De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De inhoud van dit thema:

Verwante presentaties


Presentatie over: "De inhoud van dit thema:"— Transcript van de presentatie:

1 De inhoud van dit thema:
1.2 Soorten plannen 1.3 Een plan maken voor een activiteit 1.4 Voorbeeld van een activiteit 1.5 In de praktijk 1-1

2 Samenvatting organisatiegebonden plannen:
• beleidsplan of strategisch plan (3 tot 5 jaar) • jaarplan per onderdeel/afdeling (afgeleid van beleidsplan) • deelplannen, bijvoorbeeld: - pedagogisch beleidsplan - nieuwbouwplan - fusieplan - sociaal beleidsplan 1-2

3 Samenvatting deelplannen:
• behandelplan (arts, psycholoog, psychiater) • begeleidingsplan (disciplines die vooral begeleiden) • verpleegplan (verpleging en verzorging) • activiteitenplan (activiteitenbegeleider) • handelingsplan (basisschool en voortgezet onderwijs) 1-3

4 Voorbereiden van een plan:
• analyseren doelgroep • behoefte peilen • doelen bepalen • evaluatiepunten vaststellen • kiezen uit activiteitenrepertoire • inventariseren middelen • keuze bepalen • inlichten van betrokkenen • plan uitwerken 1-4

5 Aandachtspunten tijdens de uitvoering:
• plan en draaiboek bewaken • uitvoering begeleiden en coördineren • groepsproces begeleiden 1-5

6 Vijf stappen van de methodische begeleidingscyclus:
1 beginsituatie vaststellen 2 probleem formuleren 3 doel formuleren 4 een plan maken en uitvoeren 5 begeleiding evalueren en bijstellen 2-1

7 De inhoud van dit thema:
2.2 Beginsituatie vaststellen 2.3 Probleem formuleren 2.4 Doel formuleren 2.5 Een plan maken en uitvoeren 2.6 Begeleiding evalueren en bijstellen 2.7 In de praktijk 2-2

8 Beginsituatie wordt bepaald door:
• soort instelling • financiële kaders • nieuwe cliënt • bestaande cliënt 2-3

9 PES-formule voor probleemformulering:
• P = probleem: wat kan iemand niet • E = etiologie: wat is de oorzaak • S = symptomen: wat zijn de verschijnselen 2-4

10 Volgens de SMART-formule is een doel:
• Specifiek • Meetbaar • Acceptabel • Realistisch • Tijdgebonden 2-5

11 Volgens de RUMBA-formule is een doel:
• Relevant • Understandable (begrijpelijk) • Measurable (meetbaar) • Behavorial (concreet gedrag) • Attainable (haalbaar) 2-6

12 Vijf W-vragen om een begeleidingsplan op te zetten:
• Wie • Wat • Waar • Waarmee • Wanneer 2-7

13 De PDCA-cyclus: • Plan: maak een plan • Do: voer het uit
• Check: controleer de voortgang • Act: handel 2-8

14 Evaluatie: het vaststellen en beoordelen van acties of activiteiten
om op basis van dat oordeel conclusies voor het vervolgtraject te trekken, te onderscheiden in: • procesevaluatie: beoordeling van de manier waarop het resultaat tot stand is gekomen • productevaluatie: beoordeling van het resultaat zelf 2-9

15 Vier onderdelen draaiboek:
• voorbereidingsdraaiboek • dagdraaiboek • uitvoering • afronding en evaluatie 3-1

16 De inhoud van dit thema:
3.2 Het voorbereidingsdraaiboek 3.3 Het dagdraaiboek 3.4 De uitvoering van het draaiboek 3.5 De afsluiting van het evenement 3.6 De evaluatie 3.7 Werken met vrijwilligers 3.8 In de praktijk 3-2

17 Onderdelen voorbereidingsdraaiboek:
1 aanstellen coördinator 2 organisatiecomité en werkgroep(en) aanstellen 3 succescriteria in kaart brengen 4 sterke en zwakke punten inventariseren 5 grote lijnen vaststellen 6 het team definitief samenstellen 7 plan van aanpak maken 8 begroting maken 9 eventuele contracten afsluiten 10 vrijwilligers werven en begeleiden 3-3

18 Onderdelen dagdraaiboek:
• het programma • de planning • de materiaallijst • eventueel: het wedstrijdschema • EHBO • omschrijving programmaonderdelen en plattegrond 3-4

19 Uitvoering draaiboek:
• coördinatie • communicatie • controle 3-5

20 Afsluiting evenement:
• eventueel een prijsuitreiking • bedanken van betrokkenen • afbouwen evenement 3-6

21 Evaluatie: het bepalen van de waarde van een activiteit om op
basis van dat oordeel conclusies te trekken voor het vervolgtraject: • procesevaluatie: beoordeling van de manier waarop het resultaat tot stand is gekomen • productevaluatie: beoordeling van het resultaat zelf 3-7

22 Werken met vrijwilligers:
• een vrijwilligerscoördinator aanstellen • vrijwilligers werven • een vrijwilligersbestand aanleggen • taken inventariseren • vrijwilligers plaatsen • vrijwilligers introduceren 3-8

