De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Thema 2: Signaleren van leerlingen met dyslexie Instrumenten en observeren Het gebeurt nog zeer regelmatig dat leerlingen in het basisonderwijs niet als.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Thema 2: Signaleren van leerlingen met dyslexie Instrumenten en observeren Het gebeurt nog zeer regelmatig dat leerlingen in het basisonderwijs niet als."— Transcript van de presentatie:

1 Thema 2: Signaleren van leerlingen met dyslexie Instrumenten en observeren
Het gebeurt nog zeer regelmatig dat leerlingen in het basisonderwijs niet als dyslectisch worden aangemerkt, omdat ze hun lees- en/of spellingproblemen hebben weten te compenseren. Het is daarom zeker ook op het voortgezet onderwijs van belang om je bewust te zijn van mogelijke dyslexiesignalen. Aanvullende werkvorm 1 Eventueel de studenten bij aanvang van het college zelf het zinnendictee en/of de stilleestoets behorende bij het Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs laten maken.

2 Signaleren Gegevens overdracht PO – VO Signaleringsinstrumenten
Observatiegegevens Signalering kan in het voortgezet onderwijs op verschillende momenten plaatsvinden. De gegevens die worden uitgewisseld tijdens de overdracht PO – VO kunnen reden tot zorg zijn (1). Daarnaast kan signalering van mogelijke dyslexie plaatsvinden op basis van signaleringsinstrumenten (2), maar ook door gebruik te maken van observatiegegevens (3). Van een docent wordt niet gevraagd dat hij de diagnose dyslexie stelt. Wel wordt van hem verwacht dat hij eventuele dyslexiekenmerken herkent en hiernaar handelt. Wanneer hij opvallendheden in de lees- en/of spellingontwikkeling bij een leerling opmerkt, dient hij de zorgspecialist op school te waarschuwen.

3 Signaleringsinstrumenten
Zinnendictee Stilleestoets Het Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs bevat signaleringstoetsen die aan het begin van het schooljaar bij alle brugklasleerlingen kunnen worden afgenomen. Het signaleringsonderzoek naar dyslexie bestaat uit een zinnendictee en een stilleestoets. Eerder bevatte het signaleringsonderzoek van het protocol ook een overschrijftaak, maar van dit instrument bleek de signalerende waarde minder groot, waardoor het geen aanvullende informatie bood. In 2005 is er een herziene versie van de signaleringstoetsen verschenen. De normering is bijgesteld en de overschrijftaak is komen te vervallen. Bij de toetsen is het van belang dat men zich houdt aan de afnamevoorschriften. Deze staan precies uitgeschreven. Daarbij is het ook belangrijk dat de toetsen zorgvuldig worden nagekeken. Een veelgehoord misverstand is dat dyslectische leerlingen de toetsen uit het protocol niet hoeven te maken. Ook dyslectische leerlingen en leerlingen bij wie al problemen met lezen en spellen zijn gesignaleerd, kunnen deze toetsen maken. Op deze manier kan het actuele lees- en spellingniveau in kaart worden gebracht. Het is zeker niet zo dat scholen zich moeten beperken tot de twee hier genoemde toetsen. Toetsen om zicht te krijgen op begrijpend lezen, woordenschat, rekenvaardigheid en het welbevinden van de leerling kunnen ook deel uitmaken van het signaleringsonderzoek om zo het beeld van een leerling zo compleet mogelijk te maken.

4 Zinnendictee Het wonderlijke weer
Spellingvaardigheid bij brugklasleerlingen 10 zinnen (differentiatie naar schooltype) Score: aantal fout geschreven woorden Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs – Bijlage 15 [niet de herziene versie] Met het zinnendictee wordt bepaald hoe de spellingvaardigheid bij brugklassers tot stand is gekomen. Het dictee bestaat uit tien zinnen. Per schooltype verschilt het aantal zinnen dat een leerling op moet schrijven, dus niet binnen alle schooltypen wordt het totale dictee van 10 zinnen gemaakt. De moeilijkheidsgraad van de zinnen neemt toe. Het aantal fout geschreven woorden wordt opgeteld en er wordt per schooltype een vergelijking met een normgroep gemaakt. De ervaring leert dat het volgende geldt: hoe hoger het schooltype, hoe minder fouten (ondanks het feit dat de leerlingen meer zinnen moeten opschrijven). In Bijlage 15 van het Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs is de eerdere versie van het dictee te vinden (dit is dus niet de herziene versie). Om een beeld te krijgen van het dictee, kan deze bijlage bekeken worden. Voor de daadwerkelijke afname is het daarentegen van belang dat men beschikt over de nieuwe handleiding en normering die aan alle scholen is toegestuurd.

