De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Sociologische paradigma’s of perspectieven

Verwante presentaties


Presentatie over: "Sociologische paradigma’s of perspectieven"— Transcript van de presentatie:

0 Deel 1 Sociologie, een wetenschap van de samenleving (vervolg)

1 Sociologische paradigma’s of perspectieven
3. De ramen aan het huis Sociologische paradigma’s of perspectieven

2 Beoogde leercompetenties
Het concept ‘paradigma’ en wetenschappelijke perspectieven kunnen omschrijven met je eigen woorden. Inzicht verwerven in de grote stromingen van de moderne sociologie: Centrale vragen Basishypothesen Onderzoeksaanpak Een voorbeeld kunnen geven Dit wordt in het vervolg verder toegepast op de diverse thema’s

3 Essentie De samenleving is een hoogst complexe werkelijkheid
Er is niet één “best theory” die ‘alles’ begrijpt Gevolg: diverse stromingen of paradigma’s, die elk een stuk van de sociale realiteit bestuderen. Alle perspectieven Hebben een valide benadering Met “sterkten” en “zwakten”

4 Wat is een paradigma? (1) bestaande uit een specifieke combinatie van:
Model voor wetenschappelijke analyse bestaande uit een specifieke combinatie van: Uitgangspunten (‘wat’ bestudeerd) Bepaalde theoretische opvattingen (‘welke’ onderzoeksvragen) Een algemeen inzicht over hoe sommige fenomenen met elkaar samen hangen en functioneren. Een verklaring over hoe / waarom twee of meerdere fenomenen met elkaar samenhangen. Voorschriften van methodologische of onderzoekstechnische aard ‘Hoe’ vragen worden gesteld. Volgens ‘welke’ regels de antwoorden worden geïnterpreteerd. Een onderzoekstraditie 4 4

5 Wat is een paradigma ? (2) Model voor wetenschappelijke analyse
Een onderzoekstraditie die: Zich onderscheidt door een zekere ‘cumulativiteit’; Haar oorsprong vindt in een aantal gelijkaardige vragen; Gelijkaardige criteria hanteert bij de beoordeling / interpretatie van haar bevindingen. 4 4

6 Macro en micro Consensus en conflict
3.1 Actoren en structuren, consensus en conflict: typologie van sociologische stromingen Macro en micro Consensus en conflict Vier stromingen / perspectieven

7 Typologie paradigma’s naar twee dimensies
Structuren Sociale werkelijkheid: Alles wat er tussen mensen afspeelt en ze met elkaar verbindt Consensus Conflict Actoren 8 9 9

8 Drie invalshoeken op de complexe sociale realiteit.
Macro, meso en micro Drie invalshoeken op de complexe sociale realiteit.

9 Macro en Micro: “Ik ben dakloos”, sociologisch?
Sociologen hanteren een macro- en een microperspectief om het sociale leven te bestuderen. De macrosociologie bestudeert -bijvoorbeeld om daklozen te situeren - ‘grotere gehelen’ om een verklaring te vinden, bijvoorbeeld de organisatie van de economie of het fenomeen “sociale klassen”. Binnen een microperspectief ligt de focus op hoe “daklozen” met anderen interageren en communiceren. Hier is een sociale structuur zichtbaar: (1) Macro is de “macht” in het Witte Huis”; (2) Micro is er de “sociale isolatie” van een dakloze. MACHT MACHTELOOSHEID De sociologische analyse van vraagstukken zoals: sociale ongelijkheid en sociale cohesie in moderne westerse samenlevingen impliceert zowel een microperspectief (gezin, familie, netwerken … ), als een macroperspectief (zoals de welvaartsstaat).

10 Macro en micro Anthony Giddens (1938- …) Aandacht voor:
Object analyse en verklaring Het “maatschappelijke” vanuit het brede perspectief van “de” samenleving (vandaag met “globaliserende” invloeden) Zoals: sociale klassen, relaties tussen groepen, individualisering, verzorgingsstaat, globalisering, laatkapitalistisch, postindustrieel, postmodern … Aandacht voor: Grotere “structuren” Relaties die voor het overgrote deel abstract, anoniem en ver verwijderd zijn. Macro “sociale” fenomenen kunnen alleen verklaard worden door andere “sociale” fenomenen op macrovlak. Bv. Individualisering en echtscheiding, zelfdoding en sociale integratie …

11 Macro en micro Object analyse en verklaring Aandacht voor:
Bekijkt het sociaal leven op het niveau van de dagdagelijkse sociale interacties, wanneer mensen in mekaars nabijheid “ageren” en “reageren” (= interactie) Aandacht voor: Onmiddellijke, “dag-aan-dag-ervaringen” “Face to face-relaties” Elke verklaring van een fenomeen vanuit de micro invalshoek. = “de besluitvorming” van het individu (‘zingeving’) kunnen interpreteren (“verstehen”) binnen zijn/ haar sociale omgeving. Bv. Een hand reiken, wordt (normaliter) beantwoord met een wederhand!

12 Niveaus sociale werkelijkheid (Eerste dimensie)
Bovenindividuele realiteit / sociale gehelen Postmoderne samenleving, verzorgingsstaat , laatkapitalisme, klassen, globalisering ... (abstract, anoniem, ver) De min of meer gestolde resultaten van maatschappelijk (verwacht) handelen. Geïnstitutionaliseerde patronen / routines / structuren Macro Structuur Vakbonden, buurt, ziekenhuizen, ondernemingen, rechtbanken, OCMW’s, universiteiten, etnische gemeenschappen … maatschappelijk middenveld. Meso Sociaal handelen actoren / interacties in het dagelijkse leven Gezin, samenlevingscontract, kaartclub, huwelijk, hulpverleningsrelatie ... (sociale relaties, ‘face to face’, onmiddellijke sociale omgeving) Micro Actor Er is een nood aan macrosociologie en microsociologie 4 5 5