23 De inhoud van dit thema:
4.2 Geschiedenis van begeleiden 4.3 Begrippen begrepen 4.4 Wat behoeften zijn en hoe ze ontstaan 4.5 Van begeleidingsbehoefte naar begeleidingsactiviteit 4.6 Helpen 4.7 Beroepshouding 4.8 Onderdelen van beroepshouding 4.9 Relatie met de cliënt 4.10 In de praktijk 4-1

24 Integratie zorg en welzijn blijkt uit:
• beleidsmatige aanpak overheid • competenties beroepsopleidingen • wegvallen van ‘muren’ 4-2

25 Begrippen rond begeleiden:
• behandelen • verzorgen • zorg • verplegen • hulpverlenen • begeleiden 4-3

26 Begeleiden: het geheel van activiteiten en handelingen dat je
beroepsmatig en bedoeld en bewust uitvoert om een cliënt te helpen bij het oplossen van zijn problemen 4-4

27 Behoeften: • vanuit je jezelf • vanuit de omgeving 4-5

28 Drie soorten innerlijke behoeften:
• situationele behoeften • ontwikkelingsgebonden behoeften • basisbehoeften 4-6

29 Van begeleidingsbehoefte naar begeleidingsactiviteit; twee uitgangspunten:
1 niet elke behoefte vraagt om een begeleidingsactiviteit 2 de cliënt bepaalt zelf zijn behoefte 4-7

30 Valkuilen bij koppelen van activiteiten aan behoeften:
• overvraging • teveel accent op problemen • geen oog voor wat goed gaat 4-8

31 Enkele mogelijkheden om te helpen:
• probleem overnemen • samen doen • alleen probleemdeel overnemen • aanwijzingen geven 4-9

32 Beroepshouding: de manier waarop je je bij de uitoefening van je beroep en in relatie met de cliënt gedraagt 4-10

33 Belang van beroepshouding:
• herkenbaar voor cliënten • onderlinge afstemming binnen team • beleid van instelling wordt uitgedragen 4-11

34 Onderdelen beroepshouding:
• inlevingsvermogen • respect • echtheid 4-12

35 Belang van inlevingsvermogen:
• cliënt voelt zich begrepen • cliënt stelt zich makkelijker open • cliënt is meer bereid na te denken over eigen gedrag 4-13

36 Hoe kun je respect tonen?
• echte belangstelling voor iemand hebben • waardering uiten • vriendelijk, beleefd, warm zijn • vertrouwen geven • geduld tonen 4-14

37 Echtheid: zoveel mogelijk en gemeend jezelf zijn in je relatie met
een cliënt 4-15

38 Kenmerken van de relatie cliënt-begeleider:
• beperkte keuzevrijheid cliënt en begeleider • afhankelijkheid • emotionele binding • deskundigheid en bekwaamheid 4-16

39 Oorzaken voor emotionele binding:
• frequentie van het contact • duur van het contact • intensiteit van het contact 4-17

40 Ongewenste gevolgen van emotionele binding:
• bevoordelen van degene met wie je een emotionele binding hebt • het kan (te) vermoeiend zijn 4-18

41 De inhoud van dit thema:
5.2 Begrippen begrepen 5.3 Zelfvertrouwen 5.4 Zelfvertrouwen stimuleren 5.5 Ontdekken eigen mogelijkheden 5.6 Opkomen voor jezelf 5.7 Gedragsverandering 5.8 Begeleiden bij praktische situaties 5.9 In de praktijk 5-1

42 Begrippen begrepen: • zelfstandigheid:
de mate van onafhankelijkheid van anderen • zelfredzaamheid: de mate waarin iemand tot zelfzorg in staat is • zelfzorg: zorg die iemand aan zichzelf besteedt op fysiek, emotioneel, sociaal en financieel gebied 5-2

43 Zelfvertrouwen: de mate waarin iemand in uiteenlopende
omstandigheden vertrouwt op eigen kunnen en op de eigen besluit- en meningsvorming 5-3

44 Aspecten van zelfvertrouwen:
• zelfkennis • zelfbeeld • eigenwaarde • identiteit 5-4

45 Stimuleren zelfvertrouwen:
• positieve benadering • opsporen oorzaken gebrek aan zelfvertrouwen • accepteren van minder goede eigenschappen 5-5

46 Positieve benadering:
• ga uit van de positieve kant • zeg bewust iets positiefs tegen de cliënt • gebruik woorden met een positieve betekenis 5-6

47 Hulp bij ontdekken eigen mogelijkheden:
• ondersteunen bij omgaan met nieuwe situaties • opvangen bij teleurstellingen • stimuleren en motiveren 5-7

48 Assertiviteit: psychische weerbaarheid; het op een tactvolle manier
opkomen voor je eigen mening, wensen of belangen 5-8

49 Ondersteuning bij assertiviteit:
• bepaal doelen en activiteiten • confronteer en zoek oplossingen • observeer en analyseer gebeurtenissen • toon zelf voorbeeldgedrag 5-9

50 Gedrag staat in relatie tot:
• de persoon zelf met alles wat bij hem of haar hoort • de fysieke omgeving • de sociale omgeving 5-10

51 Begeleiding bij gedragsverandering:
• geef inzicht in eigen gedrag • geef cliënt zelf verantwoordelijkheid voor oplossing • bied ondersteuning 5-11

