De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Epistula 80: De wereld is een schouwtoneel (p.81)

Verwante presentaties


Presentatie over: "Epistula 80: De wereld is een schouwtoneel (p.81)"— Transcript van de presentatie:

1 Epistula 80: De wereld is een schouwtoneel (p.81)
Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen X 1-29 Epistula 80: De wereld is een schouwtoneel (p.81)

2 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Seneca Lucilio suo salutem Seneca zegt gegroet tegen zijn (vriend) Lucilius

3 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Een moment voor jezelf Hodierno die non tantum meo beneficio mihi vaco, sed spectaculi, quod omnes molestos ad sphaeromachian avocavit. Vandaag heb ik tijd voor mezelf, niet alleen door mijn eigen weldaad, maar ook (door de weldaad) van het schouwspel, dat alle lastige [mensen] naar een bokswedstrijd heeft geroepen. 2 mihi vaco – is hoofdww. Hierbij staan 2 bepalingen: - meo beneficio - (beneficio) spectaculi 2-3 spectaculi … avocavit: personificatie  alsof het schouwspel de mensen heeft geroepen. 3 molestos – omdat ze steeds binnenvallen en hem storen bij het denken e.d.

4 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Nemo inrumpet, nemo cogitationem meam inpediet, quae hac ipsa fiducia procedit audacius. 3-4 inrumpet, inpediet – welke tijd? futurum quae, verwijst naar…..?

5 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Nemo inrumpet, nemo cogitationem meam inpediet, quae hac ipsa fiducia procedit audacius. 3-4 inrumpet, inpediet – welke tijd? futurum quae, verwijst naar…..? cogitationem hac hoort bij …?

6 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Nemo inrumpet, nemo cogitationem meam inpediet, quae hac ipsa fiducia procedit audacius. 3-4 inrumpet, inpediet – welke tijd? futurum quae, verwijst naar…..? cogitationem hac hoort bij …? (ipsa) fiducia audacius – welke vorm?? comparativus, bijwoord Vertaling comparativus: longius = 1. langer 2. nogal / vrij lang 3. de langste (van twee)

7 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Nemo inrumpet, nemo cogitationem meam inpediet, quae hac ipsa fiducia procedit audacius. Niemand zal binnenvallen, niemand zal mijn gedachten belemmeren, die juist door deze garantie zich vrijmoediger ontwikkelen. 4 Waarom is ‘vrijmoediger’ hier de beste keuze voor de comparativus?  vrijmoediger dan wanneer er wél mensen binnenvallen

8 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Non crepabit subinde ostium, non adlevabitur velum: Niet zal telkens mijn deur piepen, niet zal mijn gordijn worden opgetild: 5 De kamers van een Romeins huis, zoals de werkkamer – tablinum - waren meestal afgescheiden van het atrium door een gordijn.

9 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
licebit tuto vadere, quod magis necessarium est per se eunti et suam sequenti viam. 6 eunti, sequenti – welke vorm? ppa, gesubstantiveerd in dativus omdat bij necessarium een dativus hoort

10 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
licebit tuto vadere, quod magis necessarium est per se eunti et suam sequenti viam. het zal (voor mij) mogelijk zijn rustig mijn gang te gaan, wat al te noodzakelijk is voor iemand die op zichzelf gaat en zijn eigen weg volgt. eunti – viam – beeldspraak (metafoor): het leven wordt als een weg voorgesteld. Seneca is op het pad des levens een ‘Einzelgänger’.

11 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Non ergo sequor priores? Facio, sed permitto mihi et invenire aliquid et mutare et relinquere; non servio illis, sed assentior. Volg ik dan niet mijn voorgangers? (Dat) doe ik (wel), maar ik sta mij toe én iets te vinden én te veranderen én weg te laten; ik ben niet hun slaaf, maar ben het met hen eens. 7-8 Welke stijlfiguren zie je? trikolon: invenire, mutare, relinquere polysyndeton / anafoor: et … et … et antithese (tegenstelling): non servio,sed assentior.