13 Conflict of consensus? De “staat” = “law and order”
Enerzijds is er sprake van een arbeidsconflict tussen betogende brandweerlui en de overheid (de staat) (vroeger pensioen, beter arbeidsomstandigheden …), anderzijds van een toegelaten uiting van dit conflict (geïnstitutionaliseerd), waarbij de staat de discussie of het conflict onder controle houdt via het spuitkanon en de politie. De “staat” = “law and order” Eisende brandweerlieden De Standaard,

14 Samenhang: Conflict of consensus als determinerend kenmerk?
Het sociale gebeuren in essentie: Samenleving als sociaal feit beoogt: een toestand van evenwicht, stabiliteit en continuïteit en daarbij vormen tegenstelling of strijd loutere ‘accidents de parcours’. Consensus is een dominant maatschappelijk kenmerk als stelling. Samenleving als sociaal feit is: getypeerd door een voortdurend conflict. Het is een arena, waar groepen en individuen voortdurend strijd leveren om de beschikbare (schaarse) middelen. In een samenleving zijn belangen niets anders dan tegenstrijdig.

15 Samenhang: conflict / consensus (tweede dimensie)
Evenwichtstoestand (stabiliteit, continuïteit) … , conflicten slechts ‘tijdelijk’ (‘Law and Order’) Consensus Strijd in arena om schaarse beschikbare middelen, voortdurende belangentegenstellingen … soms manifest = zichtbaar (burgeroorlog) ofwel latent = onderhuids (bv. klassenstrijd) Conflict 6 7 7

16 Wij combineren naar een typologie via twee dimensies

17 Typologie paradigma’s naar twee dimensies
Het “maatschappelijke” vanuit het brede perspectief van “de” samenleving Structuren (macro) Consensus Conflict Evenwichtstoestand (stabiliteit, continuïteit) … , conflicten slechts ‘tijdelijk’ Strijd in arena om schaarse beschikbare middelen, voortdurende belangentegenstellingen Actoren (micro) Onmiddellijke, “dag-aan-dag-ervaringen” en deze “verstehen” 8 9 9

18 http://www. onlineclassroom
Clip 3

19 Typologie paradigma’s naar twee dimensies: vier perspectieven
Het “maatschappelijke” vanuit het brede perspectief van “de” samenleving Structuren (macro) Structureel-functionalisme Conflictsociologie Consensus Conflict Evenwichtstoestand (stabiliteit, continuïteit) … , conflicten slechts ‘tijdelijk’ Strijd in arena om schaarse beschikbare middelen, voortdurende belangentegenstellingen Sociale ruil Interactionisme Actoren (micro) Onmiddellijke, “dag-aan-dag-ervaringen” en deze “verstehen” 8 9 9

20 Society Individual Action Structure Structural functionalism
Symbolic Interactionism Marxism

21 Why is there so much theory in sociology
Why is there so much theory in sociology? Why are there different theories? Can sociological theory be made a little clearer? Clip 3 (V) (V)

22 3.2 Het symbolisch interactionisme en de etnomethodologie
De interpretatieve sociologie

23 Symbolisch interactionisme en etnomethodologie
Het symbolisch interactionisme en de etnomethodologie binnen onze typologie van paradigma’s Structuren (macro) Structureel-functionalisme Conflictsociologie Consensus Conflict Symbolisch interactionisme en etnomethodologie Sociale ruil Evenwichtstoestand (stabiliteit, continuïteit) … , conflicten slechts ‘tijdelijk’ Actoren (micro) Onmiddellijke, “dag-aan-dag-ervaringen” en deze “verstehen” 8 9 9

24 Symbolisch interactionisme en de etnomethodologie (interpretatieve sociologie)
Sociologische vraagstelling Wat is de betekenis, zin, motivering van een bepaalde sociale handeling (handelingen die op andere leden betrokken zijn)? Studie betekenissen, zin of motieven als fenomenen van een bepaalde cultuur, sociale ruimte of historische periode.

25 Symbolisch interactionisme en de etnomethodologie (interpretatieve sociologie)
Wel: Welke zijn de sociaal-culturele voorwaarden waaronder een bepaalde betekenis of zingeving tot stand komt? Het begrijpen van de betekenissen of de zin die actoren geven aan hun eigen gedrag en dat van anderen. Idealistisch: Empirie wordt cognitief geconstrueerd. Sociale orde komt tot stand door de betekenissen die actoren zelf geven aan hun eigen gedragingen. Sociale ervaringen worden bepaald door collectieve voorstellingen, ideeën, overtuigingen, motieven, zingevingen en verbeeldingen die zij met elkaar delen. Niet: Het verbinden van betekenissen, motiveringen, … met elkaar naar algemene wetmatigheden, functies, klassen … Een actor verricht altijd zijn sociale handeling vanuit een bepaalde (geloofs)overtuiging, vanuit een bepaald motief of zingeving. Hoe organiseren mensen zelf hun identiteiten als belevingswereld?

26 Symbolisch interactionisme en de etnomethodologie (interpretatieve sociologie)
De grondleggers Weber Sociaal handelen Kapitalisme en Protestantisme Mead Sociale interactie “Mind, Self and Society” Symbolisch interactionisme Blumer Thomas-theorema Etnomethodologie Garfinkel

27 3.2.1 De grondleggers: - Weber (sociaal handelen) - Mead (sociale interactie)

28 Sociale orde bestaat uit het delen van betekenissen en zingeving.
Max Weber ( ) De uitwendig waarneembare eigenschappen van handelen en de regelmatigheden die met deze eigenschappen gepaard gaan. Sociale orde bestaat uit het delen van betekenissen en zingeving. Zoeken naar een verklaring voor sociale structuren in hun wording en werking? ‘sociales Handeln’ Al het gedrag waaraan de ‘actor’, een eigen betekenis, zin of doelstelling toekent. Het sociale handelen waaruit ze ontstaan, tot de betekenis die de handelende individuen zélf geven aan hun handelen. Studie van de ideeën, opvattingen, motieven en doelstellingen van de actoren, om te begrijpen die de tot handelen aanzetten ('Sinn'). Weber maakte grootschalige historische en comparatieve studies, met combinatie van een methodologie die vanuit het individuele sociale handelen vertrekt. Bijvoorbeeld het ontstaan van het kapitalisme als economisch stelsel.

