De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Algemeen gedeelte Trainer B en Instructeur B

Verwante presentaties


Presentatie over: "Algemeen gedeelte Trainer B en Instructeur B"— Transcript van de presentatie:

1 Algemeen gedeelte Trainer B en Instructeur B
Versie van 1 februari 2003 Het lichaam in beweging Fysiologie / Sportfysiologie Algemeen gedeelte Trainer B en Instructeur B Het lichaam in beweging: Fysiologie/Sportfysiologie

2 Uitgangspunt Doel Rode draad
Een sportmotorische prestatie is het resultaat van het samenwerken van verschillende stelsels. Kennis van anatomie, fysiologie, sportfysiologie, biochemie e.a. zijn geen doel op zich maar een middel om aanpassingen van het lichaam te doorgronden. Doel Inzicht verwerven in hoe de anatomische structuur en de fysiologische werking van verschillende stelsels kan veranderen in functie van de trainingsprikkel. Rode draad Beweging = samentrekken van skeletspieren Energie nodig Vraag naar energie bepaalt de aanpas- singen die optreden

3 Inhoud Deel 1 Energie Deel 2 Aanpassingen van het lichaam aan oefening
Metabole aanpassingen Neuro-musculaire aanpassingen. Het cardiovasculair systeem en zijn aanpassingen. Het ademhalingssysteem en zijn aanpassingen.

4 De basis van de menselijke prestatie
Deel 1 ENERGIE De basis van de menselijke prestatie

5 Energie in het menselijk lichaam
Voedsel Energierijke verbinding ATP Mechanische energie (bewegen) ATP ADP + P + energie

6 ATP Stelt onze spieren in staat te werken.
Er is slechts een heel kleine voorraad. Het lichaam zal continu ATP moeten aanmaken wil de atleet zijn inspanningen verder zetten. Dit aanmaken is cruciaal in het leveren van verschillende soorten inspanningen.

7 Aanmaak van ATP ADP als signaal Snel via CP Via suikers Via vetten
Zonder zuurstof Met zuurstof Via vetten ! ? FB

8 Vetten of suikers?

9

10 Effect van KH rijke voeding

11 ! Tijdens de 100 m in atletiek zal een atleet van 70 kg met een “actieve” spiermassa van 20 kg niet langer dan 6” zijn maximale snelheid kunnen aanhouden. De winnaar is dus veelal diegene die in het laatste stuk het minst vertraagd. De hoeveelheid energierijke fosfaten in de spier zal dus iemands prestatie significant beïnvloeden.

12 ? Zoek in je eigen discipline naar momenten waar dit systeem de bovenhand heeft.

13

14

15

16 Aandacht voor: Warmteproductie en efficiëntie Enzymes
Het probleem van de verzuring ! FB

17 Is lactaat een afbraakproduct?
Neen! Kan als energiebron gebruikt worden!

18 ! Een 500 m kajakker bijvoorbeeld (inspanningsduur 1’40”) die sterk beroep doet op deze wijze van energielevering moet dus zorgen dat hij er goed gedoseerd gebruik van maakt. Vliegt hij er van in het begin onbezonnen in dan zal hij nog voor het einde van de wedstrijd zo sterk verzuren dat deze vorm van energieproductie zal afgeremd worden en hij dus gedwongen zal worden trager en trager te varen. Een 200m peddelaar (inspanningsduur 35”) zal echter wel voluit beroep kunnen doen op het systeem. De wedstrijd is immers afgelopen nog voor een ongewenste verzuring de atleet zou dwingen de inspanning te minderen.

19 Aandeel van de energiesystemen

20

21 Geschikte trainingsoefeningen vloeien voort uit een analyse van de energiecomponenten van de sportspecifieke activiteiten. Het is de totale hoeveelheid energie die per seconde door de drie systemen samen kan worden geleverd die bepalend is voor de maximale prestatie. FB

22 Aandeel van de energiesystemen bij zwemmers
Voor 100 m: Sprinters: 50 % anaëroob lactisch 50 % aëroob Afstandszwemmers: 65% aëroob het type zwemmer beïnvloed de procentuele bijdrage

23 Vanaf 400 m is het aandeel lactische en alactische energielevering voor beiden gelijk.
Een extra lactische inbreng kan hier echter van doorslaggevende betekenis zijn!

