De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Computerles Statistiek

Verwante presentaties


Presentatie over: "Computerles Statistiek"— Transcript van de presentatie:

1 Computerles Statistiek
Hoofdstuk 9 Getal en Ruimte Klas 2 VMBO B/K

2 Wat leer je in dit hoofdstuk?
Je leert wat een turftabel is. Wat een beelddiagram is. Wat een staafdiagram is. Wat een lijndiagram is. Wat een steelbladdiagram is. Wat een cirkeldiagram is. Wat de termen modulus, mediaan en gemiddelde betekenen. En natuurlijk leer je ook om dat allemaal goed toe te kunnen passen.

3 Maar eerst: waarvoor gebruiken we statistiek?
Met statistiek kun je bepaalde gegevens vastleggen en door middel van plaatjes (diagrammen) laten zien en het allemaal wat mooier maken.

4 Randstadrail. Stel, ik ga ‘s morgens bij station Palenstein van de Randstadrail staan. Daar komen allerlei leerlingen van onze school uit. En nu wil ik graag weten welke leeftijd die leerlingen hebben. Dus ik ga ze allemaal vragen hoe oud ze zijn.

5 Turven. En natuurlijk wil ik dat ook opschrijven.
Dus ik begin: 1 leerling van 13, 1 leerling van 15, 1 leerling van 14, 2 leerlingen van 12, 3 leerlingen van 15, 1 leerling van 12. Op deze manier is al gauw mijn blaadje vol natuurlijk. En als ik dan 25 leerlingen heb gehad loop ik met een flink pak papier terug naar school.

6 Turven. Dat moet dus makkelijker kunnen.
En daar hebben we het volgende op gevonden: We gaan een turftabel gebruiken. Jullie weten natuurlijk al wat een tabel is maar wat is nou weer een turftabel?

7 Turftabel. Nou dit is dus een turftabel.
Je zet in de kantlijn welke leeftijden je wil tellen. turftabel leeftijd 11 12 13 14 15 16 17

8 En dan? Nou, voor iedere keer als je een leeftijd tegen komt zet je één streepje bij die leeftijd. turftabel leeftijd 11 l l l l l l l l l 12 l l l l l l l l l l l l l 13 l l l l l l 14 15 l l l l 16 l l 17 l

9 Maar het kan nog makkelijker.
Want zeker als je veel leerlingen van één leeftijd hebt is het niet zo makkelijk tellen, al die streepjes. Dus daar verzinnen we weer iets op. Voor iedere 5e leerling zetten we geen staand streepje maar een schuin streepje door de eerdere 4 streepjes.

10 Zo, dat telt een stuk vlugger
Je telt ieder blokje van 5 en dan de enkele streepjes

11 Op deze manier kan ik heel veel leerlingen tellen op een klein stukje papier.
En de tabel waarin al die streepjes staan noemen we een turftabel. Het tellen van de leerlingen noemen we turven.

12 Nu eerst wat oefeningen.
Maak een turftabel van de volgende gegevens: We hebben 76 leerlingen. 26 daarvan zijn 12 jaar 21 daarvan zijn 13 jaar 18 leerlingen zijn 14 jaar 7 leerlingen zijn 15 jaar en 4 leerlingen zijn 16 jaar. Zet dit uit in een turftabel. Vraag 1 op je werkblad.

13 En nog eentje. Jullie gaan met je mentor naar een ijscotentje.
In je klas zitten 23 leerlingen. 8 leerlingen willen een waterijsje. 3 leerlingen willen een magnum. 6 leerlingen willen een cornetto. En de rest wil een softijsje. Zet ook dit uit in een turftabel. Vraag 2 werkblad

14 Sportdag. Je gaat met 6 klassen (= 144 leerlingen) een sportdag houden. 5/12 deel gaat voetballen 2/12 deel gaat softballen 1/4 deel gaat volleyballen 1/6 deel gaat vangballen Reken om en zet de gegevens uit in een turftabel. Vraag 3 werkblad

15 Maar waarom een turftabel?
Nou, zo’n turftabel is makkelijk te gebruiken als je een diagram wilt maken.

16 Wat is dan een diagram? Nou, dat heb je al kunnen lezen:
Een diagram is eigenlijk een plaatje waaruit je bepaalde dingen kunt aflezen. We gaan nu dus al die leerlingen in een diagram zetten.