29 Een voorbeeld Is er een verband tussen het rationele zaken doen van het kapitalisme en een bepaalde zingeving die menselijk handelen stuurt?

30 Max Weber (1864-1920) Industrialisatie / kapitalisme
Sociale orde “kapitalisme” gestoeld op een bepaalde zingeving. Industrialisatie / kapitalisme Kapitalisme en arbeidsethos? Calvinisme en Predestinatieleer Christelijk leerstuk dat stelt dat het ‘lot’ van mensen door God is voorbeschikt, hetzij dat zij zijn uitverkoren tot eeuwig heil, hetzij veroordeeld tot eeuwige verdoemenis. ‘Innerweltliche Askese’ Activisme (glorievermeerdering God) Sparen

31 Stelling Weber Er is een verband tussen het rationele zaken doen van het kapitalisme en de zogenaamde (zingevende) predestinatieleer van het calvinisme. Iedere protestant is geroepen om hard te werken, om arbeid te verrichten en daarmee kapitaal te verwerven vanuit de gedachte dat arbeid een religieus, ascetisch karakter heeft. Het geld mag niet aangewend voor ‘plezier’, maar moet besteed om God te dienen (investeren).

32 “Mind, Self and Society” (Mead)
“Significant other” Weinig samenhangend geheel van voorstellingen en verwachtingen “The generalized other” Groepszelf: zich als lid van een groep gedragen Mogelijkheid om de perspectieven en verwachtingen van de anderen te gebruiken bij het bepalen van het eigen handelen. Reactie andere “Taking the role of the other” Persoonlijk gedrag Persoonlijke interpretatie Van de andere zijn reactie Persoonlijk Zelfconcept ‘zelf’ ‘ik’ en ‘mij’ Een min of meer samenhangend geheel van voorstellingen; het groepszelf, opvattingen (waarden, normen, doelstellingen en verwachtingen) van de hele samenleving als referentiepunt kunnen worden voor het individuele handelen(op basis: ‘inner talk’, ‘I’ en ‘Me’. Andere invloeden

33 “Mind, Self and Society” (Mead)
“Significant other” “The generalized generalist other” De constructie van het menselijk samenleven (Society). Reactie andere “Taking the role of the other” Persoonlijk gedrag Persoonlijke interpretatie Van de andere zijn reactie Persoonlijk Zelfconcept ‘zelf’ “Inner talk” Andere invloeden “IK” Deel dat direct op de buitenwereld antwoordt, dat zijn houding tegenover de anderen in vrijheid en op eigen initiatief bepaalt (spontaan en zelfstandig, flexibel) “MIJ” De persoon zoverre bewust van zichzelf als ‘object’, als neerslag van de sociale houdingen die werden aangeleerd en overgenomen. De maatschappij ‘in’ mij, conformerend. nationaliteit, het beroep, de ethnische herkomst, klasse …

34 3.2.2 Het symbolisch interactionisme
Focus De sociale werkelijkheid steunt op voortdurende interactieprocessen (micro). Interactie en communicatie Belang “interpretatie” van het feitelijk handelen. Betekenissen zijn ‘sociale’ producten. Zichtbaar “sociaal” handelen Staat symbool voor achterliggende betekenissen (zingeving) Sociale werkelijkheid of orde (samenleving) Continu ge(re)construeerd door de interacterende actoren zelf, die kunnen terugvallen op voorgaande ervaringen. Experiment Guthrie “Labeling theory”

35 Herbert Blumer (1969) Drie premissen
Mensen handelen ten aanzien van “objecten / subjecten” op basis van de betekenis die zij daaraan toedichten. De betekenis is afgeleid of ontstaat binnen sociale interacties die mensen binnen een samenlevingsverband met elkaar hebben. Die betekenissen sturen het gedrag ten aanzien van bepaalde sociale situaties, actoren …

36 Hoe reageert deze dame ? (Clip 4)

37 Een voorbeeld: Thomas-theorema (William Isaac Thomas, 1863-1947)
“If people define situations as real, they act real in their consequences.” ‘Hoe’ de leden hun eigen ervaringen waarnemen en benoemen hun eigen leven ervaren … is afhankelijk van instituties (onderwijs, literatuur, media, publieke opinie) die ‘hun’ ideëen, opvattingen en definities van de werkelijkheid (mede) vorm geven. “Vanzelfsprekende” definities van sociale feiten bepalen het gedrag van mensen als “vanzelfsprekend”. 10 11 11

38 3.2.3 De etnomethodologie (Harold Garfinkel (1917- …)
Voorraad van alledaagse kennis waarover een lid van een samenleving beschikt. ‘Methodologie’ Methoden of strategieën om hun bedoelingen en betekenissen kenbaar te maken en dit vooral in gesprekken en omgang met elkaar.

39 De etnomethodologie: stelling
Focus Sociale werkelijkheid is een voortdurend proces van interactie, doorheen hetwelk de deelnemers met elkaar ‘betekenisvol’ communiceren. Er is een morele orde die de basis vormt voor de sociale organisatie van interacties die van dag tot dag aanvaard wordt door de deelnemers en bepalend is voor ‘hun’ sociale werkelijkheid. = de basis voor het interpreteren van die werkelijkheid. Alledaagse handelingen krijgen zin voor mensen, doordat ze bij hun interpreteren refereren aan deze morele orde.