12 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Magnum tamen verbum dixi, qui mihi silentium promittebam et sine interpellatore secretum: Ik heb echter een groot woord gezegd, (ik) die mij stilte beloofde en afzondering zonder iemand die stoort: 9 magnum verbum = een groot woord ( teveel)

13 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
ecce ingens clamor ex stadio perfertur et me non excutit mihi, sed in huius ipsius rei contemplationem transfert. kijk, een geweldig geschreeuw van(uit) de wedstrijd dringt (tot mij) door en rukt me niet van mijzelf weg, maar brengt mij tot beschouwing van juist die zaak. 10 Tussen secretum en ecce staat geen voegwoord. Wat voor asyndeton is dit? explicatief asyndeton (geeft uitleg, waarom hij teveel heeft gezegd): er was geen stilte, want er kwam geschreeuw uit het stadion evt ook adversatief: ik hoopte op rust, maar er komt geschreeuw. 11 huius – gen van hic

14 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
De kracht van lichaam en geest Cogito mecum, quam multi corpora exerceant, ingenia quam pauci; Ik denk bij mezelf, hoe velen hun lichaam oefenen, hoe weinigen hun talent/verstand (oefenen): 12 exerceant – coni vanwege afh. vraag (grammaticalis) Welke stijlfiguren zie je in deze zin? Anafoor – quam … quam (Adversatief) asyndeton – exerceant, ingenia Chiasme - multi corpora, ingenia pauci; Ellips – in 2e deel van zin moet je nog een keer exerceant aanvullen

15 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
quantus ad spectaculum non fidele et lusorium fiat concursus, quanta sit circa artes bonas solitudo; 12 fidele – welke vorm? onzijdig van fidelis Hoort dus bij …?

16 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
quantus ad spectaculum non fidele et lusorium fiat concursus, quanta sit circa artes bonas solitudo; 12 fidele – welke vorm? onzijdig van fidelis Hoort dus bij …? spectaculum

17 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
quantus ad spectaculum non fidele et lusorium fiat concursus, quanta sit circa artes bonas solitudo; hoe grote toeloop er ontstaat naar een oppervlakkig en tot tijdverdrijf dienend schouwspel, hoe groot de eenzaam- heid is in de omgeving van de wetenschap; 13-14 Ook hier een adversatief asyndeton: in de arena is het druk, maar slechts heel weinig mensen doen aan wetenschap (filosofie!) Nog steeds coni  nog steeds afh. vraag (ik denk bij mezelf …)

18 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
quam inbecilli animo sint, quorum lacertos umerosque miramur. hoe slap van geest zij zijn, van wie wij de armen en schouders bewonderen.

19 Illud maxime revolvo mecum: Dit vooral overdenk ik steeds bij mezelf:
Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen X 1-29 Illud maxime revolvo mecum: Dit vooral overdenk ik steeds bij mezelf:

20 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
si corpus perduci exercitatione ad hanc patientiam potest, qua et pugnos pariter et calces non unius hominis ferat, qua solem ardentissimum in ferventissimo pulvere sustinens aliquis et sanguine suo madens diem ducat, quanto facilius animus conroborari possit, ut fortunae ictus invictus excipiat, ut proiectus, ut conculcatus exsurgat. Let op de constructie van deze zin: eerst een si-zin hierin 2 bijzinnen met qua Waar verwijst qua naar? patientiam dan de hoofdzin (geel) dan 3x ut (ut + coni!  geeft 3 gevolgen aan)

21 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
si corpus perduci exercitatione ad hanc patientiam potest, qua et pugnos pariter et calces non unius hominis ferat, als het lichaam door training tot deze gehardheid gebracht kan worden, waardoor het tegelijkertijd én de vuisten én de hakken van niet één verdraagt (kan verdragen), 16 pugnos / calces vuisten / hakken staan voor ….? slagen en trappen 17 non unius = ….? plures (meerdere)

22 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
qua solem ardentissimum in ferventissimo pulvere sustinens aliquis et sanguine suo madens diem ducat, waardoor iemand, de fel brandende zon in het gloeiend hete zand verdragend en druipend van zijn eigen bloed, de dag doorbrengt (kan doorbrengen), 17 ferventissimo pulvere – natuurlijk het zand van de arena, waar de bokswedstrijd werd gehouden. sanguine – Romeinse boksers mochten hun handen omwikkelen met ‘boksbeugels’. Waarschijnlijk gaat het hier om het zgn. pankration, een mix van worstelen en boksen, waarbij bijna alles was toegestaan.

23 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
quanto facilius animus conroborari possit, ut fortunae ictus invictus excipiat, ut proiectus, ut conculcatus exsurgat. hoeveel makkelijker zou de geest kunnen worden gesterkt om de slagen van het lot ongebroken op te vangen, om neergegooid, om in elkaar getrapt (weer) op te staan. 19 conroborari – metafoor  sporten als metafoor voor: de geest ‘sterk maken’ Ook invictus, proiectus, conculcatus is een term uit de sport / arena.

