Het delend lidwoord Het delend lidwoord is een soort onbepaald lidwoord waarmee je een onbepaalde hoeveelheid aangeeft, bijvoorbeeld:

Presentatie over: "Het delend lidwoord Het delend lidwoord is een soort onbepaald lidwoord waarmee je een onbepaalde hoeveelheid aangeeft, bijvoorbeeld:"— Transcript van de presentatie:

1 Het delend lidwoord Het delend lidwoord is een soort onbepaald lidwoord waarmee je een onbepaalde hoeveelheid aangeeft, bijvoorbeeld:

2 Du pain, du vin, du boursin…

3 Het delend lidwoord kent 4 vormen
du + mannelijk ZNW de la + vrouwelijk ZNW de l’ + klinker/stomme h-ZNW des + meervoud ZNW

4 Voorbeelden Du dentifrice De l’eau De la confiture Des oeufs

5 de + ZNW d’ + klinker/stomme h-ZNW
Voor een bepaalde hoeveelheid aangegeven door een (bij)woord van hoeveelheid, gebruik je : de + ZNW d’ + klinker/stomme h-ZNW

6 Voorbeelden Un tube de dentifrice Un litre d’eau Un peu de lait

7 Voor een bepaalde hoeveelheid aangegeven door een telwoord, gebruik je:
Telwoord + ZNW

8 Voorbeelden Quatre oeufs 7 pièces

9 Voor een bepaalde/onbepaalde hoeveelheid in een ontkennende zin, gebruik je :
Pas de / d’ + ZNW

10 Voorbeelden Pas de pain Pas de vin Pas de boursin

11 In combinatie met de werkwoorden aimer, adorer, préférer, détester, haïr, etc., of de zin bevestigend of ontkennend is, gebruik je: le, la of les + ZNW

12 Voorbeeld J’aime le fromage et le pain mais je n’aime pas le vin

13 Tot slot: Voor abstracte begrippen zoals geduld, humor, charme, fantasie, etc., gebruik je ook het delend lidwoord, bijvoorbeeld:

14 Pour être prof, il faut: du talent, de la patience, de l’imagination, un peu d’humour et beaucoup de patience…

15 Vous avez des questions?

16 Oefening 2. Vous buvez --------- bière ou -------- champagne ?
1. Il n'a pas argent. 2. Vous buvez bière ou champagne ? 3. Le plat du jour, c'est bœuf bourguignon avec riz. 4. Au menu, il y a champignons, carottes au lard et fromage. 15. Je ne veux pas pain, merci.

17 6. Il n'y a ------- électricité aujourd'hui.
7. J'écoute musique tous les soirs. 8. Vous avez poisson, s'il vous plaît ? 9. Ne prenez médicaments. 10. Il a mis sel dans son café !

18 Antwoorden 2. Vous buvez de la bière ou du champagne ?
1. Il n'a pas d’argent. 2. Vous buvez de la bière ou du champagne ? 3. Le plat du jour, c'est du bœuf bourguignon avec du riz. 4. Au menu, il y a des champignons, des carottes au lard et du fromage. 5. Je ne veux pas de pain, merci.

19 6. Il n'y a pas d’électricité aujourd'hui.
7. J'écoute de la musique tous les soirs. 8. Vous avez du poisson, s'il vous plaît ? 9. Ne prenez pas de médicaments. 10. Il a mis du sel dans son café !

20 Fin