17 Maar er stonden wel 5 soorten diagrammen !!
Welk diagram moet je dan gebruiken? Nou, die keuze moet je maken als je weet wat je gegevens zijn. Als je heel veel gegevens hebt gebruik je bijvoorbeeld een beelddiagram. Daar komen we later op terug.

18 Wat gebruiken we voor onze leerlingen dan?
We hebben niet zo heel veel leerlingen geturfd dus we gebruiken een staafdiagram. Diagrammen kun je zelf tekenen maar in Excel en Word kun je heel mooie diagrammen maken. Op het volgend plaatje zie je zo’n diagram.

19 Staafdiagram. Zoals het woord al zegt: een STAAFDIAGRAM bestaat uit STAAFJES.

20 WAARDE En natuurlijk heeft ieder staafje zijn eigen waarde.
We zagen in de turftabel dat we 9 leerlingen hadden van 11 jaar. Kijk nou eens in het diagram:

21 Wat is dan die waarde? Dan zie je dat bij 11 jaar de waarde 9 is aangegeven bij de Y-as waarin de aantallen staan. En zo zie je ook dat bij 12 jaar de waarde 13 hoort. En zo verder.

22 Nou wat moeilijker. We nemen klas 2K. Daarin zitten 23 leerlingen.
En die leerlingen willen graag een klassenuitje. Natuurlijk heeft iedere leerling daarover een ander idee.

23 Welke ideeën zijn er dan:
1 naar de speeltuin leerlingen 2 paintballen 2 leerlingen 3 naar de film 5 leerlingen 4 barbecue bij Noord AA 9 leerlingen 5 een boswandeling 1 leerling

24 Hier kunnen we wel wat mee.
Het aantal leerlingen is niet zo groot dus we maken wéér een staafdiagram.

25 Dat weten we dus !! Een staafdiagram is een diagram met STAAFJES.
En we gebruiken een staafdiagram als we met niet te grote aantallen werken.

26 Weer even oefenen. Zet de turftabel van vraag 1 om naar een staafdiagram. Vraag 4 werkblad Zet de turftabel van vraag 2 om naar een staafdiagram. Denk aan de titel én de namen van de assen !!! Vraag 5 werkblad En zet de turftabel van vraag 3 om naar een staafdiagram. Vraag 6 werkblad

27 Maar nou de hele school ! We hebben 1200 leerlingen.
Hetzelfde aantal mogelijkheden Maar veel groter aantallen. 1 naar de speeltuin leerlingen 2 paintballen leerlingen 3 naar de film leerlingen 4 barbecue bij Noord AA 150 leerlingen 5 een boswandeling 125 leerlingen

28 Wat kunnen we dan? Natuurlijk kun je daar ook een staafdiagram van maken. Maar dat ziet er minder mooi uit. Máár, ook moeilijker af te lezen. Dus hier kunnen we mooi een beelddiagram voor gebruiken.

29 Hoe werkt dat dan? Nou, we nemen een mooi plaatje.
En daar zetten we dan bij dat elk plaatje 50 leerlingen voorstelt.

30 En zo’n diagram noemen we; BEELDDIAGRAM.
Waarbij we bedoelen: een plaatje is een beeld(je).

31 Dus Ieder beeldje is 50 leerlingen. En die halve beeldjes dan?
Nou, 50 : 2 is 25 leerlingen.

32 Naar paintball willen dus:
6 hele beeldjes = 6 x half beeldje = 1 x 25. Bij elkaar 325 leerlingen.

33 Even weer oefenen. We nemen even een bioscoop.
Op maandag komen daar 80 bezoekers. En op dinsdag zijn dat er 55 Op woensdag is het voor de halve prijs en dan zijn er 110 bezoekers. Op donderdag én op vrijdag zijn er 70 bezoekers. Op zaterdag zijn er 95 bezoekers. En op zondag tenslotte zijn er weer 80 bezoekers. Zet deze gegevens in een beelddiagram. Verzin je eigen plaatje en denk aan de namen bij de assen. Vraag 7 werkblad

34 En dat doen we nog eens. Bij de bowlingbaan komen er op dinsdag 325 bezoekers. Op donderdag zijn er 400 bezoekers. Op vrijdag 375 bezoekers Op zaterdag 525 bezoekers Op zondag 350 bezoekers Op maandag en woensdag is de bowlingbaan gesloten. Zet deze gegevens in een beelddiagram Vraag 8 werkblad

35 Wat kennen we al? Een turftabel Een staafdiagram Een beelddiagram.
Best wel veel eigenlijk. Maar we hadden er nog meer op het lijstje staan!