24 Anaëroob alactisch systeem (CP) Anaëroob lactisch systeem (glucogeen)
Aëroob systeem (glycogeen, vetten) Ogenblik van energievrijstelling Levert onmiddellijk energie Levert vrij snel energie. Vertoont een trage aanloopperiode Vermogen Levert de meeste energie per seconde Levert per seconde minder energie dan het anaëroob alactisch systeem, doch meer dan het aërobe systeem. Heeft een geringe energieproductie per seconde vergeleken met de twee vorige Capaciteit Kan slechts enkele seconden maximaal werken Wordt beperkt door de graad van verzuring Kan wel langdurig energie vrijgeven Nevenproducten Maakt geen schadelijke stoffen Produceert lactaat en veroorzaakt verzuring Hoofdzakelijk aangesproken bij Explosieve, zeer korte inspanningen Maximale inspanningen tot rond de 2’ Duurinspanningen

25 Inhoud Deel 1 Energie Deel 2 Aanpassingen van het lichaam aan oefening
Metabole aanpassingen Neuro-musculaire aanpassingen. Het cardiovasculair systeem en zijn aanpassingen. Het ademhalingssysteem en zijn aanpassingen.

26 Metabole aanpassingen
Belang van het zuurstoftransport

27 VO2 max Erfelijkheid Training Geslacht Leeftijd Type oefening
lichaamssamenstelling

28

29 Aanpassingen Acute aanpassingen Chronische aanpassingen

30 Acute aanpassingen Lichte inspanningen Matige inspanningen
Zware inspanningen Herstel na inspanning FB

31 Lichte, matige en zware inspanningen
Er ontstaat vrij vroeg een onevenwicht tussen zuurstofbehoefte en zuurstofverbruik

32 Mogelijke verklaringen:
De toegenomen kracht van de spieren drukt de aders dicht. Meer intense bewegingen gebruiken een ander soort spiervezel. Massa-effect. Verminderde verwijdering van lactaat.

33 Lichte inspanningen ?

34 ? Verklaar de vlotte eliminatie van lactaat bij lichte vormen van inspanning.

35 Eliminatie door het hart en de omliggende spieren.

36 Matige inspanningen

37

38 Zware inspanningen

39 De klassieke lactaatcurve
FB

40 Lactaatdrempel, aërobe grens, anaërobe grens, MaxLass, VO2 max
Er is een intensiteit waar La-productie en La-eliminatie niet meer in evenwicht zijn. De 2 en de 4 mmol grens zijn alleen referentiewaarden voor de aërobe conditie. De lactaatdrempel verandert naargelang de getraindheid. Het is vooral de intensiteit aan de MaxLass die een sterke voorspelling van iemands uithoudingsprestatie kan geven, niet de VO2 max.

41 Interpretatie van lactaatwaarden
Een [La] geeft een idee over de werking van de anaërobe lactische stofwisseling én de aërobe stofwisseling. Trainen aan 3 mmol is zwaarder voor de duuratleet (met goede lactaateliminatie) dan voor de sprinter. Een linksverschuiving is niet altijd het gevolg van een slechtere uithouding. Linksverschuiving kan verklaard worden door een verbeterde La productie en een gelijkgebleven uithouding. Dit sluit aan bij de vastgestelde verbeterde wedstrijdprestatie.

42 Herstel na inspanning Snel: terugwinnen ATP en CP. Traag:
Aanmaak CP Aanvullen glycogeen Verwerken La Normaliseren van de lichaamstemperatuur bijvullen in het bloed van van Na, K, O2 … Zuurstofschuld = EPOC FB

43 EPOC en het belang voor de training
Snel herstel: 50% is na 30” aangevuld Voltooid na 3’ tot 5’ Het herstel van matige en zware inspanningen is afhankelijk van de duur de intensiteit van de inspanning. ? !

44 ? Wat gebeurt er als je bijvoorbeeld 6 maximale sprints van 7” met “slechts” 30” rust laat uitvoeren ?

45 De rust bedraagt slechts 30”, de energierijke fosfaten zijn dus slechts voor de helft terug aangevuld. - Na enkele herhalingen zal het Lactisch systeem de bovenhand nemen. - Dit gaat ten koste van de snelheid.

