De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Grammatica woordsoorten H1 t/m H6

Verwante presentaties


Presentatie over: "Grammatica woordsoorten H1 t/m H6"— Transcript van de presentatie:

1 Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
In deze powerpoint kun je stap voor stap door de theorie: Naamwoorden: Voornaamwoorden: Wat is een zelfstandig naamwoord? Wat is een aanwijzend voornaamwoord? Hoe vind je een zelfstandig naamwoord? Wat is een vragend voornaamwoord? Wat is een bijvoeglijk naamwoord? Wat is een onbepaald voornaamwoord? Lidwoorden: Voorzetsels en bijwoorden: Wat is een lidwoord? Wat is een voorzetsel? Hoe vind je een lidwoord? Wat is een bijwoord? Wanneer zijn een en het geen lidwoord? Uitstapje: wat is de bijwoordelijke bepaling? Werkwoorden: Wat is een werkwoord? Wat is een scheidbaar werkwoord? Wat is een zelfstandig werkwoord? Wat is een hulpwerkwoord?

2 1. Wat is een zelfstandig naamwoord?
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant, ding of gevoel. Een eigennaam (bijv. de naam van een persoon of een stad) is ook een zelfstandig naamwoord. In je boek: blz. 28 Terug naar het begin

3 2. Hoe vind je een zelfstandig naamwoord?
Er zijn drie kenmerken waar je een zelfstandig naamwoord aan kunt herkennen: Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. Van een zelfstandig naamwoord kun je vaak een verkleinwoord maken. Voor een zelfstandig naamwoord kun je vaak de, het of een zetten. In je boek: blz. 28 Terug naar het begin

4 Lees verder op de volgende dia
3. Wat is een bijvoeglijk naamwoord? Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Een bn staat meestal voor een zn. Voorbeeld: een duur computerspel. Soms staat het bn achter het zn. Voorbeeld: het computerspel is duur. Het bn en zn staan niet altijd dicht bij elkaar. Voorbeeld: het computerspel dat ik voor mijn verjaardag kreeg, bleek erg duur te zijn. Het bn heeft vaak een korte (zonder -e) en lange (met -e) vorm. Voorbeelden: droog – droge, gek – gekke, duur – dure. In je boek: blz Lees verder op de volgende dia

5 Lees verder op de volgende dia
In je boek: blz Een bn kent de ‘trappen van vergelijking’: • stellende trap Voorbeeld: duur • vergrotende trap Voorbeeld: duurder • overtreffende trap Voorbeeld: duurst Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof iets gemaakt is. Voorbeeld: een glazen huis, een nylon jack. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: heeft maar één vorm eindigt vaak op -en staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord heeft geen trappen van vergelijking (een ‘glazener’ huis kan niet) Lees verder op de volgende dia

6 4. Wat is een lidwoord? Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.
De woorden de en het noem je bepaald lidwoord. Het woord een noem je onbepaald lidwoord. In je boek: blz. 29 Terug naar het begin

7 5. Hoe vind je een lidwoord?
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden: een bijzonder spannend boek. In je boek: blz. 29 Terug naar het begin

8 6. Wanneer zijn een en het geen lidwoord?
Soms spreek je een uit als 1. Dan is een geen lidwoord. Soms hoort het niet bij een zelfstandig naamwoord. Dan is het geen lidwoord. In je boek: blz. 30 Terug naar het begin

9 Lees verder op de volgende dia
7. Wat is een werkwoord? Een werkwoord is een woord dat vertelt wat iets of iemand doet of overkomt. Alle werkwoorden kun je vervoegen. Dat betekent dat je ze van vorm kunt veranderen: een verandering van tijd Voorbeeld: heeft wordt had; een verandering van persoon Voorbeeld : van (ik) heb naar (hij) heeft; een verandering van getal Voorbeeld: van (hij) heeft naar (zij) hebben. In je boek: blz. 70 Lees verder op de volgende dia

10 De vormen van een werkwoord:
In je boek: blz. 70 De vormen van een werkwoord: lopen ik loop jij loopt wij lopen ik/jij liep wij liepen ik heb gelopen lopend infinitief persoonsvorm tegenwoordige tijd persoonsvorm verleden tijd voltooid deelwoord hulpwerkwoord onvoltooid deelwoord Terug naar het begin

11 8. Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord splitst zich (meestal) als hij in een zin wordt gebruikt. Voorbeeld: Uitlachen  Waarom lach je me uit? In je boek: blz. 70 Terug naar het begin

12 9. Wat is een zelfstandig werkwoord?
Een zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke, vaste betekenis. Als in een zin maar één werkwoord staat (de persoonsvorm), is dat het zelfstandig werkwoord. Als in een zin meerdere werkwoorden staan, staat het zelfstandig werkwoord ergens achter in de zin. De overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn dan hulpwerkwoorden. In je boek: blz. 72 Terug naar het begin

13 10. Wat is een hulpwerkwoord?
Een hulpwerkwoord helpt om het gezegde te maken. Hulpwerkwoorden komen alleen voor in zinnen met meer dan één werkwoord. Als in een zin meerdere werkwoorden staan, staat het zelfstandig werkwoord ergens achter in de zin. De overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn dan hulpwerkwoorden. Kijk voor voorbeelden op blz. 72 van je boek. In je boek: blz. 72 Terug naar het begin

