De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

P2.3: Verwering en erosie.

Verwante presentaties


Presentatie over: "P2.3: Verwering en erosie."— Transcript van de presentatie:

1 P2.3: Verwering en erosie

2 Onderverdeling exogene krachten
Exogene krachten: Krachten die van buitenaf het aardoppervlak beïnvloeden. De bron van deze processen is de zon. Verwering (Kleiner maken gesteente) Erosie (Schurende werking + transport) Sedimentatie (neerleggen)

3 Mechanische (fysische) verwering
Mechanische verwering: Gesteente valt uiteen zonder dat de scheikundige samenstelling verandert! Voorbeelden: Vorstverwering in de bergen. Insolatie Plantenwortels

4 Chemische verwering Chemische verwering: Gesteente valt uiteen doordat de scheikundige samenstelling verandert! Voorbeeld: Oxidatie (roesten) Karstlandschappen (kalkgrotten)

5 Hoe ontstaan grotten? a: Water dringt in gesteentelagen en het lost kalksteen op (chemische verwering), waardoor holtes of grotten ontstaan

6

7 Waarom verweert niet elk gesteente even gemakkelijk?
Afhankelijk van: Aard van het moedergesteente Het klimaat Bedekte bodemlaag Tijd

8 Erosie en sedimentatie
Verweringsmateriaal kan op verschillende manieren getransporteerd worden, namelijk; Rivieren (stromende) Gletsjers Zeeën Wind (zwaartekracht) Deze transporterende en uitschurende werking noem je erosie. Deze transporterende werking is niet eeuwig, op een gegeven moment leggen ze het materiaal neer, dit noem je sedimentatie.

9 1: Rivieren Wat zijn nu eigenlijk rivieren?
Dat zijn ‘geulen’ die het overtollige water van de hydrologische kringloop vervoeren En smeltwater afvoeren van de gletsjers Twee begrippen zijn hierbij belangrijk: Stroomgebied: Al het water (neerslag en/of smeltwater) dat afstroomt op de betreffende rivier Waterscheiding: De plek die 2 stroomgebieden scheidt. Vaak is dit een gebergte of een wat hoger gelegen gebied!

10 De meeste rivieren bestaan uit 3 zones
Bij rivieren kun je onderscheid maken tussen drie zones: Bovenloop (erosie nadrukkelijk aanwezig) Middenloop (transport de overhand en al gedeeltelijk sedimentatie) Benedenloop (sedimentatie) Stroomsnelheid is hierbij de bepalende factor.

11 Voorbeeld de Rijn

12 Bovenloop: Helling steil en rivierbedding nauw: rivier snijdt zich in, in het landschap; V-vormige dalen

13 Middenloop: Als de rivier in de middenloop beland krijgt het materiaal de kans om te bezinken, want de stroomsnelheid is niet meer zo hoog! Allereerst de zware deeltjes (grind ed) tot het allerlichtste materiaal (aan het eind van de rivier) in de rivierdelta bezinkt/sedimenteert.

14 Vlechtende/Verwilderde rivier
Vaak vind je deze op plekken met onregelmatige afvoer van water  Semi-woestijn of bergen.

15 Benedenloop: Meanderen Puinwaaiers

16 Meanderen

17 Puinwaaiers Waar veel sedimentatie plaatsvind bestaat de kans op zogenaamde puinwaaiers! Voorbeeld: Po-delta De meeste puinwaaiers komen altijd voor, aan het uiteinde van de rivier: Rivierdelta Hierdoor groeien kusten aan.

18 Verschillende puinwaaiers
Delta: Komt van de Griekse letter delta, wat geschreven wordt met een driehoek.

19

20

21 2. Gletsjers (IJs) Wat is een gletsjer? Er zijn 2 soorten gletsjers:
Dik pak sneeuw, samengeperst tot ijs! Er zijn 2 soorten gletsjers: 1. Alpiene /dalgletsjers Veranderen het door de rivier gevormde V-dal in een U-dal. (zie fjorden). 2. Uitlopers van landijs. VB: Groenland/ Antartica

22 U-Dal Een gletsjer schuift langzaam door zijn eigen gewicht naar beneden.  Daarbij schuurt de gletsjer zijn eigen dal uit.  Gletsjerdalen hebben een U-vorm, omdat de gletsjer niet alleen aan zijn onderkant uitschuurt, maar ook aan de zijkanten. Die uitschurende werking is zo groot, omdat aan de randen van de gletsjer rotsenblokken, grind en zand in het ijs vastkomen te zitten en zo de uitschurende werking vergroten.

23 Voorbeeld U-dal Het "hengende tverrdal" is een U- vormigdal. De gletsjer daar is nog niet zo lang gelden afgesmolten.  De U-vorm van het dal is nog aanwezig. Het lager gelegen dal is een U-dal, maar een rivier is al een V- dal aan het vormen in het U-dal.

24 Kenmerken gletsjers Op, in en onder het ijs zit veel verweringsmateriaal! Dat wordt meegevoerd en ondertussen onder de grote druk geschuurd. [stel je voor: de gletsjer als bulldozer]. Dit materiaal heet, als het is neergelegd; morene Zijmorene (aan de zijkant van de gletsjer) Eindmorene (aan het eind van de gletsjer)

25 Stenen, die door gletsjers (onder invloed van zwaartekracht) worden meegevoerd, breken en slijten af
a: Stenen schuren over de rotsbodem, zowel de stenen als de rotsbodem slijten af.  b: De gletsjer kan zelfs grote stukken steen uit de rotsbodem opdrukken en meevoeren.

26

27 De laatste 2,5 miljoen jaar
Afwisselend koude en warme perioden Zogenaamde glacialen en interglacialen Momenteel warme periode Maar volgend glaciaal komt er aan!

28 3: Zeeën De zee zorgt ook voor erosie en sedimentatie
Bijvoorbeeld bij kliffen  kliferosie. Sedimentatie vind ook plaats, bijvoorbeeld aanslibbingskusten  waddenzee. Dit vormt nieuw land en er kunnen duinen gevormd worden

29 4. Wind De uitschurende werking van wind noem je deflatie
In aride gebieden speelt de wind een grote eroderende rol. (wind vrij spel). Zwaarste materiaal slaat neer als eerste, licht materiaal kan kilometers worden meegevoerd. Sedimentatie van wind noem je eolische sedimentatie

30 5. zwaartekracht Bergstorting/ modderstroom/ aardverschuivingen worden massabewegingen genoemd (landslides). Dit hangt altijd af van de mate van de ondergrond in combinatie met de hoeveelheid water dat in de bodem aanwezig is. Zie volgende dia.

31 Massabewegingen


Download ppt "P2.3: Verwering en erosie."

Verwante presentaties


Ads door Google