5 Stilleestoets Hoe gevaarlijk is een tekenbeet?
Stilleessnelheid bij brugklasleerlingen Per minuut wordt een rondje om het laatst geschreven woord gezet (totale tijd: 3 minuten) Score: gemiddeld aantal gelezen woorden in 1 minuut Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs – Bijlage 17 [niet de herziene versie] Met de stilleestoets wordt de stilleessnelheid van brugklasleerlingen bepaald. Er is gekozen voor een stilleestoets, omdat toetsen waarbij leerlingen hardop moeten lezen zeer tijdsintensief zijn. De leerlingen krijgen drie minuten de tijd om de tekst ‘Hoe gevaarlijk is een tekenbeet?’ te lezen en moeten daarbij na elke minuut een rondje om het laatst gelezen woord zetten. Na drie minuten wordt de tekst opgehaald en noteert de leerling wat hij nog weet over het verhaal. Uiteindelijk wordt de gegeven samenvatting niet gescoord. Mocht het zo zijn dat het verhaal van de leerling summier, onjuist of warrig is weergegeven, dan maakt de docent hier een aantekening van. Het gemiddeld aantal gelezen woorden in een minuut wordt bepaald en er wordt een vergelijking gemaakt met de normtabel van het schooltype dat door de leerling gevolgd wordt. In Bijlage 17 van het Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs is de eerdere versie van de stilleestoets te vinden (dit is dus niet de herziene versie). Om een beeld te krijgen van de toets, kan deze bijlage bekeken worden. Voor de daadwerkelijke afname is het daarentegen van belang dat men beschikt over de nieuwe handleiding en normering.

6 Interpretatie scores Behoort de leerling tot de 10 à 25 procent
zwakst scorenden (vergelijkbaar met E- en D scores van het CITO), dan is er reden om deze leerling individueel verder te onderzoeken. Behoort de leerling tot de 10 à 25 procent zwakst scorende leerlingen (vergelijkbaar met E en D scores van het CITO), dan is er reden om deze leerling individueel verder te onderzoeken. Dat wil echter zeker niet zeggen dat alle leerlingen die uitvallen op de signaleringstoets dyslectisch zijn. Het gaat om een signaleringstoets, niet om een dyslexie toets! Psychodiagnostisch onderzoek moet uitwijzen of er daadwerkelijk sprake is van dyslexie (zie Thema 1 – College 1 Dyslexie in het VO). Bij uitval op de signaleringstoetsen wordt er in het dossier nagegaan of er voldoende informatie is over de leergeschiedenis van de leerling. De informatie over de leergeschiedenis is niet alleen van belang voor het vaststellen van de didactische resistentie, maar ook om te zien wat er al eerder aan begeleiding is geboden. Als er al eerder begeleiding is geboden, dan kan de hulp hierop aansluiten.

7 Observeren Observeren als aanvulling op eerdere gegevens
Meer tijdsintensief Maar daarentegen: wel daadwerkelijk zicht op de problemen in de klassensituatie Observatielijst lees- en spellingproblemen (Protocol Dyslexie VO – Bijlage 7) Observeren is meer tijdsintensief dan signalering op basis van de basisschoolgegevens of signalering op basis van toetsresultaten. Het voordeel van observeren is echter wel dat je daadwerkelijk zicht krijgt op de belemmeringen waar leerlingen met lees- en/of spellingproblemen in de klas, binnen de verschillende vakgebieden, tegenaan lopen. Het is raadzaam om observeren te zien als aanvulling op de overdracht- en/ of toetsgegevens. Om te observeren in de klassensituatie kun je de ‘Observatielijst lees- en spellingproblemen’ (Bijlage 7) uit het Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs inzetten.

8 Observatielijst lees- en spellingproblemen (Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs – Bijlage 7)

9 Observatielijst lees- en spellingproblemen
In te zetten in de klassensituatie Bestaat uit 9 categorieën Niet alleen product-, maar ook procesgericht De ‘Observatielijst lees- en spellingproblemen’ bestaat uit negen categorieën met verschijnselen die voorkomen bij leerlingen met lees- en/of spellingproblemen. In de klassensituatie kan de docent bekijken in hoeverre bepaalde verschijnselen op een leerling van toepassing zijn. Observaties hebben het voordeel dat je ook het proces van de leerling in de kaart kunt brengen. Je kunt nagaan hoe de leerling tot bepaalde prestaties komt. Probeer op meerdere momenten en over een lagere tijd (ongeveer 2 maanden) te observeren. Zo krijg je zicht op de vraag of er sprake is van een structureel probleem. De lijst wordt aan het begin van het schooljaar uitgedeeld en uitvoerig besproken met de docenten die in de brugklas lesgeven. Het is namelijk belangrijk dat docenten eerst met elkaar uitwisselen welk concreet gedrag binnen de categorieën valt en wanneer het gedrag echt afwijkt van wat van een leerling verwacht mag worden. Aanvullende werkvorm 2 De studenten bespreken de verschillende categorieën in bijlage 7 en operationaliseren deze. Wat wordt er bedoeld? Hoe kun je dat concreet observeren? Wanneer is er sprake van afwijkend gedrag?

10 Aanvullend onderzoek moderne vreemde talen (Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs – Bijlage 8)
Leerlingen die hun problemen lang hebben kunnen compenseren op de basisschool, vallen in het voortgezet onderwijs vaak uit bij de talen. Wanneer bij de eerdere observaties problemen gesignaleerd worden, kan er voor de moderne vreemde talen aanvullend onderzoek worden gedaan (zie Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs – Bijlage 8). Over het algemeen zal dit aanvullend onderzoek gedaan worden door een zorgspecialist, maar het is echter ook prima door docenten te gebruiken.