14 Lees verder op de volgende dia
11. Wat is een aanwijzend voornaamwoord? Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan. Bijvoorbeeld: deze, die, dit of dat. Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan. Het kan ook alleen staan; dan vervangt het als het ware het zelfstandig naamwoord. Voorbeeld: Deze hond luistert beter dan die. In je boek: blz. 154 aanw.vnw zn aanw.vnw die betekent hier die hond. Lees verder op de volgende dia

15 In je boek: blz. 154 Let op: De woorden die en dat zijn alleen aanw.vnw als je ze kunt vervangen door dit en deze. Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs) zijn geen aanw.vnw. Terug naar het begin

16 Lees verder op de volgende dia
12. Wat is een vragend voornaamwoord? Wie, wat, welk/welke en wat voor zijn vragende voornaamwoorden. - Een vr.vnw staat meestal aan het begin van een vraag. - Een vr.vnw vraagt altijd naar mensen, dieren of dingen. Let op: Wanneer, waar, waarom, waardoor en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden, maar vragende bijwoorden. In je boek: blz. 154 Lees verder op de volgende dia

17 13. Wat is een onbepaald voornaamwoord?
Een onbepaald voornaamwoord geeft aan dat het over iemand of iets gaat, maar zegt niet precies over wie of wat het gaat: iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, je, niets, alles, ieder(e), elk(e), menig(e), wat, (een) zekere, ene, een of ander(e). Kijk op blz. 156 van je boek voor drie lastige gevallen. In je boek: blz Terug naar het begin

18 Lees verder op de volgende dia
14. Wat is een voorzetsel? Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan: plaats: in de schuur; te Nijmegen; op het dak; bij mij; tijd: tijdens de pauze; gedurende de oorlog; na de les; reden/oorzaak: vanwege de dichte mist; door de kredietcrisis. Soms is een voorzetsel deel van een uitdrukking: Iemand op zijn nummer zetten; iets achter de hand houden. In je boek: blz. 196/198 Lees verder op de volgende dia

19 Lees verder op de volgende dia
Let op: delen van scheidbare werkwoorden noem je geen voorzetsel. Als je de zin in zinsdelen verdeelt, staat zo’n stukje van een scheidbaar werkwoord klem tussen twee streepjes: De trainer | legde | de tactiek | uit | aan zijn spelers. Uit is hier dus geen voorzetsel. De commandant | haalde | zijn legerjeep | alvast | uit de garage. In deze zin is uit wel een voorzetsel. In je boek: blz. 196/198 Lees verder op de volgende dia

20 Zo herken je een voorzetsel:
Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord: achter de kast, onder die kast, tussen onze boeken. Soms ontbreekt het lidwoord: aan tafel, op zolder, in Nederland, wegens vakantie. Als een voorzetsel àchter een zelfstandig naamwoord staat, geeft het vaak een richting aan: We liepen de dijk op; De brommer reed de sloot in. In je boek: blz. 196/198 Terug naar het begin

21 Lees verder op de volgende dia
15. Wat is een bijwoord? Elke bijwoordelijke bepaling die uit één woord bestaat, is als woordsoort een bijwoord. Een bijwoord kan van alles aangeven: tijd: gisteren, morgen, straks, laatst, vroeger, later, nu; plaats: er, daar, hier, daarginds, ergens, nergens, overal; tegenstelling: daartegenover, daarentegen, echter, toch; reden/oorzaak: daarom, hierdoor, daardoor; zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, zeker, echt, wel; onzekerheid: misschien, vermoedelijk, waarschijnlijk, wellicht; ontkenning: niet, nooit, nimmer, geenszins. In je boek: blz. 238 Lees verder op de volgende dia

22 Zo vind je een bijwoord:
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden, zijn als woordsoort bijwoord: hoe, waar, waardoor, waarheen, waarlangs, waarom, waarover, wanneer, enz. Zo vind je een bijwoord: Ontleed de zin in zinsdelen. Zoek de bijwoordelijke bepalingen die uit één woord bestaan. Die woorden zijn als woordsoort bijwoord. In je boek: blz. 238 Terug naar het begin

23 Lees verder op de volgende dia
16. Uitstapje*: Wat is de bijwoordelijke bepaling? Alle zinsdelen die overblijven nadat je persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp uit de zin hebt gehaald, zijn bijwoordelijke bepaling. 1. Er zijn bijwoordelijke bepalingen die antwoord geven op vragen als: Hoe? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Wanneer? Deze vraagwoorden zelf zijn ook bijwoordelijke bepalingen als ze in een zin staan. In je boek: blz. 235 Lees verder op de volgende dia * De bijwoordelijke bepaling hoort bij grammatica zinsdelen. Voor het begrijpen van het bijwoord staat de bwb ook in deze powerpoint.

24 2. Andere bijwoordelijke bepalingen zijn woorden als:
niet, wel, zeker, absoluut, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk. In je boek: blz. 235 Terug naar het begin


Download ppt "Grammatica woordsoorten H1 t/m H6"

Verwante presentaties


Ads door Google