46 Aanvullen glycogeenvoorraad via
! Een korte intervaltraining van hoge intensiteit (3 * 2’ aan 108% van de VO2 max met 3’ rust) betekent meer dan 1 uur verhoogde zuurstofopname ! Een inspanning aan 70% van de VO2 max maar 20’, 40’ of 60’ volgehouden geeft een EPOC van respectievelijk 8.6 L, 9.8 L en maar liefst 15.2 L ! Aanvullen glycogeenvoorraad via Voeding (fietsen bv. tijdens en na) Lactaat (resynthese 40% na 2 uur)

47 Aanpassingen Acute aanpassingen Chronische aanpassingen

48 Chronische aanpassingen
Aërobe energielevering Anaërobe energielevering

49 Aërobe energielevering
Toename mitochondriën Stijging van de enzymes verbeterde La drempel (rechtsverschuiving)

50

51 Verbeterde vetverbranding Toegenomen glycogeendepots
CP wordt sneller aangemaakt (belang van uithouding voor niet-duursporters) Verbeteren van de aërobe mogelijkheden van alle spiervezels. Grotere mitochondriën halen pyruvaat makkelijker binnen  kleiner zuurstofdeficit FB

52

53 Anaërobe energielevering
Toename [ATP], [CP] en [glycogeen] Toename enzymes Toename van de mogelijkheid om hoge concentraties lactaat voort te brengen. FB

54 Aanpassing aan aërobe energielevering

55 Aanpassing aan anaërobe energielevering
Terug te brengen tot: voorraad ATP en CP (orale inname?) aanwezigheid WITTE vezels Omzetting rode vezels  witte vezels? Atleten met veel witte vezels zijn in het voordeel spiermassa de capaciteit om La aan te maken glycogeenvoorraad pijntolerantie en motivatie

56 Inhoud Deel 1 Energie Deel 2 Aanpassingen van het lichaam aan oefening
Metabole aanpassingen Neuro-musculaire aanpassingen. Het cardiovasculair systeem en zijn aanpassingen. Het ademhalingssysteem en zijn aanpassingen.

57 Het neuromusculair systeem
Van chemische energie tot beweging Structuren Werking Aanpassingen Acute Chronische Domeinen van het NM-systeem Spierkracht Snelheid Lenigheid

58 Van chemische energie tot bewegen
Structuren De bezenuwing De spier Bouw Soorten vezels Verhouding vezels Werking Sliding filament theorie

59

60

61

62

63

64 Het neuromusculair systeem
Van chemische energie tot beweging structuren Werking Aanpassingen Acute Chronische Domeinen van het NM-systeem Spierkracht Snelheid Lenigheid

65 Aanpassingen Acute FT of ST tijdens inspanning?
Regeling van de spierkracht Spierkracht en prikkel Spierkracht en lengte van de spier Spierkracht en de hoek waaronder ze werkt Regeling van houding en beweging Spierspoeltjes Golgi peessensoren Vermoeidheid

66

67 Spierkracht en prikkel
Aantal spiervezels Hoe subtieler de beweging, hoe minder spiervezels per ME ME oog: < 10 spiervezels Hoe krachtiger de beweging, hoe meer spiervezels per ME ME kuit: 1800 spiervezels Prikkeldrempel: “alles of niets principe”  vergroten van de kracht: Méér ME Hogere prikkelfrequentie

68 Spierkracht en spierlengte
In de geïsoleerde spiervezel geldt: Lengte optimaal: meeste kracht. Extreem verkorten: filamenten overlappen en er is weinig spanning. Extreem uitrekken: er is geen contact tussen de filamenten en er is geen spanning.

69 In het lichaam

70 Regeling van houding en beweging
Hoe kunnen we onze houding en onze bewegingen controleren? In het bewegingsapparaat zijn sensoren (proprioreceptoren) aanwezig. Spierspoeltjes in de spier. Golgi apparaatjes in de pees. Regelmechanisme van agonisten en antagonisten FB

71 De rekkingsreflex

72 Golgi peessensoren Actief bij sterke spierspanning:
Geven een remmende werking aan de motorische zenuwen. Beschermen de spier tegen overbelasting Actief bij passief stretchen van de spier

73 Het verhaal van de trein en het bootje
Trein remt: persoon valt naar voor. Na enige oefening: Spierspoelreflex laat kuitspier samentrekken en persoon valt niet meer voorover. Bootje kantelt: Samentrekken kuitspier = nat pak Spierspoelreflex wordt onderdrukt Peessensor is actief en spierspanning wordt geregeld.

