De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

INTRAGROEPSPROCESSEN GROEPSDYNAMICA

Verwante presentaties


Presentatie over: "INTRAGROEPSPROCESSEN GROEPSDYNAMICA"— Transcript van de presentatie:

1 INTRAGROEPSPROCESSEN GROEPSDYNAMICA
SPT1 TAFKAS111

2 REGELINGEN S111 Onderdelen: Informatie Beloning
Colleges & werkcollege (Stof & verdieping) Literatuurstudie (Forsyth) Elke week 2 hst Startpaper in 2e week inleveren (recidivisten verbeterde versie) Studievragen per keer inleveren (idem) Informatie In dit college en via vragen bij werkcollege In klapper (regelingen; vrblvragen;studievrgn;steenkoolwoorden;modellen) Op website of op NESTOR Beloning 5 ECTS punten als: Voldoende op tentamen Voldoende paper ingeleverd Alle studievragen goed beantwoord ingeleverd Voldoende op tentamen met 1 punt verhoogd als op tijd per hst 2 slimme zelfgemaakte vrg worden ingeleverd Collegezaal: Heymanszaal

3 Studievrg & Papers (alfabetisch)
Nieuwe hier leggen Studievragen retour Oude Papers&vragen

4 PAPERS GROEPSDYNAMICA
.Heel sterk beschrijvend: en Toen….en toen….en toen .Zelden worden theorieën of empirie gebruikt als basis voor redeneringen .Argumentatie voor beweringen ontbreekt veelal .Sommige concepten lijken ‘besmet’ (in onze groep geen macht) Enkele citaten uit de Verslagen Waarom is er na zo’n turbulent jaar toch zo’n hechte groep? Door samen veel meemaken ontstaat groepsgevoel (tautologie, vraag waarom blijft) …het succes bij de vrouwen van de groepsleden. ..steeds meer hetzelfde te doen en te gedragen. We staan met zijn vijfen in de C1000….. Het contact die de medewerkers met elkaar hebben…. De groep is gebasseerd op…. De machtsverdeling is verandert, dat dit gebeurd is te danken …. Alleen woonde ik in een klein dropje 6 kilometer van Gieten af…… ZIE VERDER AANWIJZINGEN IN KLAPPER

5 Indeling Forsyth (4th ed.)
Hoofdstuk in 4e ed was in 3e ed. 1 Introduction to GD The science of GD 2 Studying Groups 3 The individual and the group 4 Formation Joining & Leaving Groups 5 Cohesion & development was hst 6 6 Structure was hst 5 7 Influence 8 Power 9 Performance was hst 10 10 Decision making was hst 11 11 Leadership was hst 12 12 Conflict was hst 9 13 Intergroup relations 14 Groups in context Environment of groups 15 Groups and change was 16 16 Crowds & collective behavior was 15

6 Hst 1 Introduction to group dynamics
College 1 Hst 1 Introduction to group dynamics Hst 2 Studying groups

7 Groepje bestaande uit een dyade

8 Groepje bestaande uit twee dyades
Kleine groep

9 Groepje bestaande uit drie dyades
Iets grotere groep

10 Een massa bestaat uit veel dyades, of triades, of wat ook
Hele grote groep

11 De mens reist langs twee sporen
NATUUR Niets dierlijks is ons vreemd ‘Instincten’ Gedragsmechanismen Specifieke reacties op crisis IMPROVISATIE Fight-Flight Arousal Cohesie Samenleving: Gemeinschaft Behoefte aan erbij horen Groepsdoelen Zijn CULTUUR Ratio beïnvloedt gedrag Normen & Waarden Kosten-Baten analyse Specifieke reacties op crisis PLANNING Prioriteiten stellen Professionaliteit Organisatie Samenleving: Gesellschaft Behoefte aan vrijheid Individualistische doelen Worden

12 Man is a product of nature and culture
Nature is our apparatus: physical & psychological Culture is the use we make of it, in so far as it is shared by a larger group Every human is an inextricable combination of Nature and Culture: No one is purely natural No one is purely cultural

13 Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature VERY SIMPLE ANIMALS

14 Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with a bit of Nurture: SIMPLE ANIMALS

15 Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with some Nurture LESS SIMPLE ANIMALS

16 Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with a bit more of Nurture: LEAST SIMPLE ANIMALS

17 Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with more Nurture

18 Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with still more Nurture

19 Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with a lot of Nurture: HOMO SAPIENS

20 DE SAMENLEVING: Tönnies
GEMEINSCHAFT Gemeenschappelijke wil Groepsdoelen Noodzaak Natuurlijk Traditie Religie, magie Familie, stam Erbij horen, eer Competitie tussen groepen Conservatisme als ideaal Stabiel Authentiek, Waarden belangrijk GESELLSCHAFT Individuele wil Persoonlijke doelen Vrije keuze Rationeel Publieke opinie Politiek, techniek Groepering, organisatie Vrijheid, geld Competitie binnen groepen Vooruitgang als ideaal Constante schijnverandering Doen alsof, Imago belangrijk zijn worden

21 Twee manieren van denken
IS ZOU MOETEN WERKELIJKHEID WENS IDEAAL BESCHRIJVING POLITIEK WETENSCHAP TOEKOMST HEDEN waarden feiten SPECULEREN ONDERZOEK DATA HYPOTHESEN utopie theorie

22 Waar zijn al die Theories en Models op gebaseerd?
Kennelijk op ‘hoe de mens werkt’, dus op de menselijke natuur. Groepsdynamica, maar ook andere psychologie onderzoekt de wetten van deze natuur, proximaat: Hoe leren we? Hoe onthouden we? Hoe reageren we op anderen, op gevaar, op drugs, op leiderschap etc, etc Ook interessant is is hoe deze menselijke natuur tot stand is gekomen: welke functies zouden die wetten (ooit) gehad kunnen hebben. ultimaat. Proximaat leidt tot onderzoek, experiment etc Ultimaat leidt tot speculatie, analogie redenering, etc Onderscheid bedacht door Tinbergen (1943)