24 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Corpus enim multis eget rebus, ut valeat: animus ex se crescit, se ipse alit, se exercet. Het lichaam heeft immers veel dingen nodig om gezond te zijn: de geest groeit van zichzelf, voedt zichzelf, oefent zichzelf. 20-21 Welke stijlfiguren zie je? 1. (adversatief) asyndeton – valeat: animus 2. trikolon – crescit, alit, exercet

25 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Illis multo cibo, multa potione opus est, multo oleo, longa denique opera: Zíj hebben veel voedsel, veel drinken nodig, veel olie, kortom een lange verzorging: 21 Wie worden bedoeld met illis? De boksers die veel kunnen verdragen.

26 tibi continget virtus sine apparatu, sine inpensa.
Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen X 1-29 tibi continget virtus sine apparatu, sine inpensa. 22 continget – welke tijd? futurum

27 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
tibi continget virtus sine apparatu, sine inpensa. aan jou zal de deugd ten deel vallen zonder uitrusting, zonder kosten. Seneca gebruikt in de afgelopen regels een zgn. a fortiori – redenering (a fortiori = des te sterker): * als een lichaam zo sterker kan worden door oefenen … * kan de geest het zeker / nog makkelijker!

28 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Wilskracht Quidquid facere te potest bonum, tecum est. Al wat jou goed kan maken, is met jou (zit in jezelf).

29 Quid tibi opus est, ut sis bonus? Velle.
Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen X 1-29 Quid tibi opus est, ut sis bonus? Velle. 24 sis – welke vorm? coni praes van esse

30 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Quid tibi opus est, ut sis bonus? Velle. Wat heb jij nodig om goed te zijn? (Het) Willen.

31 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Quid autem melius potes velle quam eripere te huic servituti, quae omnes premit, quam mancipia quoque condicionis extremae et in his sordibus nata omni modo exuere conantur? 25-27 Let op de 2 soorten quam in deze zin! * de eerste quam = ‘dan’ (melius … quam = beter … dan) * de tweede quam is ….. ? een relativum quae en quam wijzen terug naar ….? servituti Let op: quae is onderwerp in de (eerste) bijzin; quam is lijdend voorwerp in de (tweede) bijzin

32 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Quid autem melius potes velle quam eripere te huic servituti, quae omnes premit, quam mancipia quoque condicionis extremae et in his sordibus nata omni modo exuere conantur? Wat kan jij echter beter willen dan je te ontrukken aan deze slavernij, die allen neerdrukt, die ook slaven in de slechtste omstandigheden en in deze armzalige toestand geboren op iedere manier proberen af te schudden? Publius Ovidius Naso, Metamorphosen X 1-29 25 servituti is hier metaforisch bedoeld  een situatie die je onderdrukt: afhankelijk zijn van je lichaam (dus van alles wat het lichaam nodig heeft) en andere uiterlijke zaken

33 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Peculium suum, quod comparaverunt ventre fraudato, pro capite numerant: 28 ventre fraudato – welke constructie? abl abs numerant – welke tijd? gewoon praesens – in het werkwoord numerare zit al –era-; geen pqpf dus.

34 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Peculium suum, quod comparaverunt ventre fraudato, pro capite numerant: Hun spaargeld, dat zij hebben bijeengebracht door hun maag te kort te doen, tellen ze neer voor hun vrijheid: 28 numerant – wie bedoelt Seneca? slaven Als zij niet al het eten nodig hadden dat ze van hun meester kregen, mochten ze dat verkopen. Zo konden ze sparen om zich uiteindelijk vrij te kopen.

35 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
tu non concupisces quanticumque ad libertatem pervenire, qui te in illa putas natum? zal jij niet hevig verlangen om tot elke prijs de vrijheid te bereiken, (jij) die meent dat je daarin geboren bent? 28-29 Met welke twee betekenissen van ‘vrijheid’ speelt Seneca hier? * letterlijke vrijheid (i.t.t. slavernij) * geestelijke vrijheid (filosofisch gezien: de ratio bereiken)

36 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Quid ad arcam tuam respicis? Emi non potest. Waarom kijk je om naar je geldkist? Hij / deze kan niet gekocht worden. 30 emi – infin praes pass Wat is het onderwerp van potest? geestelijke vrijheid