74 Agonist - Antagonist

75 Vermoeidheid Treedt op ter hoogte van:
de overdracht van de impuls op de spiervezel. het contractiemechanisme. Sensorische zenuwvezels registreren lokale vermoeidheid Hersenen remmen het motorisch systeem en beschermen tegen overbelasting.

76 Het neuromusculair systeem
Van chemische energie tot beweging Structuren Werking Aanpassingen Acute Chronische Domeinen van het NM-systeem Spierkracht Snelheid Lenigheid

77 Chronische aanpassingen
Algemeen Krachttraining Detraining

78 Algemeen

79 Krachttraining

80 Een interessant discussieonderwerp schuilt in volgende bedenking:
in hoeverre laat je de spiermassa toenemen in functie van de bewegingsvereisten van de sport ? Anders gesteld: er kan slechts prestatiewinst worden verwacht als de uitvoeringssnelheid niet wordt beperkt door de toegenomen spiermassa.

81 De toename in omvang van de spiervezels komt neer op een toename van de contractiele eiwitten actine en myosine. De invloed van krachttraining beperkt zich niet tot enkele spiervezels maar werkt in op alle spiervezels van de getrainde spier. Het grootste aandeel van de verdikking komt echter op rekening van de FT vezels. FB

82 Krachttraining en voeding
Hypertrofie = toename spiereiwitten Eiwitopname = 1g/kg/dag Krachttoename = 0.8%/week Eiwitopname = 2g/kg/dag Belang van dierlijke eiwitten Slechts 30% in de voeding eiwitinname tijdens intensieve krachttraining = 3g/kg/dag

83 Detraining Na één maand: Eén tot twee krachttrainingen
Verminderde spiermassa Daling van het aantal enzymes Eén tot twee krachttrainingen volstaan om het krachtniveau te handhaven

84 Het neuromusculair systeem
Van chemische energie tot beweging Structuren Werking Aanpassingen Acute Chronische Domeinen van het NM-systeem Spierkracht Snelheid Lenigheid

85 Kracht Soorten kracht Roeier Hinkstap springer Judoka

86 OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN
Tabel 4 SOORTEN KRACHT OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN Kracht Algemene kracht Specifieke kracht Is de eigenschap van de spier om door het ontwikkelen van spanning tegen een uitwendige weerstand samen te trekken. Is onafhankelijk van om het even welke specifieke bewegingsvorm waartoe de spier bijdraagt Is de kracht die tot uiting komt tijdens de specifieke bewegingsvorm Het is een fysieke basiseigenschap die het sportmotorisch prestatieniveau zal bepalen en die door training beïnvloedbaar is Zonder dat de spier verkort: statische kracht. De spier verkort: dynamisch concentrische kracht. De spier verlengt: dynamisch excentrische kracht.

87 OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN
Tabel 4 SOORTEN KRACHT OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN Maximale kracht Basiskracht Is de hoogste kracht die een spier kan ontwikkelen bij een willekeurige contractie Minimaal niveau om verdere krachteigenschappen te ontwikkelen. Maximale statische kracht Maximale dynamische kracht 60% - 70%: basis voor ontwikkelen maximale kracht Relatieve kracht = absolute kracht/ lichaamsgewicht 30% - 40%: basis voor ontwikkelen snelkracht/explosieve kracht

88 OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN
Tabel 4 SOORTEN KRACHT OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN Elastische kracht Snelkracht en Explosieve kracht Krachtuithouding Het is de eigenschap om vanuit een excentrische contractie zo vlug mogelijk een concentrische kracht te produceren Zijn eigenschappen van het spier-zenuwsysteem om weerstanden met de hoogst mogelijke contractiesnelheden te overwinnen Is de eigenschap om een krachtinspanning zo lang mogelijk vol te houden of een zo groot mogelijk aantal herhalingen binnen een bepaalde tijd uit te voeren. Krachtcomponente is relatief klein en de snelheid hoog Krachtcomponente en snelheid zijn maximaal Algemeen - Lokaal Dynamisch - Statisch Aëroob - Anaëroob