40 3.2.4 Kritische bedenkingen
Overschatten het belang van ‘zingeving’ op het feitelijke gedrag. Handelen mensen wel altijd zo bewust als ze willen doen geloven? Is hun handelen dikwijls, wellicht zelfs meestal, geen routinematig handelen? Ruimere maatschappelijke context niet in analyse betrokken. Zelfs interpretatie van elkaars gedrag zelf afhankelijk van culturele, institutionele en andere omstandigheden. Methodologisch ‘zwak’. Hoe achterhalen symbolisch interactionisten ‘de’ betekenis van het menselijke handelen voor de andere? Noodzaakt ‘kwalitatieve onderzoeksmethoden’. Participerende observatie, dieptebevragingen, levensgeschiedenissen, autobiografisch materiaal …

41 Synthese: Symbolisch interactionisme
Niveau Beeld samenleving Basisvragen Concepten Micro Voortdurend proces sociale interactie in specifieke setting, gebaseerd op symbolische communicatie. Individuele zingeving realiteit is verschillend en veranderlijk. Hoe wordt de samenleving ervaren? Hoe zullen mensen interacteren teneinde nieuwe patronen te creëren of te veranderen ? Hoe slagen mensen erin hun realiteit te delen met anderen? Hoe wijzigt individueel gedrag van de ene in de andere situatie ? Symbolen Betekenissen Significante ‘andere’ Definitie situatie Thomas-theorema

42 3.3 De sociale ruil

43 De sociale ruil Uitgangspunt
Sociale verschijnselen worden verklaard door de ‘interactie’ tussen de mensen (zoals het interactionisme). Sociale werkelijkheid is een geheel van ruilprocessen. Interactie als een uitwisseling van “sociale goederen” Macht, status, aanvaarding … Stelling Mensen zijn door ‘eigenbelang’ gedreven Sociale ruilverhoudingen enkel aangegaan en voortgezet Wanneer de deelnemende partijen vinden dat ze er voordeel bij hebben.

44 De sociale ruil binnen onze typologie van paradigma’s
Structuren (macro) Structureel-functionalisme Conflictsociologie Consensus Conflict Sociale ruil Strijd in arena om schaarse beschikbare middelen, voortdurende belangentegenstellingen Interactionisme “Sociale werkelijkheid als een geheel van ruilprocessen” Actoren (micro) Onmiddellijke, “dag-aan-dag-ervaringen” en deze “verstehen” 8 9 9

45 3.3.1 De voorvaders (A. Smith, C. Lévi-Strauss …)
Essentie Ruil wordt vaak in sociale relaties aangetroffen. Nadruk directe ruilverhoudingen tussen individuen. Mensen worden gemotiveerd door een ‘verlangen’ om beloningen te maximaliseren, tegelijk willen ze de kosten minimaliseren (economische principe). Mensen zullen een bepaalde gedragslijn boven een andere verkiezen, wanneer die het meest oplevert. Individualistische interpretatie ‘Utilitarisme’ en ‘rationalisme’

46 3.3.2 De individualistische interpretatie: directe ruil
Wel ‘wetmatigheden’ Hoe frequenter individuen met elkaar interacteren, hoe meer ze een ‘samenhangende’ groep gaan vormen. Omdat mensen elkaar iets waardevols geven komt er duurzaamheid Naarmate deze uitwisselingen toenemen krijgt ‘de groep’ vorm ‘Beginsel van het minste belang’ De deelnemer die het minst te verliezen heeft bij het afbreken van ruilrelatie, heeft de bovenhand die relatie (machtsverhouding). Relaties die het meeste profijt voor beide partners opbrengen, het meest bevredigend zijn, zullen de grootste kans maken om te blijven duren. Baten: liefde, seks, warmte, gezelschap … Kosten: tijd en moeite in de relatie gestopt, vervelende kanten partner, misverstanden en ruzies (naast poetsen,koken …) Kritiek Sociale ruilparadigma laat ‘sociale context’ waarbinnen ruilverhoudingen zich situeren buiten beschouwing.

47 3.3.3 De collectieve interpretatie: indirecte ruil
Durkheim Naarmate de arbeidsverdeling vordert, groeit het belang van de indirecte ruil Is gebouwd op het vertrouwen van de deelnemers dat anderen hun sociale verplichtingen zullen nakomen (wederkerigheid), wat een zekere stabiliteit aan het sociale leven verleent (organische solidariteit). Mauss ( ) Ruil zijn manifestaties van het groepsleven. (‘Essai sur le don’ /1968) Wederkerige giften: sociale, religieuze, magische, economische, utilitaire, gevoelsmatige, wettelijke en morele betekenis Lévi-Strauss ‘Le principe de réciprocité’ Bv. bloemen, snoepgoed of juwelen (niet-utilitaire karakter) Men verwacht ‘retour’ (geïnstitutionaliseerde ruil met Kerstmis bv.) Ruil als ‘boven-individueel’ of ‘collectief’ gestuurd gebeuren.

48 3.3.4 Economische ruil als een vorm van sociale ruil
Sociaal Waarde Onafhankelijk van de persoon, wel bepaald door markt (evenwaardige vragers en bieders). Beïnvloed door de personen in de ruilrelatie en sociale context, vooral bij ‘symbolische’ ruil. Verplichten Juridisch en kwantitatief. Geen wederkerigheid. Onduidelijk, in waarde, aard of tijd. Subjectieve inschatting. Nooit beëindigd (residu ‘wederkerigheid’) Macht Egaal Gever die niets terug krijgt, verwerft macht over ontvanger. Ontvanger kan afbreken. Directheid Direct voor een bepaalde economische transfer. Indirect via de samenleving; deze bepaalt het belang van de ‘ruil’.