37 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Itaque in tabellas vanum coicitur nomen libertatis, quam nec, qui emerunt, habent nec, qui vendiderunt: 30-31 Let op: 2 soorten relativa * quam heeft wél een antecedent, nl. …? libertatis * qui (2x) heeft dat niet. Hoe vertaal je qui? degenen die, zij die

38 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Itaque in tabellas vanum coicitur nomen libertatis, quam nec, qui emerunt, habent nec, qui vendiderunt: Dus wordt de naam (van) vrijheid ten onrechte opgetekend in de registers, [de vrijheid] die noch zij die haar hebben gekocht, bezitten noch zij die haar hebben verkocht: 30 in tabellas coicitur – in Rome werd door de censores in registers bijgehouden, welke slaven er waren vrijgelaten. 30-31 Ook in deze ene zin gebruikt Seneca weer de twee betekenissen van vrijheid/slavernij door elkaar.

39 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
tibi des oportet istud bonum, a te petas. jij moet dit bezit aan jezelf geven, van jezelf vragen. (het is nodig dat jij … geeft / vraagt)

40 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Ieder mens speelt zijn eigen rol Libera te primum metu mortis (illa nobis iugum inponit), deinde metu paupertatis. 33 libera – imper van liberare illa – verwijst naar …? metu mortis

41 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Ieder mens speelt zijn eigen rol Libera te primum metu mortis (illa nobis iugum inponit), deinde metu paupertatis. Bevrijd je ten eerste van de vrees voor de dood (die legt ons een juk op), daarna van de vrees voor de armoede. 33 iugum imponit – wat wordt hiermee bedoeld? is een metafoor: een juk is: a. letterlijk: houten balk die op je schouders rust (bv om emmertjes water te halen) b. figuurlijk: iets wat zwaar weegt, een last is Welke 2 indifferentia noemt Seneca hier? - de dood - armoede / geld

42 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Si vis scire, quam nihil in illa mali sit, compara inter se pauperum et divitum vultus: saepius pauper et fidelius ridet; 35 pauperum / divitum – welke vorm? gen. mv Het bijv nw is gesubstantiveerd (ook bij pauper in volgende stuk zin) saepius, fidelius – welke vorm? compar (bijwoord) van saepe, fidelis

43 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Si vis scire, quam nihil in illa mali sit, compara inter se pauperum et divitum vultus: saepius pauper et fidelius ridet; Als je wilt weten hoe daarin niets kwaads schuilt, vergelijk (dan) de gezichten van de armen en rijken met elkaar: de arme lacht vaker en oprechter; 34 Wat wordt er bedoeld met illa? paupertas

44 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
nulla sollicitudo in alto est; etiam si qua incidit cura, velut nubes levis transit: er is geen enkele bezorgdheid in zijn binnenste; ook als er zich enige zorg voordoet, gaat die voorbij als een lichte wolk: 36 in alto – over wiens binnenste gaat het hier? van een arme man Waar komt de vertaling ‘enige zorg’ vandaan?

45 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
nulla sollicitudo in alto est; etiam si qua incidit cura, velut nubes levis transit: er is geen enkele bezorgdheid in zijn binnenste; ook als er zich enige zorg voordoet, gaat die voorbij als een lichte wolk: 36 in alto – over wiens binnenste gaat het hier? van een arme man Waar komt de vertaling ‘enige zorg’ vandaan? van qua Na si, nisi, num en ne gaat ali- niet met quis-je mee! qua = aliqua (= een of andere, enige) Wat is het tertium comparationis in deze vergelijking? transit (zowel de zorg als de wolk gaan over)

46 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
horum, qui felices vocantur, hilaritas ficta est aut gravis et suppurata tristitia, eo quidem gravior, quia interdum non licet palam esse miseros, sed inter aerumnas cor ipsum exedentes necesse est agere felicem. 36 horum – welke vorm? gen mv van hic Wat is de hoofdzin?

47 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
horum, qui felices vocantur, hilaritas ficta est aut gravis et suppurata tristitia, eo quidem gravior, quia interdum non licet palam esse miseros, sed inter aerumnas cor ipsum exedentes necesse est agere felicem. 36 horum – welke vorm? gen mv van hic Wat is de hoofdzin? * hilaritas ficta est aut gravis et suppurata tristitia (est) Welke vorm is gravior? comparativus

48 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
horum, qui felices vocantur, hilaritas ficta est aut gravis et suppurata tristitia, eo quidem gravior, quia interdum non licet palam esse miseros, sed inter aerumnas cor ipsum exedentes necesse est agere felicem. van hen, die gelukkig worden genoemd, is de vrolijkheid gemaakt of (is) de treurnis ernstig en zwerend, (en dat is) des te zwaarder, omdat het soms niet mogelijk is openlijk bedroefd te zijn, maar te midden van de ellende die het hart zelf kwelt het noodzakelijk is de gelukkige te spelen.