89 OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN
Tabel 4 SOORTEN KRACHT OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN Isometrische kracht Isotone kracht Isokinetische kracht Spierlengte verandert niet Spierlengte verandert Spiercontractie met constante snelheid Contractiel gedeelte verkort, elastisch gedeelte rekt Krachtverloop is niet constant Maximale contractiekracht over de volledige beweging

90

91

92

93

94 KU Niveau KU = niveau K + niveau U Verhoogde krachtinzet + coördinatie
Aandeel is disciplinespecifiek Concurrentie K en U afwisselend ontwikkelen Verhoogde krachtinzet + coördinatie Bewegingsfrequentie en bloedtoevoer FB

95 Bloedvoorziening Zuurstofopname in de spier bij inspanning neemt met factor 70 toe! 40% meer haarvaten bij duursporters (= verschil in max. zuurstofopname) Cyclische sporten: “melken” Statische inspanning Toevoer dicht en anaëroob werken Myoglobine ?

96 ? Waarom is het belangrijk niet plots te stoppen na een inspanning?

97 De zwaartekracht werkt ook op het bloed
Bij inspanning: melken = pompen Plotse stop: pomp valt uit bloed blijft “in de schoenen staan” terugvloei naar het hart is onvoldoende Zuurstofvoorziening van de hersenen kan in het gedrang komen

98 Relatie kracht-snelheid
?

99 ? Situeer in de kracht-snelheidscurve de zone waarin snelkracht en explosieve kracht worden weergegeven.

100 Explosieve kracht Snelkracht

101 Het neuromusculair systeem
Van chemische energie tot beweging Structuren Werking Aanpassingen Acute Chronische Domeinen van het NM-systeem Spierkracht Snelheid Lenigheid

102 Snelheid Sprinter Reactie op tegenstrever Bewegingsfrequentie
Snel opbouwen van afstootkracht FB

103 100 m in atletiek De reactietijd
De versnelling (F = m * a) (25 à 35 m) Grootte van de versnelling (Ben Johnson) Richting van de versnelling (Giggs) De maximale snelheid (50 m) De snelheiduithouding (20 m)

104 Wat bepaalt de snelheid?
de spiervezelsamenstelling, de spierkracht, Acyclische bewegingen (snelkracht en explosieve kracht) de coördinatie, Cyclische bewegingen (bewegingsfrequentie, “souplesse”) de elasticiteit van spieren en pezen, de vermoeidheid.

105 De spiervezelsamenstelling

106 Snelheid omvat: Reactiesnelheid Snelheid van deelbeweging
Visueel Auditief Snelheid van deelbeweging Stoten van een kogel Bewegingsfrequentie Onafhankelijk van de snelkracht Snelheid van voortbeweging

107 Snelheid bij acyclische bewegingen bepaald door:
De snelheid van de deelbeweging armbeweging bij speerwerpen De maximale kracht strekkracht van de arm De voortbewegingssnelheid aanloop vóór de worp

108 Snelheid bij cyclische bewegingen
Bepaald door product van bewegingsfrequentie en –amplitude Afhankelijk van de te overwinnen weerstand en dus van de maximale kracht

109 Het neuromusculair systeem
Van chemische energie tot beweging Structuren Werking Aanpassingen Acute Chronische Domeinen van het NM-systeem Spierkracht Snelheid Lenigheid

110 Lenigheid Is de eigenschap om bewegingen met een zo groot mogelijke amplitude uit te voeren Noodzaak voor correcte bewegingen Soms prestatiebevorderend Goede lenigheid beperkt risico op letsels

111 Lenigheid is afhankelijk van:
Het uitrekkingsvermogen van het spier-peessysteem. spiervezel is goed rekbaar bindweefsel is minder rekbaar  > 20% rekking = letsels De gewrichtsbeweeglijkheid. structuur van het gewricht geeft beperkingen De temperatuur (+) De opwarming (+) De vermoeidheid (-)

112 Inhoud Deel 1 Energie Deel 2 Aanpassingen van het lichaam aan oefening
Metabole aanpassingen Neuro-musculaire aanpassingen. Het cardiovasculair systeem en zijn aanpassingen. Het ademhalingssysteem en zijn aanpassingen.