23 Basis Gedragspatronen
Erbij horen (Kudde, School, Familie, Stam, Groep) Status (Territorium, Dominantiehierarchie, Sociale vergelijking) Voortplanting (Hofmaken, Paring, Stalking) Kinderzorg (Temperatuur, Voedsel, Veiligheid) Fourageren (Zoeken, Eten, Delen, Herkauwen, Cantine) Voorraad maken (Eikeltjes, Hamsteren, Keukengerei) Territorium maken (gebied, gebouw, persoonlijke ruimte) Bouwen (Hol, Nest, Val, Dam, Kantoor, Stadion) Agressie (Bluffen, Dreigen, Vecht/vlucht, Jagen, Doden) Verkennen (Omgeving, Sociale netwerk, Wacht houden, Internet, TV) Communicatie (Signaalsystemen, Taal, Media, GSM) Lichaamsverzorging (Gladstrijken, Wassen, Vlooien, Shampoo, Gel) Afwachten (Pauzeren,Wachten op, Uitrusten, Zonnen) Migratie (Trek, Nomadisme, Autos, Vacantie, Emigratie) Spel (Sociaal, Vecht/vlucht, Prooi, Status, Paring, Poppen, etc.etc.) C O N T R L E M H A I S

24 ‘Oergroep’ als basis voor groeperingsvormen
COMMUNE COMMUNITY FAMILIE VRIENDENGROEP GODSDIENST STAD- STAAT NATIE OER- GROEP STAM CLAN VOLK TAALGEMEENSCHAP HIERARCHISCHE ORGANISATIE LEGER JACHT- GROEP AMBACHT- GROEP BEDRIJFS- ORGANISATIE AMBTELIJKE- ORGANISATIE BESTUUR BENDE PROJECT

25 Francois Marie Charles Fourier (1772-1837)
Basis idee : attractie tussen mensen (Newton attractie tussen hemellichamen) Daarom Phalansteres: 2 x 810 mensen. (810 types: combinaties van de 12 basis-passies). Omdat menselijke natuur niet verandert is progressie evenmin mogelijk: doel is harmonie. Beperking van wensen (Stoicisme) was absoluut verkeerd 12 passies: genot zien; horen; proeven Eenheidsstreven groep respect; vriendschap; ouderschap; liefde Distributief Overeenkomsten; intrige; verandering Nieuwe deelnemer werd getypeerd en kreeg onmiddellijk passende partner (droom van de handelsreiziger) Eerste Phalanstere in Roemenie, Scaeni. Na aanval verdwenen, bleef bekend (Ceauescu)

26 GROEPSSTRUCTUUR OP 2 DIMENSIES
KERNGROEP S T A U PERIFERE LEDEN INCLUSION

27 GROEPSSTRUCTUUR OP NABIJHEID: SOCIOGRAFIE (Moreno, 1932)
Tot X + - 3 2 1 C A B E D

28 Hst 3 The individual & the group
College 2 Kurt Lewin Hst 3 The individual & the group Hst 4 Formation

29 KURT LEWIN (1890-1947) GESTALT school:
Geheel meer dan de som der delen Na emigratie combinatie oude en nieuwe wereld. (THEORIE VS PRACTIJK) Niets is zo practisch als een goede theorie Als je iets wilt begrijpen moet je het veranderen Veldtheorie (gedrag in Lifespace) B= f(P E) Dit betekent dat de definitie van de situatie tot een veranderde toestand leidt Groepsdynamica Analogie van Fysische dynamica Sociale verandering Resistance to change Unfreezing>changing>refreezing

30 Invloed van Lewin op amerikaanse SP
Ontwikkeling SP: MASSA>KLEINE GROEP>INDIVIDU Lewin emigreerde tegelijk met Heider (Attributietheorie, Balanstheorie, categorieen van sociaal denken) en Brunswick (Lenstheorie) Leerlingen van Lewin waren o.m: Cartwright (Groupsdynamica) Lippitt (groepsstructuren) Festinger (Cognitieve dissonantie, Attributietheorie) Barker (Ecologische psychologie) Zeigarnick (Zeigarnick effect)

31 Drie soorten Groepsdynamica (Lewin, 1935)
I Groepsdynamica is experimentele Sociale Psychologie met groepen ipv individuen (Academisch) II Groepsdynamica is een geheel van technieken en knowhow voor groepstraining (HBO) III Groepsdynamica is de practijkgedachte dat democratie en teamwork het ideaal vormen voor alle bezigheden van de mens (ideologisch)

32 REMMENDE EN STUWENDE KRACHTEN MIGRATIE
© 2006 JP van de Sande RuG Stabiliteit Traditie Gevestigde belangen Voorspoed & geluk Veiligheid in eigen land Onveiligheid elders Angst voor onbekende Fatalisme Problematisch vervoer Ontbreken contacten & informatie over elders Instabiliteit Afbraak tradities Relatieve armoede Slechte economie Onveiligheid eigen land Veiligheid elders Zin voor avontuur Ondernemingslust Makkelijk vervoer Banden met familie en bekenden elders

33 Quasi-stationnaire evenwichten (Lewin, 1952)
Begin toestand: Verhoog druk in gewenste richting: Verlaag kracht in ongewenste richting

34 Arousal & Stress: Oorzaken en gevolgen
Arousal: Korte termijn verhoging activatieniveau, Ontstaat in crisis situaties door spanning(fight-flight). Voorbereiding actie Stress: Lange termijn hoog activatieniveau zonder oplossing, Ontstaat in langdurende spanning in onoplosbare crisis situaties (tobben), komt voort uit waargenomen verliessituatie. Gevolgen Arousal: Vernauwing aandacht, (Schijn) zekerheid, Ongevoeligheid straf en pijn, Andere tijdsbeleving, Emotionaliteit, Gedrag moeilijk te stoppen, Soms onvoorspelbaar. Stress: Onzekerheid, Fatalisme, Lichamelijke klachten, Drinken, Drugs, Terugtrekken, Desperate maatregelen