52 Budget: een van tevoren vastgesteld bedrag waar je in een
periode van tevoren vastgestelde (begrote) uitgaven van moet doen 5-12

53 De inhoud van dit thema:
6.2 Ethiek 6.3 Gevoelens en emoties 6.4 Verantwoordelijkheid 6.5 Grenzen 6.6 Privacy 6.7 Macht 6.8 In de praktijk 6-1

54 Ethiek: moraalwetenschap; filosofie van het juiste handelen ten
opzichte van medemensen, dieren of natuur 6-2

55 Ethische normen in zorg en agogisch werk:
• vragen rond leven en dood • menswaardige behandeling • voorkeursbehandeling 6-3

56 Dilemma: Ethisch dilemma: moeilijke keuze
moeilijke keuze rondom een ethische vraag: • op individueel niveau • in groter verband 6-4

57 Ethische keuzes; waar krijg je mee te maken?
• wensen en behoeften van de cliënt • andere beroepsbeoefenaren • collega's • je eigen normen en waarden (geweten) 6-5

58 Beroepsethiek: afspraken of ongeschreven regels, die je kunnen helpen
te bepalen wat je wel en niet moet doen in situaties waarin het geweten een rol speelt 6-6

59 Emoties: Affecten: positieve of negatieve afwijkingen van de
basisstemming Affecten: heftige gemoedsaandoening; hevig gevoel 6-7

60 Omgaan met eigen emoties:
• ken je eigen gevoelsleven • accepteer je eigen emoties • weet hoe je op emoties reageert • weet hoe je ongewenste reacties kunt beïnvloeden 6-8

61 Aspecten van omgaan met emoties van cliënten:
• ken het gevoelsleven van de cliënt • respecteer de emoties van een cliënt • weet hoe de cliënt zijn emoties uit • weet hoe je ongewenste reacties kunt beïnvloeden 6-9

62 Verantwoordelijkheid:
handelen naar beste geweten en hier verantwoording (rekenschap) over afleggen 6-10

63 Grenzen voor professioneel handelen worden bepaald door:
• de wet • instellingsregels en protocollen • je beroepsgroep • je persoonlijke grenzen 6-11

64 Privacybescherming wordt onder andere geregeld door:
• wetgeving • instellingsregels • beroepsgroep • persoonlijke waarden en normen 6-12

65 Macht: Invloed: het vermogen om de ander, tegen zijn zin, je wil op
te leggen Invloed: het vermogen om iets of iemand te bewerken 6-13

66 Machtsgebruik en machtsmisbruik:
je wil opleggen in het belang van de cliënt of de organisatie • machtsmisbruik: je wil opleggen voor eigenbelang of verkeerde machtsmiddelen gebruiken 6-14

67 Machttypen: • formele macht • sanctiemacht • deskundigheidsmacht
• argumentatiemacht • referentiemacht • informatiemacht 6-15

68 De inhoud van dit thema:
7.2 Begrippen begrepen 7.3 Informatie geven 7.4 Voorlichting geven 7.5 Advies geven 7.6 Doorverwijzen 7.7 Informatiebronnen 7.8 Preventie en voorlichting 7.9 Maatschappelijke preventie 7.10 In de praktijk 7-1

69 Informatie, voorlichting en advies:
losse gegevens • voorlichting: losse gegevens gecombineerd tot een samenhangend verhaal • advies: voorlichting, specifiek gericht op jouw persoonlijke vraag en situatie 7-2

70 Informatie: • kan bestaan uit één gegeven, een paar gegevens of veel gegevens • heeft alleen een kennisdoel: de ander van iets op de hoogte brengen 7-3

71 Voorlichting: • uitgebreider dan informatie
• geordende en gestructureerde gegevens 7-4

72 Voorlichting moet: • toepasselijk zijn • volledig zijn
• betrouwbaar zijn 7-5

73 Soorten voorlichting:
• voorbereid of onvoorbereid - voorbereid bij gevoelige of ingewikkelde zaken - onvoorbereid bij eenvoudige onderwerpen waar je veel van weet • mondeling of schriftelijk - mondeling bij individuen en bij eenmalige voorlichting - schriftelijk bij meerdere mensen en als herhaling nuttig is • individueel of groepsgewijs - individueel door middel van een voorlichtingsgesprek - groepsgewijs door middel van een presentatie of schriftelijk 7-6

74 Cliënten vragen advies als:
• het om een ingewikkelde situatie of probleem gaat • de gevolgen van een keuze zwaar wegen • ze zelf geen besluit kunnen nemen 7-7

75 Voorbeelden van weerstand tegen adviezen:
• verdringingsweerstand • overdrachtsweerstand • ziektewinstweerstand • weerstand vanuit gewetensfunctie 7-8

76 Doorverwijzen: • als je zelf onvoldoende kennis hebt
• als je niet bevoegd bent informatie te geven • als het niet om jouw werkterrein gaat 7-9

77 Valkuilen bij doorverwijzen:
• werken op je gevoel • dreigementen uiten • paaien 7-10

78 Informatievragen kunnen betrekking hebben op:
• onderwijs en scholing • werken en wonen • jusitiële maatregelen • opvoedingsondersteuning 7-11