113 Het cardiovasculair systeem
Samenstellende delen Het hart Het bloedvatensysteem Het bloed Aanpassingen Acute Chronische

114 Samenstellende delen Het hart Het bloedvatensysteem Het bloed
Wat is het? Hoe werkt het? Het bloedvatensysteem Het bloed Samenstelling zuurstoftransport

115 Het hart Hol orgaan met 4 ruimtes
Dwarsgestreepte spiercellen reageren als één geheel op de prikkel Prikkeling buiten onze wil om FB

116 De pacemaker Gespecialiseerde cellen (achterzijde Re VK)
Spontane prikkeling = autoritme Prikkel verspreid zich over het ganse hart Kunstmatige pacemaker

117 Doorsnede van het hart

118 Dubbele pompwerking

119 Het bloedvatensysteem

120 Werking Systolische en Diastolische bloeddruk
Vasoconstrictie en Vasodilatatie Regeling van de bloedstroom Elasticiteit van het systeem vangt drukschommelingen op  Haarvaten hebben constante stroomsterkte wat positief is voor de uitwisseling van gassen en vloeistoffen. !

121 ! Bij gebruik van het dopingproduct EPO, waar de verhouding rode bloedcellen en plasma kunstmatig veranderd wordt, is het bloed dikker. Het hart zal dus constant tegen een verhoogde weerstand moeten pompen. ! Er kan een natuurlijke vernauwing van de bloedvaten optreden, maar evenzeer kan de diameter verkleinen doordat de bloedvaten “dichtslibben”. Op die manier verhoogt het risico op hartkwalen.

122 Bloedsamenstelling 5 liter bloed
55% vloeibaar (plasma) 45% cellen (hematocriet) Rode bloedlichaampjes (zuurstoftransport) Witte bloedcellen (verdediging) Bloedplaatjes (bloedstelping) Wijziging in de samenstelling is aanwijzing voor ziekte of overtraining

123 Zuurstoftransport Rode bloedlichaampje  hemoglobine  ijzermolecule
 zuurstofmolecule Volledige verzadiging:  200 ml zuurstof/liter bloed Levensduur : 120 dagen  Continue aanmaak Rode bloedlichaampje FB

124 IJzer Een weinig ijzer gaat verloren bij inspanning
 inspanning veroorzaakt echter geen ijzertekort ?? Adolescenten en jonge vrouwen Grotere behoefte aan ijzer Soms te weinig Fe via de voeding  bijkomend ijzerverlies door inspanning kan ijzertekort veroorzaken Gevaar van ijzer supplement

125 Het cardiovasculair systeem
Samenstellende delen Het hart Het bloedvatensysteem Het bloed Aanpassingen Acute Chronische

126 Aanpassingen Het ter plaatse brengen van zuurstof is één van de hoofdfuncties van het cardiovasculair (CV) systeem en het is logisch dat uithoudingstraining veranderingen in dit systeem zal teweegbrengen.

127 Acute aanpassingen De hartfunctie De bloedstroom Het bloed

128 De hartfrequentie FB

129 HF als maat voor intensiteit
De hartfrequentie geeft niet altijd nauwkeurig weer wat de werkelijke intensiteit is! De hartfrequentie weerspiegelt immers méér dan alleen de FYSIEKE belasting Kleine verschillen in hartfrequentie kunnen gepaard gaan met grote verschuivingen in belasting. Het is een waardevol middel om de gesteldheid van het organisme als geheel te evalueren Tempogevoel aankweken Meer variatie in de training

130 Het slagvolume Niet getrainde man in rust: 70 ml/slag
Getrainde man bij inspanning: 200 ml/slag

131 Het hartminutenvolume
HMV = HF * SV De toename van het HMV bij inspanning is de meest belangrijke aanpassing van het CV systeem. Een groot hartminutenvolume is dan ook de onbetwiste factor die de uithoudingskampioen onderscheidt van de gemiddelde atleet. ?

132 ? Hoeveel liter zuurstof kan onder maximale omstandigheden per minuut aan de spier geleverd worden?