35

36 De GROEPS-ZIEL,The GROUP-MIND
Groeps-ziel bestaat: LeBon (1895), Durkheim (1912) Groeps-ziel resultaat van identificatie: Freud (1922) Groepen zijn meer dan de som der delen: Lewin (1939) Groep heeft persoonlijkheid Cattell (1952) Groeps-ziel bestaat niet; Groep = som der delen Allport (1924) Groeps-ziel is schijn-effect van sociale identiteit Reicher (1990) Groepsgedrag is normaal gedrag McPhail (1992) Moderne soc.cognitie

37 Groepen: Criteria om van groep te spreken en Groepvariabelen
Afhankelijkheid Interdependence Onderlinge beïnvloeding Onderlinge relaties Formele kenmerken Status en rol relaties Waarden en normen Gemeenschappelijk doel Groepscultuur  Soort omgang Interactie Face-to-face communicatie  Cognitief Erkenning door anderen Zelfdefinitie  Divers Grootte Belang voor leden Afhankelijkheid Los-cohesief Betrokken-toevallig bijeen Primair-secundair Belangrijk-onbelangrijk Formele Kenmerken Steil-vlak Autoritair-democratisch Geleid-ongeleid Formeel-informeel Extern doel-intern doel Autonoom-onderdeel Soort omgang Face to face- via communicatie-apparatuur Membership-reference Frequent bijeen-zelden bijeen Divers: Groot- klein; Jong-lang bestaand

38 Soorten groepen Dimensie-achtig: Primair—secundair
Gepland-spontaan (formeel-informeel) Interne oorsprong-externe oorsprong Categorieen (LICKEL e.a..2000): Intieme groepen Taakgroepen Zwakke groepen Sociale categorieeen

39 Enkele soorten modellen

40 Verschillende typen interactie
Wat is INTERACTIE? Wederzijdse beinvloeding: Gedrag A is contingent op dat van B Wederzijds ‘normale’ groep Reactief groep met ruzie Eenzijdig groep met dictator Pseudo geen echte groep A B A B A B A B

41 Model van uitbreiding van gedrag (Chaos model)
STERKTE STIMULUS

42 APPROACH-AVOIDANCE CONFLICT Epstein & Fenz, 1962
STERKTE MOTIEF NADEREN/VECHTEN VERMIJDEN/VLUCHTEN AFSTAND

43 McGrath (1984) Circumplex van groepsactiviteiten
generate Taakvervulling Probleem oplossen choose execute Discussie Conflict oplossen negotiate

44 Bales observatiesysteem (1955)
Sociaal-emotioneel 1. Geeft blijk van saamhorigheidsgevoel: gebied: positieve verhoogt status anderen, geeft steun,beloning, is vriendelijk. reacties 2. Geeft blijk van ontspanning: maakt grappen, lacht, toon tevredenheid. 3. Is het eens, geeft toe, werkt mee,toont interesse Taakgebied: 4. Doet suggesties: wijst richting aan, mogelijkheid tot actie pogingen tot antwoorden 5. Geeft zijn mening: geeft waardeschatting, geeft uitdrukking aan mening, wat hij wenst, hoopt; redeneert. 6. Geeft orintatie: geeft informatie, herhaalt, licht toe, bevestigt, vat samen. Taakgebied: 7. Vraagt om orintatie: vraagt om informatie, herhaling, toont gebrek aan kennis vragen . 8. Vraagt om mening: vraagt om waardeschatting, wat anderen ervan vinden of voelen. 9. Vraagt om suggestie: vraagt om richting, om mogelijkheid tot actie Sociaal-emotioneel 10. Is het niet eens: weigert steun, werkt niet mee, doet sceptisch, kritisch gebied: negatieve . reacties 11. Geeft blijk van spanning: vraagt om hulp, trekt zich terug uit het veld, toont frustratie 12. Geeft blijk van antagonisme: verlaagt status van anderen

45 Hst 5 Cohesion & Development
College 3 Hst 5 Cohesion & Development Hst 6 Structure

46 Waardering van groepen (Thibaut & Kelley, 1959)
Pure waardering is altijd kwestie van vergelijken Je vergelijkt met je eigen standaarden (wat je gewend bent) Je standaard wordt op 0 gezet: erboven OK, eronder: Bah 0-punt heet: Comparison level Cl Mogelijkheden worden ook bepaald door vergelijking Je kijkt wat het beste alternatief is Zit je erboven, dan OK, zit je er onder: Bah Dit punt heet Comparison level for Alternatives Clalt

47 Initiatie in groepen(Aronson & Mills, 1959)
Introductietijd, TvVK: groentijd, ‘Hazing’, Fœten Functies: Unfreezing, changing, freezing (Lewin) Verhogen cohesie (Common fate, common danger) Verhogen investering (Too much invested to quit, Teger, CognD) Verhogen ontzag voor groep Snelle enculturatie Voorbeelden: Folderen & plakken, aspirantlid, ooievaarskuitevet, tanden bijvijlen, solliciteren, assessment center,

48 Soorten regels en normen (structuur)
Formeel vs. Informeel (Kelnin, 1969) Expliciet vs. Impliciet Bewust vs. Onbewust (Beloff, 1958) Geinternaliseerd vs. Opgelegd Globaal vs. Specifiek Universeel vs. Groepsgebonden Voor ieder geldend vs. Voor sommigen geldend Altijd geldend vs. Situationeel/conditioneel geldend Rigide vs. Flexibel Principieel vs. Conventioneel (Goffman,1971) Moreel vs. Instrumenteel Voorschrijvend vs. Verbiedend (Prohibitief) Voorschrijvend vs. Ideaalstellend (Goffman,1971) Cialdini e.a., (1991): Injunctief Beschrijvend Persoonlijk

49 Effecten van normen op gedrag. Cialdini e.a.(1990)
schone omgeving com-plian-ce vieze omgeving dieren-week antilitter week