79 Hoe kom je aan informatie?
• protocollen en handboeken • brochures • gemeentegidsen • internet 7-12

80 Drie vormen van preventie:
• primaire preventie : voorkomen door oorzaken weg te nemen • secundaire preventie : voorkomen door vroegtijdige opsporing • tertiaire preventie : voorkomen van erger 7-13

81 Organisaties met preventieactiviteiten:
• GGD • klinische zorginstellingen • arbodiensten 7-14

82 Onderzoek en ontwikkeling preventieprogramma:
• Wat zijn de risicogroepen? • Welke zijn de risicofactoren? • Welke factoren werken beschermend (preventief)? • Hoe kunnen de risicofactoren worden teruggedrongen? 7-15

83 De inhoud van dit thema:
8.2 Begrippen begrepen 8.3 Vriendschap en intimiteit 8.4 Seksualiteit 8.5 Belangrijke levensgebeurtenissen 8.6 In de praktijk 8-1

84 Vriendschap, relatie, intimiteit:
een gelijkwaardige verbondenheid tussen twee of meer mensen op basis van structurele wederzijdse belangstelling en sympathie • relatie: een min of meer structurele betrekking tussen twee of meer mensen • intimiteit: vertrouwelijkheid 8-2

85 Vier gebieden van intimiteit:
• lichamelijk • geestelijk • combinatie van geestelijk en lichamelijk • seksueel 8-3

86 Functies van vriendschap:
• voorzien in een elementaire sociale behoefte • ervaringen, gevoelens, belangstelling delen • identiteit ontwikkelen of bevestigen • ontspanning 8-4

87 Kenmerken vriendschappen van kinderen vanaf drie jaar:
belangrijkste intieme band is die met het opvoedingsmilieu het kind is nog niet gericht op het zelf aangaan en onderhouden van intimiteit het kind wisselt met enige regelmaat van vriendjes en vriendinnetjes kinderen zoeken speelkameraadjes voor spel of andere activiteiten die ze samen kunnen doen er wordt nog geen onderscheid in geslacht gemaakt 8-5

88 Kenmerken vriendschappen van kinderen van zeven tot twaalf jaar:
de belangrijkste intimiteit blijft de thuissituatie de kinderen zijn meer gericht op het aangaan en onderhouden van intimiteit met anderen onderlinge solidariteit wordt belangrijker vriendjes en vriendinnetjes wisselen minder vaak de kinderen hebben een voorkeur voor omgaan met het eigen geslacht het accent ligt bij jongens op meer samen doen het accent ligt bij meisjes op meer samen praten 8-6

89 Kenmerken vriendschappen jongeren van twaalf tot zeventien jaar:
• samen delen van intimiteiten • vriendschappen zijn heftiger en kwetsbaarder • sociale vaardigheden gaan een rol spelen • toenemende belangstelling voor andere geslacht • intiemste vriendschap met eigen geslacht 8-7

90 Kenmerken vriendschappen jongeren vanaf zeventien jaar:
• naast vriendschappen ook langdurige en diepgaande relaties • uitbreiding sociaal netwerk 8-8

91 Ongewenste intimiteit:
gedrag waarmee het persoonlijke levensgebied van een persoon betreden wordt en dat door die persoon als ongewenst, vervelend, hinderlijk of bedreigend wordt ervaren 8-9

92 Seksualiteit: uiting op het gebied van het geslachtsleven 8-10

93 Een belangrijke gebeurtenis:
een gebeurtenis die belangrijk is als de cliënt deze als zodanig ervaart 8-11

94 Twee theoretische modellen bij verlieservaringen:
• de fasentheorie van Elisabeth Kübler-Ross • de takentheorie van J. William Worden 8-12

95 De fasentheorie van Elisabeth Kübler-Ross:
theorie over het verliesverwerkingsproces bij mensen dat in fasen verloopt: • fase 1: ongeloof, ontkenning • fase 2: boosheid • fase 3: vervanging • fase 4: acceptatie • fase 5: verwerking 8-13

96 Takentheorie J.William Worden:
theorie over het verliesverwerkingsproces bij mensen dat vier taken kent: • aanvaarden van het verlies • verwerken van de pijn • aanpassen van het leven zonder degene die er niet meer is • alles emotioneel een plek geven en verder leven 8-14

97 De inhoud van dit thema:
9.2 Verscheidene begeleidingsstijlen 9.3 Didactische vaardigheden 9.4 Motiveren en stimuleren 9.5 Leerstijlen 9.6 Samenvatting begeleidingsstijlen 9.7 In de praktijk 9-1

98 Stijlen van leiding geven/begeleiden:
• traditionele indeling • indeling Ohio State University • het model van Hersey en Blanchard • coaching 9-2

99 Traditionele indeling begeleidingsstijlen:
• autocratisch begeleiden • democratisch begeleiden • ‘laissez-faire’ begeleiden 9-3

100 Begeleidingsstijlen volgens Ohio State University:
• instrumenteel begeleiden • ondersteunend begeleiden • participerend begeleiden 9-4

101 Situatiegericht begeleiden:
niet één vaste begeleidingsstijl gebruiken, maar de stijl aanpassen aan de specifieke cliënt, de specifieke begeleidingsbehoefte en de specifieke situatie 9-5