36 Een lijndiagram. Wat zou dat nu weer zijn?
Een staafdiagram is met staafjes. Een beelddiagram met beeldjes. Dan zal een lijndiagram wel met lijnen zijn toch? Ja dus, een diagram met lijnen.

37 Maar LET OP !!! Een lijndiagram lijkt heel veel op de grafieken die we al eerder hebben gemaakt. Maar er één groot verschil ! De grafieken die we kennen zijn lineaire grafieken, weet je nog wel ?

38 En dat was alweer ? Een lineaire grafiek bestaat uit één RECHTE lijn in een assenstelsel. En een lijndiagram bestaat uit allemaal VERSCHILLENDE LIJNTJES. En het is maar zelden één RECHTE LIJN.

39 MAAR WEER ONS VOORBEELD.

40 Je ziet het ! Het zijn allemaal aparte lijntjes die aan elkaar zitten. Dus de totale lijn ziet er heel anders uit als bij een lineaire grafiek.

41 Weer even oefenen. Maak van de gegevens van vraag 1 nu een lijndiagram. Vraag 9 werkblad Maak van de gegevens van vraag 2 een lijndiagram. Vraag 10 werkblad Maak van de gegevens van vraag 3 een lijndiagram Vraag 11 werkblad

42 Het steelbladdiagram. Dit is een van de lastigste diagrammen.
Het is niet moeilijk maar je moet goed opletten om het te kunnen “lezen”. Dus je gaat oefenen om dit soort diagrammen goed te “lezen”. Je hoeft zelf geen steelbladdiagram te maken.

43 Maar wel goed opletten dus !!
We beginnen met een busregeling. De meesten van jullie kennen zoiets wel.

44 Hoe werkt het dan? Nou, vrij simpel.
Je kijkt eerst naar het uur waarop de bus rijdt en dán naar de minuten.

45 En wat zie je dan? Dat de eerste bus om gaat en de volgende om 06.22

46 Hoe laat gaat dan de laatste bus?
Is dat om , of ? Vraag 12 werkblad

47 Even een denkvraagje ! Waarom zouden er op sommige tijden meer bussen rijden dan op andere tijden? Vraag 13 werkblad

48 Hoeveel bussen? Nou, je kunt zien dat er van tot bussen per uur gaan. Van tot bussen per uur. Daarna weer van tot bussen per uur. En zo verder.

49 Dus in totaal? 33 bussen, bussen of 53 bussen? Vraag 14 werkblad

50 Heel goed ! Het zijn 53 bussen.
Je telt alle tijden ná de streep van de uren bij elkaar en je komt op 53 bussen

51 Hee, dat is nou jammer. Wat is er fout gegaan.
Heb je de uren ook meegeteld? Of een telfoutje gemaakt? Probeer het nog eens.

52 Nou een ander steelbladdiagram.
Je krijgt bij wiskunde de opdracht de leeftijden van alle leraren te noteren. Nu kun je natuurlijk gaan schrijven: 1 leraar van 22 jaar, 1 leraar van 52 jaar,1 leraar van 46 jaar, 1 leraar van 24 jaar, 1 leraar van 33 jaar en zo verder.

53 Wel veel schrijfwerk hoor !
Dus dat kunnen we makkelijker. Zeker als je alle 100 leraren moet hebben schrijf je jezelf wezenloos. Maar we kunnen daar natuurlijk ook een steelbladdiagram van maken.

54 Hoe dan ? Nou, we beginnen met alle 10-tallen vóór de streep te zetten:

55 De 1 en de 7 ? We nemen even aan dat we geen leraren van 10 tot 19 én geen leraren ouder dan 69 bij ons op school hebben. Dus we gebruiken niet de 1 en de 7.

56 En nu dan ? We gaan áchter de streep de eenheden zetten.
Dus een leraar van 22 jaar noteren we als volgt:

57 Dus : Áchter de 2 van de 10-tallen (20) zetten we de 2 van de eenheden (2). En als je dan leest van links naar rechts zie je 22 jaar.

58 En een van 26 jaar ? Nou, dan zetten we de 6 óók achter de streep van de 20 :

59 En dat doen we dus met alles.
Achter de 2 komen alle leraren van 20 tot 29 jaar En achter de 3 alle leraren van 30 tot 39. En zo verder. We noemen al die getallen áchter de streep : WAARNEMINGEN.