50 Rollen: enkele begrippen
Taakrollen (uitvinder, organisator, schoonmaker) vs SE rollen (klager, optimist, luisteraar) ROLAMBIGUITEIT ROL-’FIT’ Persoon Omgeving ROLCONFLICT ROL-INCONGRUENTIE

51 Rollen: de visie van Belbin
· De coördinator: deze selecteert onderwerpen die aandacht vragen en vat discussies samen. Hij heeft een goed gevoel voor timing en het vermogen om te enthousiasmeren. Hij kan soms wat manipulerend zijn · De vormgever (specialist): deze zoekt naar patronen in discussies. Stuurt aan op overeenstemming. Hij is gedreven en overtuigd van eigen kunnen. Hij kan anderen makkelijk provoceren en kwetsende uitspraken doen · De bedenker: deze genereert vooral nieuwe ideeën en zoekt naar nieuwe oplossingen. Hij is gevoelig voor lof en kan slecht tegen kritiek. Hij werkt graag op afstand van het team, is soms onpraktisch en kan nog al eens radicale ideeën hebben · De toetser: deze verheldert graag en bekwaam onduidelijkheden. Hij kan goed kritisch denken en heeft het vermogen om complexiteit te reduceren. Hij heeft wel de neiging om kritisch te zijn en is niet gedreven om anderen te motiveren · De werker: deze zet ideeën om in praktische zaken en voert afspraken op systematische wijze uit. Hij beschikt over realiteitszin, zelfbeheersing en discipline. Daarbij heeft hij de neiging om zich af te sluiten voor ideeën met een vage toepasbaarheid · De onderzoeker: deze zoekt naar ideeën buiten de groep, legt contacten met allerlei mensen. Hij brengt vaak nieuwe ideeën in discussies, is extravert en nieuwsgierig. Hij heeft geen natuurlijke neiging om het werk af te maken · De groepswerker: deze geeft steun aan teamgenoten, gaat verder met ideeën van anderen en voorkomt storingen in het groepsproces. Hij is gesteld op mensen, kan goed luisteren maar is niet besluitvaardig en wel makkelijk beïnvloedbaar · De afmaker: deze zet anderen aan tot actie. Zijn zorg is orde en efficiëntie. Hij heeft zelfbeheersing maar is ook geneigd om de mensen te veel op te jagen. Hij heeft weinig oog voor het grotere geheel.

52 Rollen: de visie van bureau Baarda

53 Compliance (Gehoorzamen) Identification
Kelman’s 3 soorten van invloed (1958) vergeleken met: Cialdini & Trost(1998) en Chaiken e.a.(1996) Compliance (Gehoorzamen) Leertheorie/Ruiltheorie Impression related motives Identification Dieptepsychologie Validity seeking motives Internalization Cognitieve Psychologie Ego defensive motives Bij druk tot conform. Zonder druk tot conf

54 Borman’s model van spanning in groepen
. s p a n i g stress optimal sleep PRIMARY TENSION SECONDARY TENSION tijd

55 Expectation States theorie (Berger, 1980)
Status Charac- teristics Expec tation State Beha-vior Opportunity to behave Status Evaluation Twee soorten Status characteristics: Diffuus en Specifiek. Burden of Proof: Status Characteristics leiden tot verwachting, tenzij tegendeel bewezen is. Path of Relevance: Het verband tussen Status Char. en het betreffende gedrag. Dus direct pad bij Specifiek, minder direct bij Diffuus. Status Generalization: Mate waarin Status Char. ‘uitstraalt’

56 College 4 Hst 7 Influence Hst 8 Power

57 the distinctions between the three processes of social influence
Compliance Identification Internalization Antecedents   1. Basis for the importance of the induction Concern with social effect of behavior Concern with social anchorage of behavior Concern with value congruence of behavior   2. Source of power of the influencing agent Means control Attractiveness Credibility   3. Manner of achieving prepotency of the induced response Limitation of choice behavior Delineation of role requirements Reorganization of means-ends framework Consequents   1. Conditions of performance of induced response Surveillance by influencing agent Salience of relationship to agent Relevance of values to issue   2. Conditions of change and extinction of induced response Changed perception of conditions for social rewards Changed perception of conditions for satisfying self-defining relationships Changed perception of conditions for value maximization   3. Type of behavior system in which induced response is embedded External demands of a specific setting Expectations defining a specific role Person's value system

58 Invloed & Macht Machiavelli (1513) Macht is iets dat je kunt bezitten. Om hem niet te verliezen zijn soms drastische maatregelen nodig Hobbes (1651) Natuurstaat mens is oorlog van allen tegen allen. Om dat te reguleren is staatsmacht nodig (Leviathan) Nietzsche (1885) Mens, maar ook natuur, heeft machtswil. Wille zur Macht. Wil is wat een noodzaak heeft. Adler (1920) Macht is de basis van het menselijke denken en voelen. Minderwaardigheidscomplex.

59 Twee soorten dominantie (Kalma, 1992)
KERNGROEP S T A U PERIFERE LEDEN INCLUSION

60 Enkele Sociaal dominanten uit het vak

61 Thibaut & Kelley (1959) The social psychology of groups
Poging om met behulp van rationele analyse (vnl ruiltheorie) sociale processen te modelleren. Vraag: wat zijn kosten en baten? A: subjectieve standaard :Comparison level (vgl. Verminderde meeropbrengst) Cl=0 betekent: relatie wordt neutraal gewaardeerd Lager dan CL: relatie wordt negatief gewaardeerd Vraag: Wat is afhankelijkheid? A: geen beter alternatief hebben: Comparison level for alternatives ClAlt=0 betekent: Huidige waarderingsniveau van bindingen ClAltniet hoogste: Er is een beter alternatief: men zal trachten huidige relatie te beeindigen ClAlt hoogste: Er is geen beter alternatief: Afhankelijkheid van het huidige

62 Thibaut & Kelley (1959) The social psychology of groups
Twee vormen van sociale invloed: Via macht en daaruit voortvloeiende invloed (‘Macht is potentiële invloed’) Via normen en rollen (‘Normen zijn middelen om machtsuitoefening te voorkomen’)