49 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
horum, qui felices vocantur, hilaritas ficta est aut gravis et suppurata tristitia, eo quidem gravior, quia interdum non licet palam esse miseros, sed inter aerumnas cor ipsum exedentes necesse est agere felicem. Leg uit, dat Seneca in de afgelopen regels de redenering manipuleert door het wel heel zwart-wit voor te stellen. Hij doet net of elke rijke ongelukkig is (maar mooi weer speelt) en elke arme gelukkig. Waarom doet hij dat? Hierdoor lijkt het of mensen met minder bezit gelukkiger zijn. En één van de doelen van de Stoa is om geld als een van de indifferentia te beschouwen

50 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Saepius hoc exemplo mihi utendum est, nec enim ullo efficacius exprimitur hic humanae vitae mimus, qui nobis partes, quas male agamus, adsignat. 40 utendum est ….? gerundivum van verplichting 41 adsignat – welke vorm? coni praes coni in relatieve bijzin. Wat geeft die aan? 1. finalis 2. causalis 3. explicativus (is het hier: zo’n soort … die)

51 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Saepius hoc exemplo mihi utendum est, nec enim ullo efficacius exprimitur hic humanae vitae mimus, qui nobis partes, quas male agamus, adsignat. Nogal vaak / al te vaak moet ik dit voorbeeld gebruiken, want door geen enkel voorbeeld wordt effectiever deze klucht van het menselijk leven uitgedrukt, die ons de rol toewijst die wij slecht spelen. Publius Ovidius Naso, Metamorphosen X 1-29 40 hoc exemplo – welk voorbeeld wordt bedoeld? van de klucht (mimus)

52 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Ille qui in scaena latus incedit et haec resupinus dicit, Hij die breedsprakig het toneel opgaat en trots deze woorden / dit zegt: 42 ille qui - Toneel werd meestal gespeeld door slaven of in ieder geval mensen van lage komaf!

53 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
En impero Argis; regna mihi liquit Pelops, qua ponto ab Helles atque ab Ionio mari urguetur Isthmos, ‘Kijk, ik heers in Argos; Pelops liet mij het rijk na, een gebied waar de Isthmus door de Hellespont en de Ionische zee wordt begrensd’, Ionische Zee

54 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
servus est, quinque modios accipit et quinque denarios. is een slaaf, krijgt vijf schepels (graan) en vijf denarii. 46 modius – schepel (ca 9 liter) graan Oude inhoudsmaten v.l.n.r.: mud, schepel en kop

55 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Ille qui superbus atque inpotens et fiducia virium tumidus ait, Quod nisi quieris, Menelae, hac dextra occides, diurnum accipit, in centunculo dormit. Hij die trots en onbeheerst en verwaand door het vertrouwen in zijn kracht zegt: ‘Als je dit niet zult kunnen, Menelaus, zul je door deze rechterhand sterven’, ontvangt een rantsoen, slaapt in een kleine lap. Publius Ovidius Naso, Metamorphosen X 1-29 46 ille qui = (opnieuw) de toneelspeler

56 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Idem de istis licet omnibus dicas, quos supra capita hominum supraque turbam delicatos lectica suspendit: 49 idem – onz ev. (hetzelfde) istis – congrueert met …..?

57 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Idem de istis licet omnibus dicas, quos supra capita hominum supraque turbam delicatos lectica suspendit: 49 idem – onz ev. (hetzelfde) istis – congrueert met omnibus dicas – coni vanwege licet (lees: licet ut dicas) 50 quos … suspendit – wat is in het La. onderwerp in deze zin?