133 Theoretische berekening
HMV = HF * SV = 200 sl/min * 200 ml bloed = 40 L bloed/min 1 liter bloed bevat bij maximale verzadiging 200 ml zuurstof  0.2 L zuurstof * 40 L bloed/min = 8 L zuurstof/min

134 De bloedstroom Rust Inspanning HMV = 30 L/min
HMV = 5 L/min en bloedvolume = 5 L bloed moet 1 maal/min rondcirculeren Inspanning HMV = 30 L/min bloed moet 6 maal zo snel circuleren De vraag naar zuurstof is echter 20 maal hoger!!!

135 Aanpassingsmechanismen
Herverdeling van de bloedmassa Bloedtoevoer naar bv spijsvertering Neemt af van 25% naar 5% Bloedtoevoer naar actieve spieren Neemt toe van 20% naar 80% Verhoogde zuurstofextractie De spier neemt tot3 maal meer zuurstof af van de Hb. Bijna alles is “ontladen”

136 Dit is het bewijs dat de capaciteit van de spiervezel om zuurstof op te nemen zeer hoog is.
Spieren kampen bij zware inspanningen toch nog met een zuurstoftekort en kunnen niet nóg meer zuurstof van de hemoglobine afhalen. Dit is tevens het bewijs dat de mogelijkheid van het CV stelsel om zuurstof ter plaatse te brengen de beperkende factor is voor zuurstofvoorziening.

137 Het bloed Bij inspanning verlaat vocht het vaatstelsel en veroorzaakt een vermindering van het volume plasma en bloed FB

138 Dehydratatie Water is zeer belangrijk voor ons lichaam
Wanneer inspanningen worden geleverd komt heel wat warmte vrij in het lichaam. Het is het bloed (dat veel water bevat) dat deze warmte opneemt en ter hoogte van de huid afgeeft. Omdat het waterverlies door zweten hoofdzakelijk van het bloedplasma komt, is het duidelijk dat de capaciteit van het CV systeem zal verminderen.

139 het plasmavolume daalt
het slagvolume daalt (de HF stijgt) de warmteafgave wordt moeilijker de lichaamstemperatuur loopt op de reacties in ons lichaam verlopen verstoort de prestatie daalt uitputting en hitteslag Vochtinname moet dus vóór, tijdens en na de inspanning!!!

140 Het cardiovasculair systeem
Samenstellende delen Het hart Het bloedvatensysteem Het bloed Aanpassingen Acute Chronische

141 Chronische aanpassingen
Het type en de kwaliteit van de training beïnvloeden deze aanpassingen. Vergeet echter niet dat erfelijke aanleg zowel de capaciteit als de aanpassingsmogelijkheden van het CV stelsel bepalen.

142 Invloed van uithoudingstraining
Hartfrequentie Hartvergroting Bloedvolume Rode bloedlichaampjes en Hb

143 Hartfrequentie

144 Hartvergroting Uithoudingstraining resulteert in
Een groter EDV (na 9 weken) Een groter HMV De hartspiermassa neemt trager toe

145 Bloedvolume Neemt zeer snel toe (3 dagen ?!)
Een groter plasmavolume draagt bij tot: Grotere veneuze terugvloei Thermoregulatie

146 Rode bloedlichaampjes en Hb
Nemen beiden toe Het bloedvolume neemt meer toe  Relatieve concentratie neemt af FB

147 ? Verklaar waarom een getraind persoon bij submaximale inspanningen een lager HMV heeft dan een ongetrainde.

148 Het HMV (= HF * SV) mag kleiner zijn bij een getrainde omdat ter hoogte van de spieren de zuurstofafname beter verloopt Een getrainde heeft meer rode bloedcellen en meer Hb Ook getrainde vrouwen hebben een groter HMV bij submaximale inspanningen dan getrainde mannen. Hun zuurstoftransportcapaciteiten liggen immers lager (Hb, rode bloedlichaampjes)

149 Invloed van krachttraining
Krachttraining heeft een minimale invloed op de aanpassingen binnen het CV systeem.

150 Detraining De training stopzetten betekent een teruglopen van de maximale zuurstofopname. De volgende factoren zijn hiervoor verantwoordelijk: Daling maximaal slagvolume en hartdebiet. Daling van het bloedvolume. Wijzigingen ter hoogte van de spieren (zie ook metabole aanpassingen).