63 Thibaut & Kelley (1959) The social psychology of groups
Er zijn twee hoofdsoorten macht: Fate control Totale afhankelijkheid Behaviour control Contingentie Keus C Keus D Keus A 4 Keus B 1 Keus C Keus D Keus A 4 1 Keus B

64 Twee soorten sociale invloed
Normatieve invloed: Regels volgen (injunctief). Kijken hoe anderen het doen (descriptief), je eigen standaarden volgen (persoonlijk) Vaak compliance. Sterker bij cohesiviteit en langdurige groepen (gewoonte!) Persoonseigenschappen: nSocial Approval, Vrouwelijkheid Informationele invloed Sociale vergelijking volgen (op opinies) NB: Objectieve werkelijkheid bestaat niet: geloofwaardigheid! Vaak Identification of Internalisation Cohesiviteit minder invloed. Nieuwheid werkt bevorderend Persoonseigenschappen: Cognitieve complexiviteit, nCognition

65 Twee andere soorten sociale invloed
Meerderheids Invloed VB: Sherif (1936) Asch (1955) Normatief Snel Compliance Unanimiteit vereist Minderheids Invloed VB: Moscovici (1985) Informationeel Langzaam Identification of Internalization Unanimiteit alleen in kleine groep

66

67 Social Impact theorie (Latane, 1981)
Wet van de sociale impact (=invloed) I = f (SIN) Ofwel: Impact van een invloeds-zender is functie van Strength, Immediacy en Number Kan ook ingewikkelder gemaakt (bijv met exponenten): I = f a(SpIqNr) Bovendien maakte Latane een Dynamische variant: Consolidatie (meerderheid wint), Clustering (Subgroepvorming), Correlation (Convergentie op meerdere punten) en Continuing diversity

68 French & Raven (1958) The Bases of Power
Macht moet ergens op berusten. Machtsbronnen: Beloning Straf Identificatie Autoriteit Expertise Informatie De bronnen van macht liggen bij de behoeften van O. Gebaseerd op Simmel (1917) Omdat deze behoeften aan gewenning onderhevig zijn, kan macht slijten (Veen, 1985) Macht is, door de gelijktijdige werking van bronnen, altijd reciprook. (macht en tegenmacht: The balance of Power) reinforcement relatie kennis

69 Falbo (1977) en Kipnis (1984) Power Tactics
Niet alleen Wat er gebeurt, ook Hoe het gebeurt Twee basisdimensies Direct versus Indirect Rationeel versus Irrationeel Bovendien: Unilateraal versus Bilateraal (vgl Fate control vs. Behaviour control)

70 Enkele voorbeelden van Machtstactieken
Discussieren Direct-Rationeel: 1 Verzoeken Direct-Rationeel: 1 Eisen Direct-Irrationeel: 2 Zeggen dat je expert ben Indirect-Irrationeel: 4 Ontwijken Indirect-Rationeel: 3 Aandringen Manipuleren Straffen RATIONEEL IRRATIONEEL DIRECT 1 2 INDIRECT 3 4

71 Soorten Sociale Invloed

72 College 5 Hst 9 Performance Hst 10 Decision making

73 Hull-Spence leertheorie
Klassieke Theorie: S R (100%) Ldrive Hdrive Hull-Spence: S R1 50% 70% R2 25% 15% R3 10% 8% RN 15% 7%

74 SOCIAL FACILITATION THEORY (ZAJONC, 1965)
AANWEZIGHEID VAN ANDEREN: Of door pure aanwezigheid (Zajonc, 1965) Of door Evaluatie beduchtheid (Cottrel, 1972) Of door Afleiding van aandacht (Baron, 1986) AROUSAL Hierdoor: VERSTERKING DOMINANTE RESPONS Meest waarschijnlijk gedrag wordt nog waarschijnlijker (Hull-Spence leertheorie) Andere gedragingen worden minder waarschijnlijk Als dominante respons de juiste is: Social Facilitatie, zo niet: Sociale Inhibitie AVA AROUSAL Versterking DOM.RESP.

75

76 Steiners typologie anders gepresenteerd
? ADDITIVE COMPENSATORY DISJUNCTIVE CONJUNCTIVE DISCRETIONARY ? MAXIMIZING OPTIMIZING UNITARY DIVISIBLE

77 Rationaliteit Is vooral een overweging in Prescriptieve (Normatieve) modellen. Wat is Rationaliteit? Keuzemakers hebben als doel de eigen opbrengst te maximaliseren Keuzemakers weten voor welke termijn ze kiezen Keuzemakers zijn volledig op de hoogte van de regels en mogelijkheden van de situatie, en kennen de kansen Keuzemakers kennen utitilies van alle mogelijke uitkomsten en kunnen deze met elkaar vergelijken

78 Besluitname Voor 1960: Gedomineerd door Economie: Prescriptieve, of Normatieve modellen Simon (1955): Mensen nemen nooit ídeale beslissingen. Subjectieve factor belangrijk. Twee hoofdprocessen: Belangen en Heuristieken Belangen: mensen verzamelen vnl óf welkome óf juist beangstigende info, afhankelijk van framing Heuristieken (Kahneman & Tversky 1979): Representativiteit: Inschatting op basis van analogie Cognitieve beschikbaarheid: Basis in het voor-de-hand IJking: schattingen zijn relatief aan Base rate

79 Het Huwelijk De heer Vissers en mejuffrouw Boot kennen elkaar ruim een jaar en willen graag trouwen. Maar kort geleden hebben ze een paar ruzies gehad, die er op wijzen dat ze over een aantal zaken totaal verschillend denken. Ze hebben advies gevraagd aan een psycholoog (i.c. U). Op grond van de gesprekken met deze psycholoog realiseren ze zich dat een gelukkig huwelijk wel mogelijk is, maar niet zeker. Ze trouwen liever niet, dan dat ze een ongelukkig huwelijk aangaan.