102 Coaching: het ondersteunen en stimuleren van cliënten in hun
persoonlijke leven door onder meer: • (nieuwe) uitdagende doelen te vinden • de weg erheen in kaart te brengen • nieuwe vaardigheden te leren • aan te moedigen om die doelen te bereiken • indien nodig bij te sturen 9-6

103 Didactiek: het overdragen van kennis en vaardigheden 9-7

104 Algemeen gangbare didactische methoden:
• demonstreren • voorzeggen • reflecteren • geleide instructie 9-8

105 Motiveren en stimuleren:
het geven van de juiste prikkel om iemand enthousiast te maken iets te doen of te laten • stimuleren: iemand aansporen iets te doen of te laten op basis van overtuigingskracht 9-9

106 Factoren die de motivatie beïnvloeden:
• innerlijke factoren • externe factoren • culturele factoren 9-10

107 Instrumentaliteitstheorie; drie aannamen:
1 gedrag wordt bepaald door een combinatie van krachten zowel gelegen in het individu als in de omgeving 2 mensen nemen bewust besluiten aangaande hun eigen gedrag 3 mensen kiezen uit verschillende soorten gedrag op grond van de verwachting dat een specifiek soort gedrag tot het gewenste resultaat zal leiden 9-11

108 Manieren van leren: • cognitief • psychomotorisch • sociaal-affectief
9-12

109 Aspecten van sociaal-affectief leren:
• reactieve vaardigheden: het reageren op mensen • interactieve vaardigheden: het omgaan met mensen 9-13

110 Fasen in het cyclische leerproces:
• ervaringen opdoen, concreet ervaren • observeren en reflecteren • formuleren en ordenen, abstracte begripsvorming • experimenteren 9-14

111 Leerstijlen volgens Kolb:
• beschouwers/waarnemers • denkers • beslissers • doeners 9-15

112 De inhoud van dit thema:
10.2 Soorten groepen 10.3 Interne functies van groepen 10.4 Interne groepsprocessen 10.5 Het analyseren van groepen 10.6 In de praktijk 10-1

113 Soorten groepen: • formele en informele groepen
• primaire en secundaire groepen • homogene en heterogene groepen 10-2

114 Vier interne functies van groepen:
• verschaffen van sociale identiteit aan de leden • creëren van een referentiekader • bieden van de mogelijkheid zich van anderen te onderscheiden • verschaffen van de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de omgeving van de groep 10-3

115 Groepsprocessen: • toetreding tot groepen
• het ontstaan van sociale structuren • verandering van groepsstructuur en -cultuur • beïnvloeding van groepsstructuur en -cultuur 10-4

116 Problemen bij socialisatie:
• identiteit • macht • nut • acceptatie 10-5

117 Sociale structuur: • sociaal geïntegreerde rollen
• taakgerichte rollen • neutrale rollen 10-6

118 Externe oorzaken voor veranderingen in de groepsstructuur:
• technologische veranderingen • ontstaan van organisatorische zwaktes • dreiging van buitenaf 10-7

119 Methoden voor beïnvloeden groepsstuctuur en - cultuur:
• beïnvloeding groepsgrootte • beïnvloeding machtsconcentratie • stijl van begeleiden • cohesie • cultuurafstemming 10-8

120 Analyse van een groep: 1 doel van de analyse vaststellen
2 systematisch verzamelen van informatie, met: • het sociogram • inventarisatie heterogeniteit/homogeniteit • sterkte/zwakte-analyse 3 trekken van conclusies 10-9

121 De inhoud van dit thema:
11.2 Inrichting van de leefruimte 11.3 Zorg voor ordelijkheid 11.4 De uitvoering van huishoudelijke taken 11.5 Ondersteuning bij huishoudelijke taken 11.6 Zorg voor gebruiks- en spelmaterialen 11.7 Zorg voor planten 11.8 Verzorging van dieren 11.9 Voorraadbeheer 11.10 In de praktijk 11-1

122 Inrichting; houd rekening met:
• visie op inrichten • visie op doelgroep • kenmerken van doelgroep • kleurgebruik • verlichting 11-2

123 Ordelijkheid: • alles op een vaste plaats • alles op een vaste tijd
• regelmatig schoonmaken en wassen • bij uitzonderingen: regels aanpassen 11-3

124 Huishoudelijke taken:
• verzorgen van maaltijden • verzorgen van koffie- en theepauzes • afruimen en afwassen • de was verzorgen • schoonmaken • voorraden beheren 11-4

125 Pauzes verzorgen: • laat cliënten helpen
• zorg voor een rustige, opgeruimde omgeving • gebruik sfeermakers 11-5

126 Aandachtspunten bij verzorgen van de was:
• kennis van stoffen • etiket met wasvoorschrift lezen • kennis van kleuren 11-6

127 Schoonmaken: • droog stofvrij maken (tapijt, hout, textiel)
• nat reinigen (gladde oppervlakken) • in een bepaalde volgorde 11-7

128 Voorraadbeheer: • binnen minimum en maximum grenzen
• splitsing werkvoorraad en buffervoorraad • levensmiddelen volgens de FIFO-methode • gebruiksartikelen: geen werkvoorraad • verbruiksartikelen: één stuk in werkvoorraad 11-8