151 Inhoud Deel 1 Energie Deel 2 Aanpassingen van het lichaam aan oefening
Metabole aanpassingen Neuro-musculaire aanpassingen. Het cardiovasculair systeem en zijn aanpassingen. Het ademhalingssysteem en zijn aanpassingen.

152 Aanpassingen van het ademhalingssysteem
Samenstellende delen Ventilatie Gasuitwisseling Aanpassingen Regeling Acute aanpassingen Chronische aanpassingen

153 Samenstellende delen

154 Ventilatie De beweging van lucht van en naar de longen
Inademen en uitademen FB

155 Het Valsalva manoeuvre
Afsluiten van de luchtpijp na volledige inademing Maximaal inzetten van de uitademingsspieren  druk in de borst stijgt  fixatie van borst- en buikholte  versterkte actie van de spieren die vasthechten aan de borst

156 Volumes en capaciteiten
Ademminuutvolume: Ve = Vt * f

157 Alveolaire ventilatie
Een diepere ademhaling is effectiever voor de alveolaire ventilatie dan een gelijkwaardig minutenvolume bereikt door een snellere ademhaling. Ventilatie Adem- volume (ml) frequentie Ve (ml/min) Dode ruimte Alveolaire Ve (ml/min) oppervlakkig 150 40 6000 150*40 normaal 500 12 150*12 4200 diep 1000 6 150*6 5100

158 Gasuitwisseling Ter hoogte van de longen Ter hoogte van de weefsels
Zuurstof komt in het bloed Koolstofdioxide wordt uitgeademd Ter hoogte van de weefsels Zuurstof wordt aan de (spier)cellen afgegeven Koolstofdioxide verlaat de cellen.

159 Aanpassingen van het ademhalingssysteem
Samenstellende delen Ventilatie Gasuitwisseling Aanpassingen Regeling Acute aanpassingen Chronische aanpassingen

160 Regeling van de ademhaling
Complex Regeling in rust via controlemechanismen in het bloed Regeling tijdens inspanning vanuit De hersenen De gewrichten en de spieren

161 Acute aanpassingen Ventilatie
Matige inspanningen: vooral toename Vt Zware inspanningen: vooral f neemt toe Ademvolume slechts 60% van vitale capaciteit  grote reserve Ademhalen gebeurt onbewust.  doelbewust de ademhaling willen veranderen leidt niet tot prestatieverbetering.

162 Ventilatoir equivalent = Ve/VO2 = 25/1 tot 35/1

163 Gasuitwisseling De longoppervlakte die deelneemt aan de gasuitwisseling neemt toe De concentratieverschillen van de gassen zijn groter geworden, wat een snellere uitwisseling mogelijk maakt

164 Besluit Niettegenstaande men bij zware inspanningen het gevoel heeft “buiten adem” te geraken, blijkt dat de normale longfunctie GEEN LIMITERENDE FACTOR is voor inspanning ? FB

165 ? Toon aan met een voorbeeld dat er via de ademhaling meer zuurstof aan het bloed zou kunnen afgegeven worden dan de VO2 max laat vermoeden.

166 Ve = Vt * f = 3 liter lucht * 30 ademh./min. = 180 liter lucht per minuut beschikbaar 21% zuurstof in deze lucht  38 liter zuurstof beschikbaar via de ademhaling

167 Uitgelokte hyperventilatie
Astma en roken De strip op de neus Hoesten na inspanning Uitgelokte hyperventilatie ?

168 ? Hyperventilatie kan ook buiten de wil om ontstaan.
Verklaar zelf waarom je mensen dan in een plastic zak ziet blazen.

169 Ook hier wordt teveel koolstofdioxide uitgeblazen
De veranderingen in het bloed geven een misselijk gevoel Het inademen van de “eigen” lucht uit de zak doet de koolstofconcentratie terugkeren naar de normale waarden

170 Chronische aanpassingen
Longinhouden niet door training beïnvloedbaar een voorspelling van het prestatieniveau is NIET uit de longvolumes af te leiden Ventilatoir equivalent verkleint


Download ppt "Algemeen gedeelte Trainer B en Instructeur B"

Verwante presentaties


Ads door Google