80 Het huwelijk II De heer Vissers en mejuffrouw Boot kennen elkaar ruim een jaar en willen graag trouwen. Maar kort geleden hebben ze een paar ruzies gehad, die er op wijzen dat ze over een aantal zaken totaal verschillend denken. Ze hebben advies gevraagd aan een psycholoog. Op grond van de gesprekken met deze psycholoog realiseren ze zich dat een gelukkig huwelijk wel mogelijk is, maar niet zeker. Ze trouwen liever niet, dan dat ze een ongelukkig huwelijk aangaan. Welke kans op succes moet het huwelijk volgens U minstens hebben om hen te adviseren met elkaar te trouwen? Bij kans 0 op 10 van gelukkig huwelijk: dus Altijd doen! Bij kans 1 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 2 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 3 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 4 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 5 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 6 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 7 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 8 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 9 op 10 van gelukkig huwelijk Bij kans 10 op 10 van gelukkig huwelijk

81 Groepspolarisatie: 3 namen, 6 theorieen
A: Risky shift Diffusie verantwoordelijkheid (groepseffect) Risk as a value (belangen) Leiderschapshypothese (cogn.beschikbaarheid) B: Cautious shift Argumentatie hypothese (cogn.beschikbaarheid) Social decision theory (minderheidsinvloed) (groepseffect) C: Polarisatie Sociale vergelijking (ijking) Sociale identiteit (representativiteit)

82 Model Groupthink. (Janis, 1962)
"OORZAKEN' "SYMPTOMEN" "GEVOLGEN"    Crisis: druk op groepsbeslissing DRANG TOT SNELLE Geen analyse doelstellingen OVEREENSTEMMING Groepscohesie Conformiteitsdruk Niet zoeken alternatieven  Geen rationele beslisprocedure Zelfcensuur Niet afwegen alternatieven  Gesloten leiderschapsstijl Unanimiteitsbewaking (mindguards) Niet onderzoeken risico’s  Isolement groep Ogenschijnlijke overeenstemming Afsluiten voor nieuwe info  Complexiteit Perifere Info-verwerking Groepspolarisatie ILLUSIES EN MISPERCEPTIES Ill. Van onkwetsbaarheid Ill. van morele juistheid Stereotypen over andere partij Collectieve rationalisatie Defensieve beslissingsstrategie   SLECHTE BESLUITVORMING

83 Model Groupthink. (Janis, 1962)
© 2006 JP van de Sande RuG Symptomen Druk tot snelle overeenstemming Druk tot conformiteit Unanimiteitsbewaking Mindguards Zelfcensuur Ogenschijnlijke overeenstemming Perifere info-verwerking ILLUSIES & Mispercepties Onkwetsbaarheid Zelfoverschatting Morele juistheid IN-OUT group bias Vooral defensieve beslissings-strategie Oorzaken CRISIS tijdsdruk complexiteit COHESIEVE GROEP geisoleerd LEIDERSCHAP GESLOTEN beslissen niet optimaal Gevolgen Geen analyse doelstellingen Niet zoeken naar alternatieven Niet afwegen alternatieven Onvoldoende onderzoek risico’s {Hoofd- maar vooral Neven-} Zich afsluiten voor nieuwe of late info Groepspolarisatie

84 College 6 Hst 11 Leadership Hst 12 Conflict

85 De persoonlijkheid van varkens: Proactief en Reactief
© 2006 JP van de Sande RuG

86 Een fundamentele persoonseigenschap (Koolhaas, 2000)
© 2006 JP van de Sande RuG Proactief Eerst doen, dan denken, Initiatiefrijk, Stoort zich niet aan bezwaren, Niet gauw bang. Raakt in war bij onverwachte, Gesteld op vaste patronen en voorspelbaarheid. Grote druk: Overactief Reactief Voorzichtig, kat uit boom kijken Opmerkzaam op omgeving, gevoelig voor indrukken Passen gedrag handig aan omgeving aan Grote druk: Verlamming Organisaties overvragen wanneer ze uitgaan van groot aanpassingsvermogen medewerkers: mensen zijn moeilijk fundamenteel te veranderen. Training en coaching verhoogt zelfinzicht maar fundament blijft gelijk Gedreven en ongeduldige managers zijn ongevoelig voor omgeving Is tegelijk kracht (in normale situaties) en zwakte (in crisis) Typische reactie op mislukking: Verrassing, gekrenkt, boos. Gedreven en ongeduldige managers reageren alleen op krachtige feedback vanuit directe omgeving Beide types hebben een hekel aan zelfsturende teams: Proactieven wegens voorkeur voor baas spelen, Reactieven wegens weerzin tegen eigen initiatief. Dus: mixen!

87 LEIDERSCHAP Formeel vs. Informeel
Informeel: Do hierarchie (Schjelderupp Ebbe),Berger’s EST en Hollander’s ICM Formeel: Merito- of Aristo-cratie. Afspraken, regels, organogram Na benoeming (Legitimate, reward, coercive), moet de rest (Referent, expert, informational) er bij verdiend worden. Leider moet centrale groepsnormen respecteren (Status Liability), maar mag van minder centrale afwijken (Ideosyncrasy credit) Expertise moderne formele leider wordt moeilijk (h)erkend Metamorphic effects of power belangrijk

88 Fiedlers beroemde grafiekje
Geeft weer het verband tussen Gunstigheid situatie en Correlatie tussen Lpc score en prestaties Pos Neg

89 Wat is Lpc score? Letterlijk: Least preferred Coworker.
Correspondeert ruwweg met: SE gerichtheid Beoordeling van groepsleden op schaal: Heel slecht Heel goed Hlpc Llpc

90 Procesmodel van Fiedler’s theorie
Probleem met groepstaakvervulling Spanning Neemt toe Leider vertoont Dominante responsen Passen deze bij de situatie? Verslechtering ja nee Verbetering

91 Consequenties van procesmodel Fiedler
Bij HLPC Meer Rel. Verhouding L-O beter blijft kwadrant 4 Kwadrant 4 spanning Bij LLPC Meer Taak Taakstructuur beter wordt kwadrant 2 Verhouding L-O slechter wordt kwadrant 6 of 8