49 Synthese: sociale ruil
Niveau Beeld samenleving Basisvragen Concepten Micro Samenleving georganiseerd op basis van interactieprocessen, waarbij ruilprocessen tussen mensen de essentie zijn. Sociale relaties zijn altijd ruilrelaties. Mensen zijn door ‘eigenbelang’ gedreven. Zij zullen sociale ruilverhoudingen enkel aangegaan en voort zetten wanneer de deelnemende partijen vinden dat ze er voordeel bij hebben. Individualisme en utilitarisme zijn sturend. Wat willen mensen ruilen met elkaar (ook symbolisch)? Hoe wordt de ‘wederkerigheid’ gestuurd ? Welke sociale context beïnvloedt de ruil ? Solidariteit Utilitarisme Individualisme

50 3.4 Het structureel functionalisme

51 Het structureel-functionalisme binnen onze typologie van paradigma’s
Instituties Klassen Ethnische groepen Globalisering Actoren (micro) Conflict Consensus Evenwichtstoestand (stabiliteit, continuïteit) … , conflicten slechts ‘tijdelijk’ Structuren (macro) Het “maatschappelijke” vanuit het brede perspectief van “de” samenleving Conflictsociologie Structureel-functionalisme Sociale ruil Interactionisme Sociale werkelijkheid als relatief stabiele patronen van sociaal gedrag. Sociale functies: gevolgen voor het functioneren van de samenleving. Kijkt naar het ‘geheel’: interconnecties en gevolgen. 8 9 9

52 3.4.1 Emile Durkheim (1858-1917): de voorvader Uitgangspunten (1)
Verklaring sociale leven verklaart via de sociale verschijnselen zelf (en niet daarbuiten). ‘Fait social’ (voorgegeven, gedwongen, objectief …)

53 3.4.1 Emile Durkheim (1858-1917): de voorvader Uitgangspunten (2)
De samenleving (als ‘morele orde’) Een ‘entiteit’ (‘sui generis’), die niet tot de individuele leden kan worden teruggevoerd. Cruciale variabele: “Conscience collective” Geheel van overtuigingen, waarden en normen, doelstellingen en verwachtingen dat aanduidt hoe we ons ten opzichte van elkaar horen te gedragen en wat we, op grond daarvan, van elkaar mogen verwachten. Deze morele orde is regulerend voor ons sociale leven van mensen. Regulerend’ voor het sociale (samen) leven van mensen, anders volgt sanctionering. Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in om het even welke intermediaire groepering van een samenleving, is de kans groter dat zij de normen van deze groepering naleven.

54 Vraagstuk bij Durkheim?
Het voortbestaan van bepaalde “structuren” verklaren uit hun “functie” voor het systeem. Organicisme

55 Durkheim vertaald naar het structureel functionalisme
De samenleving is ‘het totale sociale feit’. Ruime maatschappelijke gehelen, instituties, klassen, ethnische groepen, globalisering … Bestudeerd Als een geheel (holistisch) Als een samenspel van diverse onderdelen (elk een “eigen functie”), die idealiter bijdragen aan een maatschappelijk evenwicht een verbindende solidariteit continuïteit (een samenleving “in balans”) Vraagstuk? Door welke sociale functies wordt de (gevestigde) sociale orde in stand gehouden?

56 3.4.2 Talcott Parsons: systeembouwer (1902-1979)
Sociologie beperkt zich tot de verzameling en ordening van harde, éénduidige, niet ter discussie staande “sociale feiten”, die het maatschappelijke op diverse niveaus typeren (bovenindividuele gehelen). Anders dan biologische of psychologische feiten. Geen kenmerken van ‘individuen’ of ‘mensen’.

57 Structureel functionalisme
Focus Ordevraagstuk (consensus) Hoe kunnen mensen zich verenigen, zo dat een maatschappij zou ontstaan waarin zij redelijk onbedreigd konden samenleven? ‘De’ samenleving als “geheel van sociale feiten” (tradities, …) Sociale feiten (bv. immigratie) Herkenbaar door de sociale controle die uitgeoefend op het denken, voelen, doen van de ‘leden’. Door de ‘leden’ ervaren als ‘objectieve werkelijkheid’, los van hun eigen percepties. Bepaald door ‘groeperingen’ / verbanden waartoe mensen behoren. Relevant vanuit de mogelijke bijdrage (of functie) tot handhaving gevestigde ‘sociale orde’. Bijvoorbeeld Geloofsovertuigingen, bestaanszekerheidpositie, handelswijzen, denkwijzen, praktijken, gevoelsuitingen die leden met elkaar delen.

58 Vraagstuk structureel functionalisme?
Hoe kunnen wij het voortbestaan van bepaalde “structuren” verklaren ? Antwoord: uit hun “functie” voor het systeem.

59 Organisme Elk samenlevingsverband wordt vanuit het organisme getypeerd
waarbinnen elk onderdeel een eigen functie vervult elk onderdeel begrepen vanuit de bijdrage die het aan het geheel levert.

60 Objectief Handhaving, integratie, balans van de totale samenleving.
Tegenstellingen, conflicten worden beschouwd als elementen van een groeiproces naar stabiliteit, evenwicht, continuïteit. Hoe? Organisaties en instituties Rollen en identiteiten Klassen en statusposities Macht en gezag Samenleving Als een evoluerend evenwicht of balans van ‘sociale feiten, die gedrag modelleren op basis van sociale normering (collectief bewustzijn), solidariteit. Objectief Handhaving, integratie, balans van de totale samenleving. Instituties / sociale feiten Moeten “functioneel” zijn voor het geheel. (‘organicisme’). Rechtsstaat (‘law and order’), economie, onderwijsbestel, sociale ongelijkheid, politiek bestel (macht), gezin (betrokkenheid), cultuur … Staat vaak onder druk (erosie) Vergrijzing, globalisering …

61 http://www. onlineclassroom
Clip 2 Zie blackboard!

62 Premissen: 4 subsystemen
Elk deel van het sociale systeem is functioneel voor het hele systeem Alle delen werken samen met het oog op de handhaving (“adaptation”) en de integratie (“integration”) van het geheel. Maatschappelijke functies voorzien in “sociale behoeften” (“goals”) van een bepaald maatschappelijk verband. = Sociale, economische, politieke en culturele voorwaarden waarbij ‘een’ verband functioneert. Alle functies ‘moeten (samen) werken’, anders een probleem. Rechtsstaat, onderwijs, economie, politieke bestel, cultuur, sociale ongelijkheid … Als ‘verandering’, dan probleem Bijvoorbeeld: te snelle economische groei, immigratiestromen, snelle technologische innovaties, vergrijzing … Sociale systemen neigen veeleer naar stabiliteit of overleving dan naar zelfvernietiging (“latency”).