11 Aanvullend onderzoek moderne vreemde talen (Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs – Bijlage 8)

12 Signalering van dyslexie in de hogere leerjaren
Werktempo Cijfers en inzet Huiswerk Gedrag Faalangst en vermijdingsgedrag Er zijn leerlingen die hun dyslexie óók aan het begin van de middelbare school hebben weten te compenseren en daarbij (net) niet zijn uitgevallen op de signaleringsinstrumenten. Signaleringstoetsen of een lijst met ‘dyslexiesymptomen’ zijn bij deze groep niet voorhanden. Wat we vaak wel zien, is dat deze leerlingen traag lezen en een uitval laten zien op spellinggebied (zowel moedertaal, als vreemde taal). Signalen voor dyslexie in de hogere leerjaren - De leerling kan het werktempo van de klas niet bijhouden, heeft het werk niet af of te laat ingeleverd en heeft minder zorg voor het werk. - De cijfers voor de talen en/of zaakvakken dalen. Soms gaat dit gepaard met een verminderde of juist extra inzet van de leerling. - De leerling moet onevenredig veel tijd aan huiswerk besteden. - De leerling vertoont teruggetrokken of juist opvallend storend gedrag in de klas. - De leerling is angstig over zijn studieresultaten, vertoont vermijdingsgedrag en is vaker dan normaal afwezig bij proefwerken of overhoringen. Wanneer je het idee hebt dat er bij oudere leerlingen wellicht sprake zou kunnen zijn van dyslexie, neem dan contact op met de zorgspecialist op school.

13 Traject Stap 1: Signaleringsfase Stap 2: Intakefase
Stap 3: Strategiefase Stap 4: Onderzoeksfase Stap 5: Integratie- en indiceringsfase Stap 6: Adviesfase 1. Signaleringsfase Op basis van de signalering (overdracht PO – VO, signaleringstoetsen, observaties) wordt nagegaan of een leerling het risico loopt om problemen te krijgen met de verschillende leerstofgebieden, omdat het lezen en/of spellen moeilijkheden oplevert. Als er uit de gegevens blijkt dat er wellicht sprake is van een dyslectisch probleem, staat de school voor keuze: zorgspecialist/ GZ-psycholoog op school start met de intakefase (1) of dossiers worden overgedragen naar een extern onderzoeksinstituut waar de school een vaste band mee heeft (2) of de school adviseert de ouders om hun kind zelf te laten onderzoeken op dyslexie (3). Ook in het geval van (1) en (2) deelt de school aan de ouders mee dat hun kind in aanmerking komt voor dyslexie onderzoek. Wanneer een leerling wordt onderzocht bij een extern onderzoeksinstituut (2)(3)is het belangrijk dat er een goede afstemming plaatsvindt, zodat onderzoeksgegevens efficiënt uitgewisseld kunnen worden. Let op: vaak wordt er gewacht met extra begeleiding en extra faciliteiten tot daadwerkelijk bekend is of een leerling dyslectisch is. Dit wordt echter niet aanbevolen. Probeer de leerling meteen te begeleiden en die hulpmiddelen aan te bieden die hij nodig heeft. 2. Intakefase Als de hulpvraag van de leerling, de ouders en/of de school duidelijk is, verzamelen de zorgspecialisten in de intakefase alle informatie die nodig is om de vraag te beantwoorden. Het is belangrijk dat de hulpvraag helder is en dat de verwachtingen en wensen van de verschillende partijen in kaart zijn gebracht. Om hier zicht op te krijgen, voert de zorgspecialist een intakegesprek met leerling, ouders en mentor en analyseert hij het leerlingdossier. 3. Strategiefase De zorgspecialisten, mentoren en docenten gaan na of er voldoende informatie is om de hulpvragen te beantwoorden en een handelingsplan op te stellen. Zo nodig wordt een plan gemaakt om aanvullende informatie te verzamelen. 4. Onderzoeksfase De onderzoeksvragen worden beantwoord middels onderzoek door een GZ-psycholoog en zorgspecialist. 5. Integratie- en indiceringsfase De onderzoeksresultaten worden geïntegreerd tot een totaalbeeld. Diagnose dyslexie wordt (zo nodig) gesteld. Er worden haalbare adviezen geformuleerd. 6. Adviesfase Een zorgspecialist of GZ-psycholoog bespreekt de resultaten en aanbevelingen met de leerling en de ouders. Ook de school wordt op de hoogte gebracht (mentor, zorgcoördinator). Er wordt een handelingsplan opgesteld.

14 Zelfstudie Henneman, K., Kleijnen, R., & Smits, A. E.
H. (2004). Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs. ’s-Hertogenbosch: KPC Groep. Deel 2: Hoofdstuk 1


Download ppt "Thema 2: Signaleren van leerlingen met dyslexie Instrumenten en observeren Het gebeurt nog zeer regelmatig dat leerlingen in het basisonderwijs niet als."

Verwante presentaties


Ads door Google