60 HOE JONG OF HOE OUD ? We hebben van een aantal leraren de leeftijden genoteerd. Hoe jong is de jongste leraar? Is dat 21 jaar, jaar of 59 jaar ? Vraag 15 werkblad

61 Heel goed. Je kijkt bij de 20 en dan het eerste cijfer achter de streep geeft de leeftijd van de jongste leraar.

62 Da’s nou jammer. Kijk nog even naar de uitleg en probeer het dan nog eens.

63 Maar nu de oudste. Hoe oud is de oudste leraar?
Is dat 48 jaar, jaar of 62 jaar ? Vraag 16 werkblad

64 Weer heel goed. Je kijkt bij de 6 van 60 jaar en dán naar het hoogste cijfer achter de 6. En dat is in dit geval 2 dus de oudste leraar is 62 jaar. Ga nu maar naar de laatste vraag over het steelbladdiagram.

65 Da’s nou jammer. Waar ging het fout?
Gewoon een vergissing of heb je het nog niet helemaal door? Je kijkt naar het hoogste 10-tal en dán naar het hoogste cijfer daar achter. Probeer het nog eens een keertje.

66 Hoeveel leraren? Van hoeveel leraren hebben we nu de leeftijd in het steelbladdiagram staan? Is dat 45, , of leraren? Vraag 17 werkblad

67 Geweldig ! Je telt alle cijfers achter de streep, het aantal waarnemingen noemen we dat, en je weet hoeveel leraren hun leeftijd hebben genoemd.

68 Da’s triest !! Eventjes goed nadenken !
Het aantal leraren = het aantal waarnemingen = het aantal getallen achter de streep van de 10-tallen. Tel ze nog eens en geef dan het goede antwoord.

69 En nu de lastigste. We gaan het nu hebben over het cirkeldiagram.
Als je weet hoe het moet is het eigenlijk niet zo heel moeilijk. Maar je moet er wel tamelijk veel voor doen om een cirkeldiagram te maken. Dat maakt het een beetje lastig.

70 Want ???? Waar moet je allemaal aan denken bij het maken van een cirkeldiagram?

71 De gegevens ! Eerst gaan we alle gegevens bewerken.
We nemen een praktijkvoorbeeld. Stel: we willen weten hoe je klasgenoten naar school komen. We hebben een klas van 23 leerlingen

72 We weten dus TWEE dingen !
De titel van het cirkeldiagram immers. Oh ja ? Ja dus want we hebben het over naar school komen. Dus dat noemen we de titel. Én, we weten over hoeveel leerlingen het gaat, namelijk 23.

73 En dan ? Nou, van die 23 leerlingen komen er 6 lopend naar school.
Dan komen er 11 met de fiets. 4 Leerlingen komen met openbaar vervoer. En 2 leerlingen worden door hun ouders gebracht.

74 Wat moeten we daarmee ? Die gegevens zetten we in een tabel.
Dat hebben we al meer gedaan dus dat is niet zo moeilijk.

75 Wat komt er dan ? We moeten weten hoeveel procent elk getal is van het totale aantal. Ook dat hebben we al eens gedaan.

76 Dus berekenen ! 6 van de 23. hoeveel procent is dat?
Je deelt 6 door 23 en dan keer 100 %. Dus 6/23 x 100 = 26,08% We ronden dat af op hele procenten dus dat wordt 26 % 11/23 x 100 = 47,8 wordt 48 % 4/23 x 100 wordt 17 % en 2/23 x 100 wordt 9% Totaal is 100 %. Logisch toch ?

77 Dat ziet er dus zo uit ! Zijn we er dan al? Nee, nog steeds niet.
Want we hebben het over een cirkeldiagram.

78 Ja en ? Nou, een cirkel bestaat uit een aantal graden.
Hoeveel zijn er dat ook weer ? Is dat 240 graden, 320 graden, of 360 graden Vraag 18 werkblad

79 Heel goed onthouden ! Een hele cirkel bestaat uit 360 graden.
Gauw door naar de volgende dia.

80 Da’s nou jammer ! Denk eens goed na.
In de 1e klas hebben we het over een klok gehad. En toen hebben we ook geweten hoeveel graden het was als je helemaal rond bent gegaan. Probeer het nog eens.

81 Verdelen in graden. We moeten nu de cirkel gaan verdelen in stukken.
Die stukken drukken we uit in graden. Maar dat kun je niet zomaar doen want je moet wel weten hoeveel graden elk stuk is. Dus wéér een berekening !