63 Het AGIL schema (Parsons) voor zelfregulerend geheel
Middelen Doelen Extern Aanpassing (A) Economie (geld) Doelbereik (G) Politiek (macht) Intern Patroonshandhaving (L) Verwantschap (betrokkenheid) Integratie (I) Cultuur (invloed) Subsystemen en dus instituties ‘Rollensets’ Genormeerd gedrag voor specifieke situatie Instrumentele en expressieve functionele vereisten

64 De samenleving als sociaal systeem volgens het structureel functionalisme: een toepassing.
Instrumentele functionele vereisten (praktische behoeften) Expressieve functionele vereisten (creatieve en emotionele behoeften) Aanpassing: economisch subsysteem (geld) Doelrealisatie: politieke subsysteem (macht) Patroonshandhaving: verwantschaps- subsysteem Integratie: cultureel subsysteem Subsystemen bestaan uit instituties Onderneming, vakbond … Politieke partij, overheid … Gezin, huwelijk, samenwonen … Scholen, kerken, vereniging … Instituties bestaan uit ‘rollensets’ Arbeider, manager … Parlementair, ambtenaar, burger … Echtgenoot, echtgenote, zoon / dochter, buurman … Docent, priester, journalist, vrijwilliger … Rollen worden bepaald door normen Efficiëntie en effectiviteit Democratisch beslissen, legaliteit, behoorlijkheid Wederzijdse affectie (liefde, vertrouwen) Respect en solidariteit

65 Voorbeeld functionalisme als analysekader
Functionalisten beklemtonen hoe fenomenen (sociale feiten) zoals ‘industrialisering’ en ‘urbanisering’ de traditionele functies van het gezin (een subsysteem of sociaal feit) ondermijnden. Voorheen werkten de gezinsleden samen als een ‘economische entiteit’. Door de scheiding van ‘werk’ en ‘gezin’ (aanvankelijk: vader in het kostwinnersgezin; later: het twee inkomensgezin), met als gevolg een verzwakking van de gezinsfunctie en de familieverbanden. Gevolg: Nadere analyse van sociale fenomenen leerde dat ze dan wel functioneel kunnen zijn voor het ene subsysteem, maar disfunctioneel voor een ander en het ene, noch het andere voor een derde subsysteem. Voorbeeld Cuba

66 3.4.3 Robert K. Merton (1910-2003): functie en disfunctie, manifeste en latente functie
Relativering drie postulaten structureel functionalisme. Subsystemen moeten niet altijd bijdragen tot het instandhouden van het hele systeem. Zij kunnen disfunctioneel zijn. Verwerping premisse dat ieder maatschappelijk verschijnsel een functie vervult. Het is niet waar dat bepaalde onderdelen onmisbaar zijn voor het voortbestaan van het maatschappelijke systeem. Overtuiging dat telkens empirisch moet worden vastgesteld Of diverse sociale fenomenen wel een positieve functie vervullen voor het systeem = dat is bijdragen tot de continuïteit ervan. Disfuncties: ‘Sociale feiten’ die geen bijdrage leveren aan het maatschappelijk evenwicht. = destabilisering. Leidt tot ontbinding samenlevingsverband.

67 Functies van ‘structuren’?
Manifest (bedoelde gevolgen van interacties) Latent (niet bedoelde gevolgen van interacties) Functioneel Bedoelde bijdrage stabiliteit Onbedoelde bijdrage stabiliteit Disfunctioneel Bedoelde destabilisering Onbedoelde destabilisering

68 Voorbeeld: armoede (Herbert Gans, 1927– )
Manifest Latent Functioneel Knapt het ‘vuile werk’ op Werkgelegenheid sociale sector Disfunctioneel Gezondheid armen Bedreigend voor het sociale weefsel (Nieuw boek H. Gans, 2008: Imagining America: How the Country Put Itself Together After Bush, University of Michigan Press)

69 Voorbeeld: fitnesstraining (John Vincke)
Aanvankelijk een initiatief dat trachtte het tekort aan lichaamsbeweging bij bedienden te compenseren door te gaan sporten. De opgang van de fitnessbeweging viel al dan niet toevallig in een periode van economische recessie. Manifeste functie Het voorzien in een betere zuurstofvoorziening, spierdoorbloeding, zuurstofvolume ... om het tekort aan fitheid te compenseren. De fysieke conditie verbetert daardoor. Latente functie Mogelijke angst naar aanleiding van de onzekere situatie bij een economische recessie, wordt verminderd. Door fitness, en vooral door de aanmaak van ‘endorfines’ ten gevolge van lichaamsbeweging, gaan mensen zich immers psychisch beter voelen en meer stressbestendig worden.

70 Synthese: structureel functionalisme
Niveau Beeld samenleving Basisvragen Concepten Macro De samenleving is ‘het totale sociale feit’. De samenleving moet als een geheel worden bekeken, waarbij de diverse onderdelen met elkaar samenwerken gericht op duurzaamheid, stabiliteit, continuïteit en een ‘balans’. Een systeem wordt ondersteund door een gedeelde consensus over wat moreel nastrevenswaardig is. Elk (onder)deel heeft functionele gevolgen en bijdragen voor het functioneren van het geheel. Naast functies, zijn ook disfuncties mogelijk (latent of manifest). Hoe het ordevraagstuk oplossen (consensus)? Hoe kunnen wij het voortbestaan van bepaalde “structuren” verklaren? Door welke sociale functies wordt de (gevestigde) sociale orde in stand gehouden? Hoe hangen de subsystemen met elkaar samen ? Sociale cohesie Consensus Continuïteit / stabiliteit / consensus Organisaties en instituties Rollen en identiteiten Klassen en statusposities Macht en gezag normen Manifeste, latente (dis)functies Anomie