92 Vroom geplaatst in Managerial Grid (Blake & Mouton)
GROEP II 9,9 1,9 CONSULTATIEF II C o n c e r P p l CONSULTATIEF I AUTOCRATISCH II 9,1 1,1 AUTOCRATISCH I C o n c e r n p r o d u c t i o n

93 Charismatisch of transformationeel leiderschap. Freud’s visie (1923)
Basisidee Mens heeft ingeboren sociale mechanismen Deze komen helderst tot uiting in de Oerhorde Liefde en haat liggen dicht bijeen en kunnen tegelijk voorkomen Uitgangseisen Leider heeft of verwerft bijzondere competenties in woord en daad en fascinatie met idee Leider heeft Narcistische persoonlijkheid Leider heeft daardoor grote behoefte aan zelfbevestiging Leider heeft voor alle onderschikten persoonlijke belangstelling Ontwikkeling Op grond van deze competenties verwerft leider crediet Crediet wordt door leider gezien als steun voor narcistische keuze Volgers beginnen zich door libidineuze mechanismen te identificeren met leider Deze identificatie bevestigt narcistische keuze verder Gevolgen: Door identificatie wordt wens leider als eigen wens gevoeld Leider wordt steeds sterker Elke volger heeft idee van persoonlijke band met leider

94 Charisma: Transformatie (Bass, 1997)
Geen transacties, maar transformatie ofwel Geen onderhandeling maar inspiratie Goed kunnen communiceren Bronnen: Idealised influence Inspirational motivation Intellectual stimulation Individualised consideration Eerder beschrijving aspecten dan beschrijving proces

95 Conflict model volgens Forsyth
3 soorten: Personal (ook emotioneel of affectief conflict) Substantive (ook taak of doel conflict) Procedural (ook strategisch of norm conflict) Verder: Competitie (zero sum) vs. Mixed motive (nonzero sum) 6 escalatie processen: Onzekerheid > Commitment >onderhandeling??? Perceptie > misperceptie >begrip??? Zachte tactieken > Harde tactieken >cooperatieve tactieken??? Wederzijdsheid > escalatie >de-escalatie??? Weinigen > velen >Wij-gevoel??? Irritatie > kwaadheid >beheersing???

96 Intergroepsconflict C C O O N N COMPETITIE F F L L I I T T MACHTS
EXT.ATTRIBUTIE C O N F L I T C O N F L I T MISPERCEPTIE COMPETITIE RECIPROCITEIT substantial IN- OUT BIAS STEREOTYPEN MOREEL (DIABOLISERING) VIRIEL MACHTS TACTIEKEN procedural COMMITMENT COHESIE CATEGORISATIE IN-G-COOPERATIE personal AROUSAL

97 DECOMPOSED MATRIXVORM C D C D
PDG op twee manieren DECOMPOSED MATRIXVORM C D C D ik krijg 3 jij krijgt 6 6 9 3

98 Sociale dilemma’s (ook: Common’s dilemma)
Principe I: hoe meer anderen coöpereren, hoe groter beloning voor ‘’social loafing of free riding”(D keuze) Principe II: hoe meer anderen aan social loafing doen, hoe lager beloning voor C en D keuzen (social capital) Schema voor 5-persoons Sociaal Dilemma Aantal C Payoff voor C Payoff voor D 9 1 2 11 4 13 3 6 15 8 17 5 10

99 VREDESORGANISATIE & OORLOGSORGANISATIE
© 2006 JP van de Sande RuG Opleidingen lang Selectie op bestuurlijke capaciteiten Carrière gebaseerd op foutvermijding Doelen langere termijn Democratische instelling en leiderschap Zorg voor correcte procedures Sancties voor relatief kleine afwijkingen Rivaliteit tussen diensten Opleidingen kort Selectie op inspiratie en enthousiasme Carrière gebaseerd op prestaties Doelen korte termijn Autoritaire instelling en leiderschap “Cutting the red tape” Polarisatie in sancties Overkoepelend doel reduceert rivaliteit

100 Hst 13 Intergroup relations
College 7 Hst 13 Intergroup relations Hst 14 Groups in context

101 Vragen en antwoorden Wat is het discontinuity effect, wie vond het uit, en wat zijn de achterliggende mechanismen? Hoe werkt coalitieformatie? Welke theorieen? Wat zijn de centrale ideen van de Sociale identiteitstheorie? Wie bedachten hem? Wanneer? Wat is het minimale groep paradigma? Wie bedacht het? In welke theorie past het? Wat is de deindividuatie theorie? Wie bedacht hem? Beschrijf een beroemd experiment. In hoeverre komen de SIT en de deindividuatie theorie overeen en in hoeverre verschillen ze? Wat zijn de basisgedachten achter de Ecologische psychologie. Wie bedacht ze? Wat zeggen ze over grote organisaties? Wat zijn verschillen en overeenkomsten tussen personal space en territoria? Wat is de Reversal theorie en wat heeft die met situatiewaarneming te maken?

102 Discontinuity effect (Schopler & Insko, 1990)
Tussen groepen is competitie sterker dan tussen individuen Oorzaken: Polarisatie effecten; Diffusion of responsibility; In-group-Out-group biases en stereotypes; In-group cohesie en cooperatie; Commitment; Grotere kans op negatieve machtstactieken. Conflict tussen 2 personen Coalitieformatie Conflict tussen 2 groepen

103 Coalitie formatie Is poging om wereld te categoriseren in Wij-Zij
Vaak gevolg van Belangentegenstelling Twee grondslagen voor vorming coalities: Overeenkomst ideeën of levenshouding (sociologisch: de Swaan) Zoeken eigen voordeel (ruiltheoretisch: Mixed motive) Stel groep is samengesteld als: 9(8,7,1,1) 4 personen met samen 17 stemmen; 9 nodig voor meerderheid; Doel: samen zoveel mogelijk winnen, verdelen is competitief Minimum Resource: Kleinst mogelijke meerderheid: 8,1 Basis: Equity theorie Minimum power: Minste verschil in macht: 7,1,1 Basis: Equality