82 Hoe doen we dat dan ? Nou, je weet dat de hele cirkel 360 graden is.
Dus je moet nu van elk stuk uitrekenen hoeveel graden het is. Het eerste stuk was 26 %. Dus moet je berekenen hoeveel 26 % van 360 graden is.

83 Hoe dan ? Je weet dat procenten iets is met 100.
Dus 26 gedeeld door 100. Maar dan ook nog KEER het totale aantal, weet je nog wel? Het wordt dan 26/100 x 360 = 93,6 graden Ook dat rond je weer af op hele getallen dus het wordt 94 graden.

84 Dat doe je met de rest ook.
Dus 26/100 x 360 wordt 94 graden En 48/100 x 360 wordt 173 graden 17/100 x 360 wordt 61 graden én 9/100 x 360 wordt 32 graden Totaal 360 graden !

85 Nu dus de cirkel ! Ja, dat lijkt logisch.
Bij een cirkeldiagram moet je eerst een cirkel tekenen. Het maakt niet zoveel uit hoe groot je die cirkel maakt. Maar maak hem niet te klein want dan wordt het zo’n gepriegel.

86 De straal. Weet je nog wat de straal van een cirkel is?
Precies, dat is de helft van de diameter, dus vanaf het midden van de cirkel naar de rand. Probeer die straal zo recht mogelijk omhoog te maken, dat maakt het makkelijker.

87 Waarom dan ? Nou, vanaf die straal gaan we straks verder werken.

88 Hoe dan verder ? Vanaf die straal gaan we de hoeken verder invullen.
Dus eerst een hoek maken van 94 graden.

89 En daarin komt : In dat stuk van 94 graden zetten we hoeveel procent het is. Dus in dit geval 26 %

90 En zo ook de volgende.

91 Maar nu zijn we toch klaar ?
Nee, nog steeds niet ! Ik had toch al gezegd dat het heel veel werk is. We gaan nu de cirkel inkleuren.

92 En dan nog een paar dingen.
Want we moeten er de titel nog bijzetten.

93 En dan het aantal invoegen.

94 En als laatste : Als laatste moeten we nog de LEGENDA toevoegen.
De legenda is wat ieder stukje van de cirkel voorstelt

95 En nú zijn we klaar. Je ziet dus dat het inderdaad heel veel werk is om een cirkeldiagram te maken. Toch gaan we het een paar keer proberen.

96 De bioscoop. Er draaien in de bioscoop 5 films.
Film 1 heeft 37 bezoekers. Film 2 heeft 57 bezoekers Film 3 heeft 26 bezoekers Film 4 heeft 46 bezoekers en Film 5 heeft 34 bezoekers. Maak nou eerst de tabel met de aantallen Vraag 19 werkblad

97 En dan nu de cirkel maken.
Maak nu op je werkblad een cirkel. Maak hem niet te klein want dan ziet het er allemaal niet zo mooi uit. Teken in die cirkel ook de straal van de cirkel, liefst recht omhoog. Vraag 20 werkblad

98 Maak nu de hoeken in de cirkel.
Je hebt in je tabel de hoeken uitgerekend. Teken nu met je geodriehoek de graden in de cirkel. Denk eraan dat je begint bij de eerste straal. En dan vanaf de nieuwe lijn ga je verder met de volgende hoek !! Vraag 21 werkblad

99 Nou de gegevens erin zetten.
Je zet nu in elk deel van de cirkel hoeveel procent dat deel is.

100 En als je dat hebt gedaan ?
Dan zet je de titel van het cirkeldiagram erboven. Én je zet erbij om welk aantal het gaat. Vraag 22 werkblad

101 Als laatste . Je maakt nu de legenda.
Als dat allemaal klaar is kleur je de legenda én de cirkel in de goede kleuren. Vraag 23 werkblad

102 Zo, dat was dat ! Nu nog even een stukje theorie en dan zijn we klaar.
We hadden nog 3 begrippen staan die we nog niet hebben behandeld.

103 Het gemiddelde. Dit begrip kennen jullie natuurlijk allemaal al.
Als je het over je cijfers hebt moet je een gemiddelde hebben. Hoe ga je dat gemiddelde dan berekenen.