71 3.5 Het conflictsociologische paradigma

72

73 Conflictsociologie binnen onze typologie van paradigma’s
Sociale werkelijkheid getypeerd door conflicten, ingebakken in de maatschappelijke ordening. De economie bepalend voor sociale orde en ongelijkheid. Het “maatschappelijke” vanuit het brede perspectief van “de” samenleving Structuren (macro) Conflictsociologie Structureel-functionalisme Consensus Conflict Sociale ruil Interactionisme Strijd in arena om schaarse beschikbare middelen, voortdurende belangentegenstellingen Actoren (micro) 8 9 9

74 Het conflictsociologisch paradigma
Een ‘framework’ dat de samenleving typeert als Een arena van sociale ongelijkheid Een motor voor conflict en sociale verandering. Focus De “dominante” (elites) en de misdeelde groepen van een samenleving. Conflict, spanningen, tegenstellingen, dominanties/ elites en sociale ongelijkheid De ongelijke verdeling van inkomen/vermogen, macht, onderwijsparticipatie, sociaal prestige ... De samenlevingen begrijpen en de ongelijkheid te verminderen. Brede waaier van sociologen: Van Marx tot … Weber, Michels en Simmel

75 http://www. onlineclassroom
Clip 1(Marx door Giddens) Giddens en recente theorie

76 3.5.1 Enkele voorbeelden uit een staalkaart Naast Marx, ook andere sociologen (1)
Simmel ( ) Conflict is een belangrijk sociaal verschijnsel.(‘Der Streit’ (1908/1968) en heeft een positieve betekenis: integrerende werking. Conflict = een vorm van ‘Vergesellschaftung’ Weber (1864–1920) Conflict is de uitdrukking van de essentiële pluraliteit van verschillende groepen, belangen en perspectieven waaruit de samenleving bestaat. Binnen elke maatschappelijke dimensie is “een” strijd voor overheersing aan de gang is Binnen de economie: de klassenstrijd.

77 Georg Simmel ( )

78 3.5.1 Enkele voorbeelden uit een staalkaart Naast Marx, ook andere sociologen (2)
Coser (1913-) Onderscheid Doelgerichte en expressieve conflicten Variaties in de conflictintensiteit Verhouding tussen ‘conflict’ en ‘sociale verandering’ Mills ( ). “The Power Elite” (1956) Stelling: de VS worden niet geleid door gekozen besluitvormers, maar door drie massieve bureaucratische organisaties: die van de grote ondernemingen, van het leger en van de federale administratie. Vergelijk M. Mann (H12)

79 Macht? “The Power Elite”

80 3.5.2 Karl Marx (1818-1883) Historisch materialisme
Arbeid is de eerste historische daad Klassestrijd als focus Onder- en bovenbouw

81 Historisch materialisme
Focus Bestudeert samenlevingen als afspiegelingen van historisch ontwikkelde klasseverhoudingen. Persoonlijke ervaringen, sociale problemen, gewoonten, identiteiten zijn gevolg van de klassepositie van een lid. ‘Normale toestand’ De klassestrijd in plaats van de ‘sociale orde’ of maatschappelijk evenwicht. Centrale vraag: hoe ontwikkelt zich de klassenstrijd?

82 Karl Marx (1818-1883) Stellingen Arbeid is de eerste historische daad
Omdat zo de natuur dienstbaar wordt gemaakt aan de mens. Daarom kan menselijk samenleven enkel verklaard vanuit (de ontwikkeling van) het economische productieproces. Enkel op deze manier kan inzicht worden verworven in de sociale verhoudingen tussen de mensen. Bijvoorbeeld: reproductie arbeidersklasse, armoede en sociale uitsluiting … Door hun arbeid produceren de mensen Niet alleen “materiële voorwerpen” Maar evenzeer Zichzelf (wel vervreemding van ‘wat’ arbeiders maken) De ‘sociale orde’ waarin ze (samen)leven.

83 Schematisch denken bij Marx
Wij bouwen stapsgewijs op.

84 Elementen van het arbeidsproces
Elk proces van omvorming van een voorwerp tot een product, door een menselijke activiteit en met behulp van werktuigen (arbeidsmiddelen) = Productiemiddelen + Arbeidskracht = Productiekrachten + Resultaat van het arbeidsproces (product of dienst met ruil- en gebruikswaarde) = het arbeidsproces (of productieproces)

85 Productieverhoudingen
Productiekrachten Technische Sociale Manieren om bestaansmiddelen te produceren om menselijke behoeften te bevredigen. Gaande van de mens ‘zelf’ natuurlijke hulpbronnen werktuigen, technische hulpmiddelen (vandaag ICT). = Productiemiddelen (technologie) en arbeid(spotentieel) Bv. Industrialisatie, globalisering …

86 Productieverhoudingen
De sociale relaties die het productieproces reguleren. I.c. de bezits- en machtsverhoudingen tussen de bij het economisch leven betrokken groepen (“kapitaal” en “arbeid”). Verhoudingen zijn afhankelijk van “bezit” productiemiddelen, onafhankelijk van de eigen wil Bv. kapitalisme. Productieverhoudingen Productiekrachten Technische Sociale

87 Productieverhoudingen
Productiekrachten Technische Sociale De wijze waarop productieprocessen ‘technisch’ georganiseerd zijn. Productieconcept (idem dienstverlening) = Het geheel van ontwerpprincipes voor de productieorganisatie, in combinatie met productietechnologie en arbeidsorganisatie. Organisatie productie / dienstverlening Arbeidsorganisatie Productietechnologie Voortdurend zoeken naar rationalisering (kapitalisme) Taylorisme / fordisme Toyotisme (‘lean production’) Globalisering

