuchtigen, heftig 17de eeuw: de geletterden lenen Duitse woorden om een dam op te werpen tegen de Franse invloed; Hooft gebruikte: beroemd, Cats: eenzaam, Bredero: schransen 18de eeuw: Duitse romantici (Goethe); grote onvloed van de filosofische, theologische en pedagogische werken 19de eeuw – verzet tegen Duitse leenwoorden; maar: kunstzinnig, leergang, liefkozen Recente woorden: belevenis, toespitsen, afbouwen

24 Iberische leenwoorden:
Middeleeuwen: handelscontacten met het Iberisch schiereiland; Het einde van de 15de eeuw behoorden de Nederlanden samen met Spanje tot het Habsburgse rijk Het intensiefst contact: Tachtigjarige Oorlog ( ) Portugese woorden: galjoen, embargo, tornado Woorden uit Midden- en Zuidamerikaanse indianentalen via Spanje: tomaat Spaanse dansen: tango, rumba Gitaar aan het Perzisch via het Grieks en het Arabisch ontleend

25 Italiaanse leenwoorden:
Italiaans – taal van handel en kunst Handelsteden; reizen; P.C.Hooft - een Grand Tour Het leger: alarm, cavalerie De kunst en muziek: fresco, replica De handel: brutto, firma Eettafel: lasagne, cannelloni Een woord die in het Italiaans niet bestaat, Pico ‘klein’ bello ‘mooi’ Picobello ‘piekfijn’

26 Andere leenwoorden: Russland: doerak, pierewaaien, mammoet
Nieuw Zeeland: kiwi Noorwegen: loipe, ski, slalom Zwitserland: heimwee ‘ziekelijk verlangen’, muesli, Turkije: koffie; uit het Perzisch of Arabisch: divan, sofa, tulp; jaren zestig: kebab Finland: sauna Australië: bingo, koala, kangoeroe, boemerang

27 1. Nicoline van der Sijs, Geleend
en uitgeleend, Nederlandse woorden in andere talen & andersom, Amsterdam/Antwerpen, 1998 2. Nicoline van der Sijs, Jaap Engelsman, Nota bene, De invloed van het Latijn en Grieks op het Nederlands, Utrecht, 2000 3. Nicoline van der Sijs, Leeg en Ijdel, De invloed van de bijbel op het Nederlands, Sdu, Den Haag, 2005


Download ppt "LEEWOORDEN IN HET NEDERLANDS"

Verwante presentaties


Ads door Google