104 Nou, da’s niet zo moeilijk.
Je telt alle cijfers bij elkaar en deelt dat door het aantal cijfers (waarnemingen). We nemen 2, 4, 9, 4, 6, 7, 5, 8, 8, 7, 6, 5, 9 en 4 Dat is bij elkaar 84. Dat delen we door 14 en het gemiddelde = 6

105 En nog eentje. 3,4 6,7 4,8 6,9 8,5 8,4 3,9 4,8 2,7 5,9 Dat is bij elkaar 56. Het gemiddelde is dan 56 : 10 = 5,6 En nu jullie: Wat is het gemiddelde van 2,9 6,4 6,6 7,5 8,1 9,3 6,2 7,5 7,3 5,9 Is dat 5, ,77, of 7,27 ? Vraag 24 werkblad

106 Heel goed ! Het totaal is 67,7 en dat deel je door 10 (waarnemingen) en je krijgt 6,77 Ga maar verder naar het volgende plaatje.

107 Da’s nou triest ! Weet je nog wel?
Alle cijfers bij elkaar optellen en dan delen door het aantal cijfers (waarnemingen). Probeer het nog eens.

108 De modus. Dat is een nieuw begrip voor jullie. Wat is de MODUS?
Denk maar eens aan mode. Dat is iets wat het meest wordt gedragen. Nou, zoiets is de modus ook. Het is het getal dat het meest voor komt. Dus uit de getallenrij: 2, 4, 9, 4, 6, 7, 5, 8, 8, 7, 6, 5, 9, 7 Komt het getal 7 het meest voor. Dus dat is de modus.

109 Nou jullie. Wat is de modus van de volgende getallenreeks?
3,4 6,7 4,8 6,9 8,5 8,4 3,9 4,8 6,7 Is dat 6,7 6,9 of 4,8 ? Vraag 25 werkblad

110 Geweldig ! Dat heb je goed gezien.
Ga maar verder naar de volgende dia.

111 Jammer maar helaas ! Denk nog eens aan mode. Iets wat iedereen wil hebben. Dus iets wat het meest voor komt. Kijk nog eens goed !

112 De mediaan. En weer een nieuw begrip. De MEDIAAN.
Wat is dat dan voor ‘n ding? Nou, je hebt een getallenreeks. En nou is het de bedoeling dat je het middelste getal zoekt. En dat is dan de mediaan.

113 Zo makkelijk? Nou nee, niet helemaal.
Want je kunt niet zomaar het middelste getal uit de reeks pakken. Je moet eerst alles op de goede volgorde zetten.

114 Op volgorde? Ja, je moet de getallen van klein naar groot op een rijtje zetten. Dus 2, 4, 9, 4, 6, 7, 5, 8, 8, 7, 6, 5, 9, zet je eerst op volgorde. Dat wordt dan En het middelste getal is dus 6.

115 Nou, dat valt dus ook wel mee.
Maar we hadden ook mooi een oneven aantal getallen. Maar als we nou een even aantal getallen hebben? 2, 4, 9, 4, 6, 7, 5, 8, 8, 7, 6, 5, 9, 9 Eerst alles op een rijtje: En dan nemen we de TWEE middelste getallen. Dat zijn 6 en 7. Die twee tellen we bij elkaar op en delen dan door 2. Dus = 13 : 2 = 6,5 De mediaan is hier dus 6,5

116 Nu jullie weer: Wat is de mediaan van de volgende getallenreeks?
Is dat of ? Vraag 26 werkblad

117 Goed zo ! Eerst op een rijtje zetten wordt:
En het middelste getal is dan 6

118 Helaas pindakaas. Niet goed op een rijtje gezet?
Of weet je niet wat het midden is? Probeer het nog eens.

119 En nog eentje Bepaal van de volgende reeks dan de mediaan.
Is dat , of ? Vraag 27 werkblad

120 Jij bent echt heel goed. Alles op een rijtje geeft:
De TWEE middelste getallen zijn 6 en 7 Die tellen we op en delen dan door 2 dus: 6 + 7 = 13 : 2 = 6,5

121 Waar ging het niet goed? Eerst alles op de goede volgorde.
Dan de TWEE middelste getallen bij elkaar tellen en dan delen door 2. Probeer het nog eens.

122 Dan nu de laatste som ! We hebben de getallenreeks:
, , , Wat is het gemiddelde? Vraag 28 werkblad Wat is de modus? Vraag 29 werkblad Wat is de mediaan? Vraag 30 werkblad

123 Dat was het dan ! Je hebt nu alles geleerd wat er in dit hoofdstuk wordt behandeld. Ga maar door naar de volgende dia. Daar staat een link waar je nog even naar kunt kijken.

124 http://plataforma. cep-marbellacoin. org/wims/wims. cgi


Download ppt "Computerles Statistiek"

Verwante presentaties


Ads door Google