129 Veiligheidsaspecten bij huishoudelijke taken:
• klimmen • gebruik (giftige) schoonmaakmiddelen • tillen • arbovoorschriften 11-9

130 Ondersteunen bij huishoudelijke taken:
• stimuleren tot samenwerken • hulpmiddelen gebruiken • duidelijke instructies geven 11-10

131 Stimuleren tot samenwerking:
• aanspreken op groepsverantwoordelijkheid • noodzaak duidelijk maken • aspect gezelligheid onderstrepen 11-11

132 Onderhoud spelmateriaal:
• regelmatig schoonmaken • tijdig vervangen 11-12

133 Kamerplanten verzorgen:
• cactussen en vetplanten weinig water • bladplanten en bloeiende planten meer water • veel water bij hoge temperaturen • minder water bij lage temperaturen • informatie inwinnen bij de bloemist bij ziekten en ongedierte 11-13

134 Katten en honden: • vragen veel aandacht • vragen veel tijd
• kosten geld in het onderhoud 11-14

135 Vogels en vissen: • zijn goedkoop in onderhoud
• vogels vragen op z'n tijd wel aandacht, vissen niet • vogelkooi onderhouden kost weinig tijd, een aquarium goed onderhouden kost meer tijd 11-15

136 Voorraadbeheer door: • procedures volgen
• inventarislijsten aanleggen en bijhouden • ontbrekend materiaal signaleren • registratiesysteem bijhouden • voorraad regelmatig controleren op fouten en gebreken; tijdig vervangen • nieuw materiaal inpassen in opbergsystemen 11-16

137 De inhoud van dit thema:
12.2 Brandgevaar 12.3 Ondeugdelijk materiaal 12.4 Vermissing 12.5 Onverantwoord gedrag van cliënten 12.6 Bedrijfshulpverlening (BHV) 12.7 In de praktijk 12-1

138 Oorzaken van brand: • open vuur • brandgevaarlijke stoffen
• chemische vloeistoffen 12-2

139 Wat te doen bij brand: • handelen volgens protocol • brandweer bellen
• zuurstoftoevoer naar vlammen afsluiten • bij vlam in de pan: deksel op de pan • vlucht via vluchtwegen 12-3

140 Materiaal: • moet voldoen aan veiligheidsnormen
• moet bij mankementen vervangen of gerepareerd worden • moet goed onderhouden worden 12-4

141 Mankementen, let op: • kapotte onderdelen • ontbrekende onderdelen
• niet goed functionerende of vastlopende bewegende onderdelen • losse of blootliggende bedrading bij elektrische apparaten • combinatie water/vocht en elektriciteit • loszittende stekkers 12-5

142 Voorkomen van vermissing:
• regelmatig controleren aanwezigheid • afspraken maken wat te doen als je elkaar kwijt raakt • deuren vergrendelen (alleen als instellingsbeleid!) 12-6

143 Vermist! Wat nu? • laat andere cliënten niet aan hun lot over
• ga na waar en wanneer de cliënt vermist raakte • zoek op logische plaatsen • meld het volgens het instellingsprotocol 12-7

144 Taken bedrijfshulpverlener:
• preventie van brand en ongevallen • handelend optreden bij brand en calamiteiten: contactpersoon met de hulpdiensten, ontruiming in gang zetten, gevolgen beperken, enzovoort • verlenen van eerste hulp (EHBO-functie) 12-8

145 De inhoud van dit thema:
13.2 Verzorgende en agogische beroepen 13.3 Helpen of juist niet? 13.4 Stimuleren tot zelfzorg 13.5 Respecteren van de fysieke integriteit 13.6 Helpen bij persoonlijke verzorging 13.7 Hulpmiddelen bij de zelfzorg 13.8 Cliënten verzorgen 13.9 Ergonomische voorschriften 13.10 Verpleegtechnische handelingen 13.11 In de praktijk 13-1

146 Minder scheiding tussen verzorgend en agogisch werk door:
• visie op zorg en begeleiding • functieonderzoek en arbeidsmarkt • financiering • onderwijsaanpassingen 13-2

147 Drie aspecten van begeleiden en verzorgen:
• zelfzorg: zorg die iemand aan zichzelf besteedt op fysiek, emotioneel, sociaal en financieel gebied • zelfredzaamheid: de mate waarin iemand tot zelfzorg in staat is • zelfstandigheid: de mate van onafhankelijkheid van anderen 13-3

148 Helpen bij persoonlijke verzorging:
• zeg wat je gaat doen • houd rekening met wat iemand zelf kan • doe bij voorkeur samen wat iemand zelf niet kan • laat de cliënt meedenken en meebeslissen 13-4

149 Stimuleren tot zelfzorg:
• nut aangeven • leren wat algemeen geldende normen zijn • wijzen op consequenties van afwijkend gedrag • instructies geven • zelf het goede voorbeeld geven 13-5

150 Fysiek contact in je werk:
als uiting van affectie: alleen bij wederzijds goedvinden als functionele handeling: zeg altijd eerst wat je gaat doen zeg waarom je dat gaat doen betrek de cliënt zoveel mogelijk bij wat je doet laat de cliënt zoveel mogelijk zelf beslissingen nemen bespreek elkaars grenzen bescherm de privacy handel volgens de voorschriften 13-6