58 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Idem de istis licet omnibus dicas, quos supra capita hominum supraque turbam delicatos lectica suspendit: 49 idem – onz ev. (hetzelfde) istis – congrueert met omnibus dicas – coni vanwege licet (lees: licet ut dicas) 50 quos … suspendit – wat is in het La. onderwerp in deze zin? lectica

59 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Idem de istis licet omnibus dicas, quos supra capita hominum supraque turbam delicatos lectica suspendit: Hetzelfde kun je zeggen over al diegenen die een draagstoel (als) verwende (mannen) uittilt boven de hoofden van mensen en boven de menigte: 49-50 Over wat voor soort mensen gaat het hier? Over rijke mensen, die zich met een draagstoel door de stad laten dragen. Wat bedoelt Seneca met idem? Dat ook deze mannen niet gelukkig zijn: hun voorspoed (zich laten dragen door de stad) is maar schijn, net als van de mannen die toneelspelen.  (idem verwijst dus naar de volgende zin: personata felicitas est)

60 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
omnium istorum personata felicitas est. Contemnes illos, si despoliaveris. van al diegenen is het geluk gespeeld. Je zult hen minachten, als je hen van de maskers zult hebben beroofd.

61 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Equum empturus solvi iubes stratum, detrahis vestimenta venalibus, ne qua vitia corporis lateant: hominem involutum aestimas? 52 empturus – welke vorm? ptc fut act van emere – kopen Is nom, dus zegt iets over het onderwerp ( iubes – jij…) solvi- welke vorm? infin praes pass ne qua = ne aliqua

62 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Equum empturus solvi iubes stratum, detrahis vestimenta venalibus, ne qua vitia corporis lateant: hominem involutum aestimas? Als je van plan bent een paard te kopen, beveel je dat het zadelkleed los wordt gemaakt, je trekt de kleding af van slaven (die verkocht worden), opdat niet enige gebreken van het lichaam verborgen blijven: beoordeel je een mens die in kleding gehuld is? 53 hominem involutum aestimas? - Retorische vraag Seneca gebruikt hier een analogie-redenering: als je iets in het ene geval (niet) zou doen (paard / slaaf kopen zonder goed te bekijken), moet je dat ook in andere gevallen (niet) doen (mens beoordelen op eerste indruk)

63 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Mangones, quidquid est quod displiceat, id aliquo lenocinio abscondunt, itaque ementibus ornamenta ipsa suspecta sunt: 54 ementibus – ppa van emere – kopen. Wat is in het Ned. dus een goede vertaling voor ementibus? kopers

64 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Mangones, quidquid est quod displiceat, id aliquo lenocinio abscondunt, itaque ementibus ornamenta ipsa suspecta sunt: Slavenhandelaren, wat er ook maar is wat (hen) niet bevalt, verbergen dit met een of andere verfraaiing, dus voor kopers zijn juist versieringen verdacht:

65 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
sive crus alligatum sive brachium aspiceres, nudari iuberes et ipsum tibi corpus ostendi. 55-56 aspiceres, iuberes – welke vorm en waarom? coni imperf irrealis  Seneca gebruikt een (op dit moment irreëel voorbeeld: als je nu op de slavenmarkt stond – en dat is niet zo – dan zou je ….) 56 nudari, ostendi – infin praes pass

66 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
sive crus alligatum sive brachium aspiceres, nudari iuberes et ipsum tibi corpus ostendi. of je een verbonden been of een (verbonden) arm zou zien, je zou bevelen dat ze ontbloot werden en dat jou het lichaam zelf werd getoond.

67 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Vides illum Scythiae Sarmatiaeve regem insigni capitis decorum? Zie je die koning van de Scythen of Sarmaten mooi door een sieraad van het hoofd? 56 illum – congr. met regem insigni capitis decorum  abl – gen – acc van bijv nw

68 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Si vis illum aestimare totumque scire, qualis sit, fasciam solve: multum mali sub illa latet. Quid de aliis loquor? Als je hem wilt beoordelen en helemaal weten wat voor man hij is, maak (dan) zijn diadeem los: daaronder zit veel ellende verborgen. Wat / waarom spreek ik over anderen? 57 vis – 2e ev praes van velle 58 sit – waarom coni? afh vraag Welke stijlfiguren zie je in deze zin? alliteratie – multum mali retorische vraag - Quid de aliis loquor? diadeem

69 Publius Ovidius Naso, Metamorphosen, X, 1-29
Si perpendere te voles, sepone pecuniam, domum, dignitatem, intus te ipse considera: nunc qualis sis, aliis credis. Vale. Als je jezelf grondig zult willen onderzoeken, zet dan je geld, huis, status opzij, (maar) bekijk jezelf van binnen: nu laat je aan anderen over hoe je bent. Gegroet. Met welke ene filosofische term zou je de woorden pecuniam, domum, dignitatem kunnen aanduiden? indifferentia


Download ppt "Epistula 80: De wereld is een schouwtoneel (p.81)"

Verwante presentaties


Ads door Google