88 Productieverhoudingen
Productiekrachten Technische Sociale Kapitalist / bourgeois en proletariër Variabele: bezit / geen bezit productiemiddelen = klassepositie bepalend sociale kansen / sociale uitsluiting Vandaag: Noord en Zuid (globalisering)

89 Context: Kapitalistische economie
Omwille van de voortdurende scherpe concurrentie moet de kapitalist wel de arbeiders uitbuiten om te overleven. De (economische) marktwetten dwingen hem daartoe. En elke sociale orde is gebouwd op een economische basis (onderbouw). De ‘economie’ is de sleutel om de samenleving en de culturele superstructuur te begrijpen. Sociale verbanden Religies, families, buurten, staten … Materiële of economische voorwaarden Klassepositie

90 De verwachting van Marx, 1859/1975-78
‘Op een bepaald niveau van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen, of concreet juridisch, met de eigendomsverhoudingen waarbinnen zij tot dan toe werkten. Uit vormen van ontwikkeling van de productiekrachten slaan deze verhoudingen om in ‘boeien’ daarvan. Dan begint een tijd van sociale revolutie. Met de verandering van de economische basis wentelt zich de gehele kolossale bovenbouw langzamer of sneller om.’ ‘Es ist nicht das Bewusstsein der Menschen, dass ihr Sein, sondern umgekehrt ihr gesellschaftliches Sein, dass ihr Bewusstsein bestimmt.’

91 Stelling Marx Technisch Sociaal Productieverhoudingen Productiekrachten Contradictie ? Dialectiek geeft sociale revolutie: antagonistische klassen zijn de actoren in het historisch drama. Materiële condities (geen ideeën) zijn de hefboom verandering. Specifieke productiewijzen Fasen: Feodale samenleving Kapitalistische samenleving Socialistische samenleving (?)

92 “…The anatomy of civil society is to be sought in political economy”.
Geheel van idealen en ideeën binnen een samenleving die hun neerslag vinden in instituties als: het recht, de politiek, de staat of de cultuur. Ideeën zijn de uitdrukking van materiële belangen, geen hefbomen tot verandering. Staat (monopolie van wettelijk geweld) Ideologie (religie, kunst, politiek) Bovenbouw Politiek Gezin Educatie Religie Elke sociale orde is gebouwd op een economische basis. Technische / sociale productieverhoudingen Productiekrachten Onderbouw Economie

93 Immanente wetmatigheid volgens ‘historisch materialisme’
Veranderende verhouding n de twee productiefactoren (bourgeoisie en proletariaat) Kapitaal (rijkdom) Investeerders (aandeelhouders), industriëlen, bankiers, verzekeraars, makelaars, accountants … managers (?) willen meer ‘winst’ Arbeid (armoede) Productiemedewerkers, monteurs, wegenbouwers … Verandering in de samenleving Organisatie binnen bedrijven (type arbeid …) Type wetenschap (wat geproblematiseerd) Het onderwijs Gezinssituaties (éénkostwinnergezin ..) De kerk Regeringen Noodzaak “uitbuiting”

94 Intellectuele bijdrage Marx
Typeert samenleving als een geïntegreerd geheel. Onderdelen (opvoedingssystemen, wetgeving, kunst, religie, …) kunnen niet op zichzelf begrepen worden. Historische veranderingen zijn samenspel diverse onderdelen, waarbij ‘economie’ onafhankelijke variabele en andere levenssferen afhankelijke variabelen. Strijd – veeleer dan vredevolle groei of evolutie – is de motor voor vooruitgang. Historische processen zijn gebaseerd op sociale conflicten. Uitwerking van een conflictmodel, specifiek de veranderingstheorie gebaseerd op antagonismen tussen sociale klassen. De ‘sociale orde’ in elke samenleving is de uitdrukking van de economische productiewijze. Wat geproduceerd wordt, productiewijze en de ruil bepalen verschillen bij mensen: welvaart, macht en sociale status. Spanningen leiden naar verandering (dialectiek). Het inzicht dat ‘macht’ in essentie zich situeert binnen het economisch systeem. De sociale oorzaken van vervreemding. Mensen verliezen hun controle over hun bestaan en zijn overgeleverd aan de wetmatigheden van het kapitalisme.

95 Synthese: conflictsociologie
Niveau Beeld samenleving Basisvragen Concepten Macro Economisch bestel is ‘de’ dominante’ variabele in een maatschappij. Conflicten zijn ingebakken in de maatschappelijke ordening. Het (economisch) systeem is getypeerd door sociale ongelijkheid en machtsstrijd. Elk aspect van samenleving biedt meer voordelen voor een bepaalde categorie, ten nadele van andere groeperingen. Inherente conflicten op basis van sociale ongelijkheid resulteren in sociale verandering. Welke zijn de maatschappelijke breuklijnen? Welke zijn de patronen van sociale ongelijkheid ? Hoe slagen bevoorrechte categorieën (elites) erin om hun privileges te verdedigen ? Hoe kunnen ‘minderbedeelden’ hun status aanvechten ? (emancipatie) Macht(spel) / -verhoudingen Conflict Klassestrijd Dominantie / (on)macht Sociale ongelijkheid Vervreemding

96 De essentie van sociologie
Vier complementaire perspectieven met eigen klemtonen.

97 Samenleving als zelfstandige werkelijkheid
Verwevenheid menselijk handelen en sociale context, binnen vier perspectieven. Samenleving als zelfstandige werkelijkheid Samenleving als menselijk product De mens als sociaal product

98 Ter uitleiding Sociologie kan vanuit verschillende invalshoeken vertrekken. Visie op het maatschappelijke gebeuren (referentiekader) Elk paradigma een eigen inzicht in Het sociale handelen De ordening van de samenleving Sociologie Vooral structurele neerslag van het menselijk handelen Onderlinge verwevenheid van menselijk handelen en maatschappelijke omgeving.


Download ppt "Sociologische paradigma’s of perspectieven"

Verwante presentaties


Ads door Google