151 Persoonlijke verzorging:
lichaamsverzorging handen wassen na toiletgebruik en voor het eten regelmatig douchen of in bad gebitsverzorging poetsen flossen regelmatig tandartsbezoek verzorging van kleding en schoeisel schoon heel passend haar- en nagelverzorging regelmatig knippen 13-7

152 Hulpmiddelen bij de zelfzorg:
• ADL-hulpmiddelen • prothesen • aanpassingen in de omgeving 13-8

153 ADL-hulpmiddelen: • bij aankleden, zoals een aantrekhulp voor steunkousen of een knopenhaak • bij eten en drinken, zoals aangepast bestek of een antilekbeker • bij wassen, zoals een kraanopener of een badborstel met gebogen handgreep • bij haarverzorging, zoals een verlengde kam • bij nagelverzorging, zoals een elektrische nagelvijl of een nagelborstel op zuignappen • bij toiletgang, zoals een toiletverhoger of urinaal • bij verplaatsen, zoals krukken of rollator 13-9

154 Aandachtspunten bij verzorgen van cliënten:
• observeer de lichamelijke gesteldheid • gebruik het verzorgingsmoment voor persoonlijke aandacht 13-10

155 Nodig voor bad of douche:
• handdoek en washandje • schone kleren • douchegel, badschuim of -olie • shampoo • föhn • nagelschaar en -vijl • eventueel deodorant en bodylotion • een waterafstotend schort voor jezelf 13-11

156 Hulpmiddelen bij baden of douchen:
• douchestoel • douche- en badbeugels voor de cliënt om zich aan vast te houden 13-12

157 Nodig bij het wassen op bed:
• waskommen; één voor boven en één voor onder • handdoeken en washandjes • schone kleren of pyjama • zeep of douchegel • nagelschaar en nagelvijl • eventueel deodorant en bodylotion 13-13

158 Helpen bij eten en drinken:
• laat cliënt zoveel mogelijk rechtop zitten • gebruik een lepel bij eten • praat met cliënt tijdens eten • maak mond tussendoor schoon 13-14

159 Hulpmiddelen bij incontinentie:
• catheter • ondersteek • urinaal • incontinentiemateriaal - niet-wasbaar: wegwerpluier(broekje)s, inleggers - wasbaar: katoenen luiers, inleggers • anaaltampons • hoeslakens en onderleggers 13-15

160 Ergonomische voorschriften zijn belangrijk:
• voor de gezondheid • om het werk zo efficiënt mogelijk te doen • voor de prestatie van jezelf 13-16

161 Verpleegtechnische handelingen:
handelingen op het gebied van verplegen en verzorgen waar behalve kennis ook een bepaalde vaardigheid voor nodig is 13-17

162 Je bent bevoegd als: • het wettelijk geregeld is (voorbehouden handelingen) • het in de instelling geregeld is (risicovolle handelingen) • je bekwaam bent 13-18

163 Je bent bekwaam als je: • de context van de handeling kent (waarom is het nodig) • het doel, het resultaat van de handeling kent • de vaardigheid hebt om de handeling methodisch uit te voeren • de bijwerking of bijverschijnselen van de handeling kent • de risico's kent 13-19

164 De inhoud van dit thema:
14.2 Basisprincipes van EHBO 14.3 Veel voorkomende ongevallen 14.4 De inhoud van een verbandtrommel 14.5 Infectieziekten 14.6 Maag- en darmaandoeningen 14.7 Naar de dokter 14.8 In de praktijk 14-1

165 Wat te doen bij een ongeval?
1 signaleer eventuele gevaren, denk aan eigen veiligheid 2 bepaal de ernst van de situatie 3 bepaal of je zelf hulp kunt verlenen, zo niet regel deskundige hulp 4 verleen eerste hulp 14-2

166 Veel voorkomende ongevallen:
• uitwendige wonden • blaren • splinters • voorwerp in neus of oor • insectenbeten • vuiltje in oog • flauwvallen • tand eruit • brandwonden • botbreuken • kneuzingen • vergiftiging 14-3

167 Standaardinhoud van een verbandtrommel:
• 2 wondsnelverbanden • 2 snelverbanden, nummer 1 • 1 snelverband, nummer 2 • ideaal windsel, 4, 8, 12 cm • 1 pakje witte watten • 6 steriele gaasjes • 2 metaline compressen, steriel • 3 elastische, hydrofiele zwachtels 4 m lang, 6 cm breed • 2 driekante doeken, ook bekend onder de naam mitella • 1 assortiment wondpleister • 1 rol kleefpleister, 2 ½ cm breed • 1 verbandschaar • 6 veiligheidsspelden 14-4

168 Infectieziekten: besmetting door micro-organismen
incubatietijd: wel besmet, nog niet ziek iedere ziekte heeft eigen incubatietijd 14-5

169 Kinderziekten: bof hersenvliesontsteking kinkhoest mazelen rode hond
roodvonk waterpokken 14-6

170 Andere infectieziekten, onder andere:
middenoorontsteking verkoudheid ontstoken amandelen griep koortsstuipen 14-7

171 Maag- en darmstoornissen:
voedselvergiftiging paratyfus obstipatie maden en wormen 14-8

172 Op het spreekuur: pasjes meenemen cliënt geruststellen
cliënt vooraf informeren arts vooraf informeren voorschriften opvolgen en doorgeven aan collega’s 14-9