104 IDENTITY is mostly SOCIAL
. Hassan Smid Student Muslim Football Friends 20 years

105

106 Social Identity Theory (Tajfel & Turner,1986)
Membership of groups is an important determinant of one’s (social) identity In different situations different saliency of group membership People strive to maintain or achieve a positive identity Evaluation of own group occurs via social comparison with other groups A positive outcome is based on a positive outcome of those comparisons Exaggeration of differences between groups (metacontrast) Differences in outgroup are underestimated, whereas ingroup is seen as heterogeneous People look for positive ‘distinctiveness’: favouring own group and denigrating other groups Social identity implies a set of norms belonging to in-group

107 Minimal group paradigm (Tajfel, 1970)
Wat is minimaal nodig om andere groep te benadelen? Indeling bijv op basis voorkeur voor schilderij. Men kende elkaar niet. Dan gevraagd volgens schema punten te verdelen over deelnemers Anonieme antwoorden Geen punten aan zichzelf A B C D Voor ingroup Voor outgroup A = Meeste voor ingroup B = Grootste verschil C = Hoogste gezamenlijke opbrengst (Meest logisch) D = Gelijkheid (Meest eerlijk) RESULTATEN: Grote meerderheid A en B keuzen CONCLUSIE: Belangentegenstelling en Machtstactieken niet noodzakelijk, Categorisatie voldoende voorwaarde

108 DEINDIVIDUATION THEORY(ZIMBARDO 1969)
PROCESSEN ABNORMALE SOC. WAARNEMING Ongevoelig voor sociale evaluatie LAGE SELF-AWARENESS Geen schuld of schaamte AROUSAL Vernauwing aandacht ANDERE TIJDSBELEVING GEVOLGEN Emotioneel, regressief en intensief gedrag GEDRAGS- POLARISATIE GEEN ZELFCONTROLE Plezier in afwijkend gedrag Sterke reacties op nabije stimuli OORZAKEN GROTE GROEP ANONIMITEIT GEDEELDE VERANTW.HEID GEEN STRUCTUUR NIEUWE SITUATIE MIDDELEN

109

110 INVLOED VAN GROUP SALIENCE OP DEINDIVIDUATIE REICHER (1984) Br. J. Soc
INVLOED VAN GROUP SALIENCE OP DEINDIVIDUATIE REICHER (1984) Br.J.Soc.Psychol, 23:

111 Barker (1968) Ecological Psychology
Leerling van Lewin. Legt nadruk op B= f(P.E) Begint inventariserend: Behavior settings Natuurlijke eenheden met vaste plaats in tijd en ruimte Met een grens tov andere behavior settings Behavior settings lokken bepaalde Behavior units uit Eigenschappen settings: Duur, Participatie, Soort behavior units, Dwingendheid. VB. in klein stadje waren er ca. 200 molaire settings opdeelbaar in zo’n 900 micro-settings Grotere eenheden bieden niet erg veel meer settings, dus: Overmanning (Overstaffing)

112 Barker & Wicker. Under- en over- manning
Undermanned Overmanned Intensief doelgedrag Plichtmatig doelgedrag Taken anderen corrigeren en overnemen Specialisatie Zwakke leden beschermen Weinig hulp aan collegas Accepterend tov collegas Gericht op eigenaardigheden Betrokken bij kwaliteit totaalproduct Hoogstens voor deelproduct Betrokken bij groep Cynisch over groep Denken in termen van taken Denken in termen van personen Overbelasting leden Leegloop

113 Territoria Middel om resources van het terrein te verdelen
Lijkt in functie op Dominantiehierarchie P is dominant in eigen territorium en submissief in dat van ander Effecten Crowding vooral bepaald door territorium (Calhoun, 1968) Gebruik territorium om criminaliteit te bestrijden (Newman, Defensible space, 1972) Grenzen territorium worden gemarkeerd Territoria kunnen tijdelijk of permanent zijn

114 Persoonlijke ruimte. Hall 1966
Sociaal / 4 m. Publiek Publiek Persoonlijk / 1 m. Intiem / 40cm

115 Reversal Theory (Apter, 1980)
aangenaam paratelisch onaangenaam telisch rustig sensatie

116 REVERSAL THEORIE(Apter, 2002)
© 2006 JP van de Sande RuG Mens en dier functioneren niet altijd op dezelfde manier: STATES i.p.v. TRAITS States zijn Bi-stabiel (het een of het ander) en variëren langs verschillende dimensies Bijv. TELISCH----PARATELISCH (van telos: doel) Soms zijn we doelgericht, serieus Soms zijn we op zoek naar nieuw doel, speels Afwisseling tussen toestanden kan snel of langzaam zijn en wordt bepaald door: Satiatie : je wil wat anders Situatie : de omgeving roept bepaald gedrag op Frustratie : het lukt niet of het wordt gevaarlijk Imitatie : anderen zijn besmettelijk

117 Reversal Theory (Apter, 2002)
© 2006 JP van de Sande RuG Telic = Serieus, Doelgericht; Paratelic = Speels, Doelzoekend; Conforming = Aanpassend; Negativistic = Rebellerend; Mastery = Gericht op dominantie; Sympathy = Gericht op relatie; Autic = Zelfzuchtig; Alloic = Altruïstisch.

118 Acht gedragspatronen geordend op drie dimensies
samenwerken uitschakelen DOELGERICHT advies sabotage wachten dreigen LOTSCONTROLE verken bluf SPEELS GEDRAGSCONTROLE VRIEND VIJAND

119 drie dimensies waarop massaverschijnselen geordend kunnen worden
MANIFESTATIE PANIEK DOELGERICHT DEMO OPSTAND CONCERT LYNCH LOTSCONTROLE FEEST REL SPEELS GEDRAGSCONTROLE VRIEND VIJAND


Download ppt "INTRAGROEPSPROCESSEN GROEPSDYNAMICA"

Verwante presentaties


Ads door Google