173 De inhoud van dit thema:
15.2 Invloeden op de ontwikkeling 15.3 Opvoeden en opvoedingsvaardigheden 15.4 Zelfredzaamheid stimuleren 15.5 Structuur bieden 15.6 Regulerend optreden 15.7 Opvoeden in bijzondere situaties 15.8 In de praktijk 15-1

174 Invloeden op de ontwikkeling:
• fysieke omgeving • leefomstandigheden • opvoeding • verzorging • educatie • sociale contacten 15-2

175 Opvoeden: een kind leren zich met zijn eigenheid in de wereld te
redden door te: • steunen • stimuleren • structureren • sturen 15-3

176 Opvoedingsvaardigheden:
alle positieve handelingen en uitingen van opvoeders die bijdragen aan de ontwikkeling van een kind 15-4

177 Zelfredzaamheid stimuleren:
• zorgen voor veilige, vertrouwde omgeving • zelf op onderzoek laten uitgaan • geven van eigen verantwoordelijkheid • aansluiten bij wat het kind al kan • aansluiten bij persoonlijke manier van leren • positieve feedback geven • afwisselen met rust 15-5

178 Structuur bied je door:
• een goede inrichting van de ruimte • een vaste dagindeling • vaste regels en rituelen • herkenbare opvoedmethoden • vaste opvoeders of verzorgers 15-6

179 Regulerend optreden: • afspraken en regels maken • belonen en straffen
• kinderen leren zelf problemen op te lossen • time-out geven 15-7

180 De inhoud van dit thema:
16.2 Creativiteitsontwikkeling en beeldende vorming 16.3 De betekenis van beeldende vorming voor de ontwikkeling 16.4 Beeldende en kunstzinnige vorming in fasen van de ontwikkeling 16.5 De didactische aanpak 16.6 Tips voor de praktijk 16-1

181 Algemene doelen van beeldende vorming:
• verbeteren originele denken, fantasie, verkenning • creatieve en esthetische ontwikkeling stimuleren • cognitieve competenties stimuleren, bijvoorbeeld de taalontwikkeling • motorische vaardigheden verbeteren • persoonlijkheidsontwikkeling • bevorderen sociaal functioneren in groepen en in de samenleving • jezelf openstellen en jezelf leren uiten • andere kunstzinnige, creatieve en culturele aspecten en uitingen leren kennen • verschillende materialen en gereedschappen leren kennen en daarmee om leren gaan • leren over onder andere kleur, vorm, ritme, muziek, dans, ruimte en composities • leren reflecteren op je eigen werk en dat van anderen • een zinvolle en plezierige tijdsbesteding 16-2

182 Beeldende en kunstzinnige vorming in fasen van de ontwikkeling:
• kunstzinnige en culturele oriëntatie • beeldbeschouwing • tweedimensionaal en driedimensionaal werken • muziek • dans en beweging • toneel en drama 16-3

183 Tweedimensionaal en driedimensionaal werken:
• doelen • twee- en driedimensionaal werken op verschillende leeftijden • ontwikkelingsschema twee- en driedimensionaal werken • materialen, gereedschappen en toepassingen 16-4

184 Twee- en driedimensionaal werken op verschillende leeftijden:
• baby’s • peuters • kleuters • jongere basisschoolkinderen • oudere basisschoolkinderen • adolescenten en volwassenen • ouderen • materialen 16-5

185 Materialen, gereedschappen en toepassingen:
• materialen tweedimensionaal werken • materialen driedimensionaal werken • hout • papier • boetseren 16-6

186 Muziek: • doelen muziekactiviteiten
• muziek op verschillende leeftijden 16-7

187 Muziek op verschillende leeftijden:
• baby’s • peuters • kleuters • jongere basisschoolkinderen • oudere basisschoolkinderen • adolescenten en volwassenen • ouderen 16-8

188 Dans en bewegen: • doelen dans en bewegen
• dans en bewegen op verschillende leeftijden • aandachtspunten en activiteiten dans en bewegen 16-9

189 Toneel en drama: • doelen toneel en drama
• toneel en drama op verschillende leeftijden • aandachtspunten en activiteiten toneel en drama 16-10

190 De didactische aanpak:
• het belang van een goede didactische aanpak • activiteiten vormgeven • werkvorm beeldbeschouwing 16-11

191 Activiteiten vormgeven:
• het proces van beeldende vorming • doel • voorbereiding • uitvoering • evaluatie 16-12

192 Vormen beeldende vorming:
• productgericht - instructie • procesgericht • vrije expressie 16-13

193 Zeven fasen beeldbeschouwing:
1 verwoorden eerste indruk 2 inventariseren wat je ziet 3 inhoudelijke achtergronden van de afbeelding verkennen 4 manier van maken analyseren 5 praten over de beeldende aspecten 6 praten over functie en doelgroep van het kunstwerk 7 afsluiting en verwerking 16-14


Download ppt "De inhoud van dit thema:"

Verwante presentaties


Ads door Google